Van de wreetheydt van sommige Visschen, en van de grootheyt der anderen.
DAer is een seeckere soort van Zeehonden, in d’ Italiaensche spraeck Bolomae, en in de Noorweeghsche tael Haafisck genoemt, die de mensch, in ’t zoute water swemmende, by heele benden so gratighlijck en listelijck aentast, en niet alleenlijck doot met byten, maer oock door sijn swaerheyt onderhaelt, en de kleynste leden verslint, gelijk de neus, vingeren en teel-leden, tot dat de Roch, als een wreecker van ’t ongelijck daer by koomt, die met naturelijcke pennen gewapent, sijn loop deur de Zee heeft, en met eenig gewelt de visschen die de menschen verslinden, wegh drijft, en hen met al sijn vermogen helpt om t’ ontswemmen. Hy bewaert de mensch oock soo langh, tot dat hy geheel de geest gegeven hebbende, na verloop van eenige dagen, terwijl de Zee naturelijck sich suyvert, om hoogh gevoert wordt. Men siet dit deerlijck schouwspel op de stranden van Noorwegen, als de menschen, en voornamelijck de vreemde Boots-gesellen onkundigh in de belagingen en gevarelijckheden, uyt hun schepen in de golven springen, om sich te wasschen. Want dese Honden of Bolomae verschuylen sich onder de schepen, die daer aen anker leggen, gelijck Water-rammen, om de menschen te rooven, daer toe sy door de boosheyt van de natuur aengeprickelt worden. Maer de genen, die onder’t water swemmen, voorkomen dit gevaer met stocken, daer scherpe ysere pennen aen zijn, met de Zee-rammen, ende dese Honden dooden: want indien sy hier mee niet deursteecken worden, soo sullen sy niet wegh-wijcken: in voegen dat tegen hen een felle strijdt onder ’t water reyst: Want dese wreede beesten trachten gratighlijck naer de schamele deelen van de menschen, en naer de hielen. De huydt van dese Zee-hondt heeft in sijn hardigheyt een selve natuur als het vel van de Roggen, om’t hout en been effen en glat te maecken.