langh, heeft scherpe schubben, is swart van verwe, en heeft gevlamde flickerende oogen. Sy valt den schepen lastigh, en sich als een pyler in de hoogte opheffende, rooft de menschen die sy verslint. Dit verstreckt gewoonelijck oock een vreemt en seltsaem voorteken van ’t rijk, als’er veranderingh voor handen is; te weten als de Vorsten sullen sterven, of in Ballinghschap gedreven worden, of als terstont daer nae eenige Krijgs-beroerte op rijsen sal. In ’t Eylandt Moos genaemt, in ’t Bisdom van Hammeren gelegen, is een andere Slangh van wonderlijcke grootheyt, die gelijk een staertstar aen de geheele werelt, alleenlijck aen ’t Koninckrijck van Noorwegen veranderingh voorseght, gelijck men in ’t vijftien hondert en twee-en-twintigste jaer onser saligheyt gesien heeft, toen sy sich hoog boven’t water verhief, en sich ront als een Wereld-kloot inwondt. Men acht, doch by gissingh, uyt het sien van verre genomen, dat dese Slangh vijf-en-tseventigh voeten langh is: daer op d’ uytstootingh van Koninck Christiernus, en een sware vervolgingh tegen de Geestelijcken gevolght is; ja soo dat het in deser voegen ’t verderf van ’t geheele Vaderlant aen gewesen heeft.