‘Goud?’, vraag ik verbaasd. ‘Wat is dat? Is het iets om te eten? Ik lust daar ook wel wat van’. Terwijl ik dat zeg, voel ik mijn maag rommelen. Ik had de hele ochtend niet gegeten.
Oom Laddie lacht. ‘Nee, Willy, kijk eens goed.’
Ik kijk naar de richting die oom Laddie aanwijst. Ik zie de mens-mannen kleine gele steentjes uit het water halen.
Het rivierwater wordt er troebel en geelbruin van.
‘Dat is goud’, zegt oom Laddie. ‘Zo worden de steentjes door de mens-mannen genoemd. Kom mee, dan zal ik je nog meer laten zien.’
Samen vliegen we verder, stroomafwaarts. De hele rivier is troebel. De planten en bomen die langs het water staan zien er vreemd uit. Als we dichterbij komen zie ik dat de bladeren ook een gele tot grijze kleur hebben.
‘Het bos is ziek, Willy, de bomen sterven af’, zegt oom Laddie. ‘Ook de dieren, de vogels en de vissen. Kijk maar naar mijn vleugels. Die zijn helemaal grijs geworden.’
Ik kijk hem geschrokken aan.
‘Ja, Willy’, vervolgt oom. ‘Het komt allemaal door het water. Het water wordt vergiftigd, doordat de mens-mannen de gele steentjes eruit halen. Hierdoor wordt het water troebel en iedereen die ervan leeft, zoals wij vogels, de andere dieren, de vissen, de bomen en planten, wordt er ziek van.’
‘Dat vind ik heel erg. Gelukkig hebben wij in het kleine bos schoon water in de kreek’, zeg ik opgelucht.
Oom Laddie schudt vol medelijden zijn kop. ‘Denk eens goed na, Willy’, zegt hij. ‘De kreek krijgt water van de grote rivier. Als het water van de rivier niet gezond is om