Berigten van het Historisch Gezelschap te Utrecht. Deel 2
(1849)–Anoniem [tijdschrift] Berigten van het Historisch Gezelschap te Utrecht–
[pagina 67]
| |||||||||||||||||
Kort overzigt van den bouwtrant der middeleeuwsche kerken in Nederland.
| |||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||
kerkgebouwen te geven, opdat men daardoor gemakkelijk zou kunnen opmerken, in welke opzigten onze kerkbouw van dien in andere landen verschilt, of in hoeverre deze daarmede overeenkomt. Voor hen die zich in deze studie wenschen te oefenen, meenen wij de navolgende werken te kunnen aanbevelen. De caumont, Histoire sommaire de l'architecture religieuse, civile et militaire au moyen-âge, Paris 1838. F. kugler, Handbuch der Kunstgeschichte, Stutgart 1842. Kreuzer, Kölner Dombriefe. Von rumour, über den gemeinschaftlichen Ursprung der Bauschulen des Mittelalters. A. oltmans, Description des chapelles à Nimègue, Amsterdam 1847. H. otte, Abriss einer kirchlichen Kunst Archaeologie des Mittelalters, Nordhausen 1845. | |||||||||||||||||
Bouwkunst der middeleeuwsche kerken in Nederland.Bij de komst der eerste christenpredikers, waren de bewoners van ons vaderland nog woest van zeden; de weinige beschaving, die de Romeinen gedurende hun verblijf alhier verspreid hadden, was zonder twijfel door de volksverhuizingen weder verloren gegaan, en met uitzondering van enkele plaatsen, waar de Romeinen versterkingen met steenen gebouwen opgerigt hadden, bewoonde het volk slechts hutten van hout, riet, aarde of kleiGa naar voetnoot1). Bij deze weinige beschaving en door de aanhoudende verwoestende oorlogen, die de Frankische vorsten tegen de heidensche bewoners ter ondersteuning van den christelijken godsdienst voerden, kan het wel niet anders of de meeste | |||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||
kerkjes of kapellen zullen hier te lande, even als elders, uit dezelfde bouwstoffen als de hutten der inwoners zijn zamengesteld geweest, waardoor zich dan ook het gedurig verbran. den en herstellen verklaren laat. Dat in de vroege middeleeuwen het stichten eener steenen kerk nog iets ongewoons was, kan blijken uit hetgene men leest in de aanhalingen bij Wagenaar, aangaande de abdijgebouwen te Egmond in 925, en bij Slichtenhorst over een klooster en nieuwe steenen kerk te Thiel, in 950, door Otto den Grooten aan den bisschop van Utrecht gegeven. Op plaatsen, waar Romeinsche gebouwen aanwezig waren, zal men reeds vroeg steenen kerkjes gesticht hebben, zoodat te Utrecht, den hoofdzetel van den nieuwen godsdienst, de St. Maartenskerk en St. Thomas kapel misschien van hare eerste stichting af van steen geweest zijn. Tot in de 13de en 14de eeuwen was men gewoon in de nieuw opkomende steden kerken van hout te maken, die later, wanneer de middelen het toelieten, door kerken van steen werden vervangen, gelijk wij dit geboekt vinden in de beschrijvingen van Kampen, Leiden, Delft en Hoorn. (Aanteekening No. 1 en 5). De eerste steenen kerken waren zonder twijfel zeer eenvoudig, langwerpig vierkant en met een smaller en lager plat of halfrond gesloten koor: zoodanig waren b.v. de in 1826 afgebrokene St. Thomas kapel te Utrecht, en de in 1613 bij de abdij te Rhijnsburg opgegravene fondamenten, waarschijnlijk afkomstig van de kerk, aldaar door graaf Dirk II. in 975 gestichtGa naar voetnoot1). Of er tegenwoordig nog van deze oude brokstukken bestaan, is mij onbekend: doch voor eenige jaren zag men aan de kerken te Weurt bij Nijmegen, alsmede te Hien en Andelst in de Overbetuwe, muren, die wegens hunne ruwe zamenstelling uit allerlei door ééngevoegde soorten van steen schenen te zijn van een tijdvak, dat de 11de eeuw voorafging. (Aant. No. 2). | |||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||
Nadat Karel de Groote te Aken de alom bekende Munsterin den vorm eener koepelkerk gesticht had, vond deze bouworde ook in ons land navolging, gelijk de kapel op het Valkhof te Nijmegen bewijzen kan. Een ander voorbeeld daarvan is te vinden in de in 1613 afgebrokene St. Walburgskerk te GroningenGa naar voetnoot1), en misschien ook in de voormalige Palmiten kapel bij het Minderbroeders klooster te Utrecht. De tufsteen door de Romeinen reeds gebruikt, behoort onder de oudste hier aangewende bouwstoffen, en werd tot in de 12de eeuw met den baksteen en enkele stukken zandsteen schier uitsluitend tot het bouwen van kerken gebezigd. Groote gebakken steenen komen mede daarbij voor, zooals blijkt uit de oude muren van Utrecht (30 tot 33 Ned. duim lang), door bisschop Balderik in 917 gesticht, en uit het hof der Frankische koningen te Bladel (28 tot 29 Ned. duim), tot dezelfde eeuw behoorende. (Aant. No. 3). | |||||||||||||||||
Elfde en twaalfde eeuw.
| |||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||
(1027-1056) alle bouwvallige kerken in het sticht van Utrecht herbouwd hebben. De veelvuldige sporen van den bouwtrant der 11de eeuw, welke men nog heden op vele dorpen aantreft, schijnen de waarheid van dit berigt te bevestigen. Bijna overal echter zijn de koren in de 13de en 14de eeuwen afgebroken en vergroot, terwijl voornamelijk in de laatstgemelde honderd jaren vele oude dorpskerken geheel of gedeeltelijk gesloopt en vernieuwd werden, met uitzondering echter van Friesland en misschien ook van Groningen, alwaar het grootste gedeelte der kerken uit de 11de en 12de eeuwen nog in haar geheel aanwezig zijn. De vorm nu der kerken uit dat tijdvak is langwerpig vierkant, met een smaller en lager koor. De grootere stedelijke kerken, zooals te Utrecht, Oldenzaal en Deventer, (allen door bisschop Bernulphus gesticht), zijn kruiskerken. Koorsluiting. Behalve de platte koorsluiting voor dorpskerken en misschien ook de halfronde, welke in Friesland gevonden wordt, schijnt de koorsluiting met den halven zeshoek de meest gewone of oorspronkelijke in ons land geweest te zijn, getuigen de St. Pieter te Utrecht, St. Lebuinus te Deventer, Benkum. De halfronde werd denkelijk gebezigd aan kerken, die naar het uitheemsch voorbeeld gebouwd werden; zoodanig was de oorspronkelijke koorsluiting van de voormalige St. Maria kerk te UtrechtGa naar voetnoot1) en van de St. Plechelmus kerk te OldenzaalGa naar voetnoot2). In Friesland kan de halfronde koorsluiting door buitenlandschen invloed ontstaan zijn, daar dit gewest in de 11de eeuw onder de bisschoppen van Bremen gestaan heeft. (Aant. No. 4). Torens. In de eerste eeuwen van het christendom waren de klokken en torens zeer zeldzaamGa naar voetnoot3). Ook in Nederland | |||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||
schijnen tot aan de 11de eeuw geene kerktorens bestaan te hebben; de kleine klokken die er bestonden, hingen in eene houten stelling, of in eenen steenen boog op den westgevel, zooals de voormalige kapel te Zuilen bij Rademaker, Kabinet van Ned. Oudheden, Lopikkerkapel. In latere eeuwen vindt men deze klokbogen aan het St. Bartholomei gasthuis te Utrecht en aan de kapel van het slot Doornenburg in de Over Betuwe. In de 11de en 12de eeuwen echter werden overal vele torens aan de kerken gebouwd. Twee torens aan den westgevel bevonden zich aan eenige stads- en kloosterkerken, zooals te Utrecht aan de St. Nicolaas-, St. Jans-, St. Pieter-, St. Maria- en St. Salvatorkerk, aan de Bergkerk te Deventer, de St. Janskerk te Arnhem, alsmede aan de abdij-kerken van St. Paulus, Oudwijk en Egmond. De muren waren vlak of met nissen, ook met platte pilasters en kleine boogjes, enkele malen met ronde staven. Steunbeeren worden in deze eeuw hier even weinig als in andere landen gevonden. (Aant. No. 3 en 6). De deuren werden geplaatst in de zijmuren of den westgevel, veelal ook eene in den toren, behalve in Eriesland. Zij zijn meestal rond gedekt, versierd met lijsten of staven, terwijl in den boog meermalen opschriften of beeldwerk geplaatst werd. De vensters waren gewoonlijk klein en rond gedekt, hebbende omtrent de helft der hoogte in de breedte. In de kruisarmen maakte men veelal hooge en smalle vensters. Enkele malen vindt men ronde vensters. Gewelven waren hier te lande in deze eeuw even zeldzaam als eldersGa naar voetnoot1). De St. Pieters- en St. Janskerken te Utrecht zijn oorspronkelijk voor geen gewelven aangelegd, doch wel de voormalige St. Maria kerk aldaar, en de St. Plechelmus kerk te Oldenzaal. Ook schijnen de koren van sommige dorpskerken ze gehad te hebben, zooals te Bozum in Friesland. | |||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||
De bevloering schijnt gewoonlijk uit kleine gebakken tegels bestaan te hebben. In de erupta der St. Pieterskerk te Utrecht ziet men nog gedeeltelijk de oorspronkelijke roode tegels, die overhoeksch gelegd zijn. De oorspronkelijke vloer der voormalige kerk te Marienhave in Oost-Friesland lag 1½ voet onder den lateren en bestond uit kleine geele en groene tegelsGa naar voetnoot1). De vloer der voormalige groote zaal der St. Paulus-abdij te Utrecht was eene soort van mozaïk van kleine vierkante en langwerpige tegeltjes van verschillende kleuren. In de 13de en 14de eeuwen maakte men de vloeren van vierkante stukken gehouwen steen, meestal overhoeksch en van twee verschillende kleuren door elkander gelegd, zooals nog in het koor der Domkerk te Utrecht te zien is. Al de nog bestaande stads-kerken, ook de Abdij-kerk op den Eltenberg, behooren tot de Basiliken met pilaren (Pfeiler basiliken), behalve de St. Pieterskerk te Utrecht, die ronde zuilen heeft (Saulen basilik). De afgebrokene St. Mariakerk te Utrecht en die te Marienhave hadden beurtelings eene vierkante pilaar en ronde zuil. Onder deze kerken heeft de St. Janskerk te Utrecht gelijk de voormalige kerk te Marienhave puntbogen tusschen de pilaren. Ornamenten. Tot in de 12de eeuw schijnen onze kerken zeer eenvoudig te zijn geweest, ten minste zijn in de St. Pieterskerk te Utrecht de zuilen, kapiteclen en basementen ruw bewerkt, terwijl de St. Janskerk oorspronkelijk aan de vlakke vierkante pilaren volstrekt geene versiering bezat. Groot was hierin het verschil met de kerken van Oldenzaal, Deventer, Zutphen, Ootmarsum en Elten, die, hoewel allen onder het Utrechtsch Bisdom staande, en in de 11de of het begin der 12de eeuw gebouwd, echter veel meer ornamenten hebben. | |||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||
en aldus meer met den bouwtrant der buitenlandsche kerken overeenkomen (aant. No. 5). Te Ootmarsum en Elten zijn de oudste voorbeelden voorhanden van kerken zonder verhoogd middelschip, doch de verbouwde kerk te Zutphen draagt sporen van oorspronkelijk lage zijpanden gehad te hebben. Deze kerk en die te Ootmarsum zijn geheel in den puntbogenstijl en hebben oorspronkelijke steenen gewelven. De Bergkerk te Deventer (1198) is een voorbeeld van het vereenigd gebruik der ronde en puntbogen, alsmede van een koor met omgang. Op de dorpen ontmoet men in de 12de eeuw ook meer baksteenen muren en puntbogige vensters aan de kerken, dan in de 11de; terwijl sommige ornamenten in de eerstgenoemde eeuw schijnen toegevoegd te zijn aan deuren enz., van kerken, die in de vorige eeuw gebouwd waren. Van beeldhouwerswerk is uit deze beide eeuwen weinig meer overig; daartoe behooren 1o, de beeldzuil van Johannes den Dooper in de St. Janskerk te Utrecht gevonden en op het stadhuis aldaar bewaard; 2o. de halfronde steen, voorheen geplaatst boven den westelijken ingang der abdij te Egmond en nu berustende in het museum van schilderijen te AmsterdamGa naar voetnoot1); 3*. de steen gemetseld in den buitenmuur der St. Michielskerk te ZwolleGa naar voetnoot2); 4*. die in de kerk te Rijnsburg. Al dit beeldwerk is niet zeer verheven en toont eene weinig gevorderde kunst aan. Onder de oudste nog aanwezige doopvonten noemen wij die te Ermeloo, Hattum, Almen, Loosdrecht, Terwolde en anderenGa naar voetnoot3). In de bommelgaten van vele torens ziet men nog al fraai bewerkte kapiteelen, gelijk ook aan de ruine op het Valkhof te Nijmegen, en die van de St. Paulus-abdij bewaard op het | |||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||
stadhuis te Utrecht, welke oude overblijfselen van vroege kunst bijzonder onze aandacht verdienen. De 12de eeuw maakt hier te lande zoowel als elders het tijdperk uit van den overgang tot den puntboog, zoodat men in sommige gebouwen beide soorten van bogen te zamen gebruikt vindt. De kerkhoven waren nog in latere eeuwen, behalve met sloten of grachten, ook met heggen afgesloten, waarvan men eenige bewijzen in de charters vindt; terwijl zij aan den kant der wegen meestal voorzien waren van muren en poortjes, waarin gewoonlijk een ijzeren rooster lag, ten einde de varkens, die oudtijds vrij door de dorpen en steden liepen, van de kerkhoven te weeren. Ik herinner mij nog op sommige dorpen de overblijfselen van dergelijke muren en poorten gezien te hebben. | |||||||||||||||||
Van de dertiende tot de zestiende eeuw.
| |||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||
Germaanschen stijl gebouwd is, overeenkomende met dien der Lieve Vrouwe kerk te Antwerpen. Onze fraaiste kerken zijn met gehouwen steen bekleed, waarin de ornamenten uitgehouwen zijn; aan de baksteenen kerkmuren komen deze ornamenten eveneens van gehouwen steen voor, terwijl zij ons nergens van gekleurde en verglaasde baksteenen bekend zijn, hetgeen in andere landen, waar men baksteen gebruikte, niet ongewoon is. Sommige kerkmuren, gelijk te Leiden, Haarlem en Alkmaar, zijn, hoewel bijna geheel met gehouwen steen bekleed, echter zeer eenvoudig, eene bijzonderheid, welke niet aan gebrek van voltooijing, maar aan het oorspronkelijke plan moet toegeschreven worden. Een eigenaardig kenmerk onzer kerken zijn de ronde zuilen, welke men tot in de 16de eeuw hier meer dan in andere landen gebruikt heeftGa naar voetnoot1). Deze schijnen zelfs in den laatsten tijd der Germaansche bouwkunst meer dan vroeger gebezigd te zijn, blijkens de later gebouwde koren te Groningen, Harderwijk, Hattum en Nijmegen, alwaar de oudere gedeelten der kerken vierkante pilaren vertoonen. Voornamelijk komen de ronde zuilen in de lager gelegene provincien voor, terwijl de kerken in de hoogere streken meer eenvoudige of zamengestelde pilaren hebben. Deze ronde zuilen hebben acht-, tien- of twaalfhoekige voetstukken en kelkvormige kapiteelen, met een of twee rijen meestal fraai bewerkte bladen, somtijds ook met dieren en beeldwerk; andere zuilen hebben slechts eenige lijsten tot kapiteel. Aan vele kerken zijn de koren van een eenigzins anderen bouwtrant, waarvan de oorzaak is gelegen in het later aanbouwen van het koor of ruim, terwijl ook vele kerken onvolbouwd gebleven zijn. (Zie de koren te Kampen, Nijmegen, Groningen, Delft, 's Hage, Leiden). | |||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||
De grondvorm is meestal een Latijnsch, enkele malen een Gricksch kruis. Er zijn ook kerken van langwerpig vierkanten vorm, voornamelijk wanneer zij gelijkliooge gewelven hebben. Somwijlen is dit het gevolg van eene latere verbouwing, zooals te Utrecht, Zutphen en Deventer plaats heeft. Deze bouwtrant met gelijk- of bijna gelijkhooge gewelven of panden komt menigvuldig voor, bijzonder in Noord- en Zuid-Holland, alwaar men dezen stijl schijnt gebezigd te hebben, niet om bouwkundige schoonheid, maar alleen om eene menigte menschen in eene groote luchtige ruimte te bevatten. Koorsluiting. Voor groote kerken gebruikte men vijf zijden van den tien- of twaalfhoek, somtijds drie zijden van den zes- of achthoek. De kooromgangen werden in de 15de eeuw dikwijls met zes, zeven of negen zijden gevormd. Bogen. Bij het algemeen gebruik van den puntboog, komt somtijds de ronde boog aan ingangen voor, ook aan dragende bogen van groote spanning, zoo als te Gouda. Verder ziet men alle soorten van puntbogen, hier te lande even air elders gebruikt. Gewelven. In de kerken der 13de eeuw zijn meestal gewelven met kruisribben; eerst in de 14de en 15de eeuwen schijnt men gewelven met kunstige sterrenvormige ribben gemaakt te hebben. Zeer menigvuldig zijn in de lager gelegene streken de houten gewelven of beschotten. Gedeeltelijk kan men deze bijzonderheid aan eene gewoonte en gedeeltelijk aan gebrek van voltooijing der kerken toeschrijven. In het laatste geval ziet men uitwendig de kasten, waarin de springbogen moesten komen, nog open gelaten. (Haarlem, Hooglandsche te Leiden, koor te Arnhem). Misschien ook vreesde men op weeke gronden de gebouwen met steenen gewelven te zeer te bezwaren. De houten gewelven werden somtijds fraai beschilderd of met kunstige houten ribben voorzien. | |||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||
In de kerken met ronde zuilen voorzien, ontmoet men tegen de bovenmuren een of meerdere staven, die de gewelfribben dragen. Dergelijke bevinden zich gewoonlijk in de zijpanden tegen de muren, doch in een en ander komt veel verschil van bouwtrant voor. De torens, welke uit deze eeuwen bij ons gevonden worden, zijn gedeeltelijk onvoltooid gebleven, zoo als te Arnhem, Deventer, Zutphen, Zierikzee, Dordrecht, Rotterdam, Wijk bij Duurstede en andere plaatsen, en somtijds later met steenen koepels of hout gedekt. De fraaiste en volmaakste torens ziet men te Groningen, Utrecht, Bhenen, Amersfoort, Breda, Delft en Bommel. Te Middelburg en 's Hage zijn zij zeshoekig van grondvorm. Twee torens aan den westgevel worden uit deze eeuwen alleen aan de St. Walburgskerk te Arnhem gevonden; en te Deventer schijnt de westgevel insgelijks voor twee torens aangelegd te zijn geweest, hoeweler maar één toren gebouwd is. Zeldzaam zijn de steenen spitsen of piramides op de torens; zij zijn ons alleen bekend op den toren der Oude kerk te Delft, op die te Heemskerk en eene kleine spits op den toren te Andel. Kloostergangen of galerijen bij kapittelkerken en kloosters, vindt men te Utrecht in den Dom en te Middelburg bij de Abdijkerk. Die van de kloosters zijn meest verdwenen, echter bestaat er nog eene achter het stadhuis te Haarlem. Dorpskerken worden uit deze eeuwen van verschillende grootte gevonden; de meeste zijn zonder kruis, en wanneer er pilaren of zuilen in zijn, is het middelpand met de zijpanden onder hetzelfde dak gesteld. Bijna allen zijn van baksteen gebouwd, en waar zij gedeeltelijk uit tufsteen bestaan, is deze steen waarschijnlijk afkomstig van eene oudere gesloopte kerk. Het ruim is zeldzaam, doch het koor meermalen met steen verwulfd. Wanneer men koren hooger vindt dan het ruim, dan zijn zij altijd later aangebouwd, en niet zelden verwulfd. Aan | |||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||
den westkant ziet men gewoonlijk eenen meer of min versierden toren. In Friesland en Groningen zijn de oude dorpstorens algemeen met een dak tusschen twee brandgevels gedekt. (Zie mijn stukje in de Vrije Fries, 1847). De koorsluiting is gewoonlijk driezijdig, enkele malen plat. Ornamenten. Het menigvuldig gebruik van baksteen was niet gunstig voor de versiering onzer gebouwen; ook zijn de baksteenen-kerken altijd de eenvoudigste, daar de gekleurde en verglaasde steenen niet voorkomen, en de baksteen niet dan het uithouwen van eenige lijsten en staven om de deuren en vensters toeliet. In de 13de en 14de eeuwen gebruikte men meest zand- of mergelsteen en trachijt aan onze groote kerken, in de 15de en 16de eeuwen begon men eerst den blaauwen eskozijnschen steen aan te wenden. Beeldwerk is er weinig uit deze tijden meer overig, dewijl het grootste gedeelte daarvan met altaren, doopvonten enz., bij den beeldenstorm vernield, of later bij de hervorming uit de kerken weggeruimd is. Het schilderwerk schijnt echter op vele plaatsen niet dadelijk weggenomen, maar in den loop der jaren overgewit te zijn: daar uit de teekeningen van Saenredam en Zachtleven, op het stadhuis te Utrecht berustende blijkt, dat op het laatst der 17de eeuw nog veel daarvan voorhanden was. Nu en dan ook komt weder van dit schilderwerk iets voor den dag, hetgeen dan vooral verdient bewaard te worden. Uit het weinige, dat hier en daar nog overgebleven is, blijkt het, dat de ornamenten met roode, geele, blaauwe, witte en andere meest schitterende kleuren beschilderd waren. Het ware te wenschen, dat bij gelegenheid van herstellingen, de dikke kalklaag, waarmede de muren onzer kerken gewoonlijk overdekt zijn, afgenomen wierd, en met de oorspronkelijke kleur van den zandsteen ook de fijnheid der ornamenten weder zigtbaar ware. Hoewel er zeer weinige berigten aangaande Nederlandsche bouwmeesters uit de middeleeuwen tot ons gekomen zijn, mo- | |||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||
gen wij echter veronderstellen, dat onze landgenooten daarin niet veel bij vreemdelingen achter gestaan zullen hebben. Wij weten toch dat in 1455 het bouwen der zuilen van het koor der Nieuwe kerk te Delft aanbesteed werd aan zekeren Jacob van der Burch, meester van den Dom te Utrecht, en dat in 1470 voor de gemelde kerk te Utrecht gemaakt werd een scoen Sacraments - huys, costelijke gehouden. Zou men hieruit mogen opmaken, dat de bedrevenheid in het bouwen van kerken en het bewerken van ornamenten vooral te Utrecht te huis behoorde? Wij vinden in het hiervoor aangehaalde werk van H. Otte, bladz. 41, als bouwmeester in de Rhijnlanden genoemd Andrees (Andries?) van Everdinge en Claims (Klaas?) van Buere, namen die bij uitsluiting op Nederlanders schijnen te wijzen. In 1523 vinden wij nog als bouwmeester van de houten spits op de kerk te 's Bosch genoemd Johannes Popellus (van Poppel?) een Bosschenaar. Uit het een en ander kunnen wij dus opmaken, dat ook hier bekwame bouwmeesters gebloeid zullen hebben, die misschien met de Duitsche Bauhütten in betrekking stonden. | |||||||||||||||||
Oudste kerken
| |||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||
bisschoppen, ook nog voor het laatst in 1413 herbouwd werd, was hare grondvorm waarschijnlijk dezelfde gebleven. Zij bestond tot op hare slooping in 1826, uit een langwerpig vierkant met een smaller en lager platgesloten koor, terwijl het onderste der muren nog bostond uit groote tufsteenen. Zij moet met het koor ongeveer 22 Ned. ellen lang geweest zijn. St. Salvator of Oud-Munster kerk te Utrecht. Gesloopt in 1587 ten behoeve van de verdedigingswerken der stad. - Zij was gesticht door Willebrord, omtrent het jaar 700, en werd verwoest door de Noormannen bij hunne verovering der stad Utrecht in 857. Bisschop Balderik van Cleve, herbouwde haar waarschijnlijk op dezelfde grondslagen na de verdrijving der Noormannen in 917. Bij den zwaren brand van 1148, was zij de eenige kerk die gespaard bleef. Het was eene kruiskerk van tufsteen met een koor, langer dan het ruimGa naar voetnoot1). Daar dit geheel in strijd is met den algemeenen vorm der eerste Christenkerken, komt het mij waarschijnlijk voor, dat het koor met de crupta en de beide torens aan den westgevel bijvoegselen eener latere eeuw, misschien wel der 11e geweest zijn. Van de tweede crupta, vermeld bij Matthaeus, de Fund. et Fatis Eccles., is op den plattengrond geen blijk te vinden; dan de crupta onder het koor schijnt bijna eens zoo lang als die der St. Pieterskerk geweest te zijn en aan elken kant zes zuilen in de lengte gehad te hebben. De beide zij panden alleen zijn, naar het schijnt, gewelfd geweest. St. Walburgskerk te Groningen. Wegens bouwvalligheid gesloopt in 1627. In de 9e eeuw gebouwd, was zij in ons land een der zeldzame voorbeelden van den koepelbouw van Karel den Grooten. Volgens de beschrijvingen vertoonde deze | |||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||
kerk een zwaar achthoekig gebouw van tufsteen, met eenen verhoogden koepel en gewelvenGa naar voetnoot1), in den trant der kapel op het Valkhof te Nijmegen, doch zonder twijfel grooter dan deze, dewijl zij niet alleen tot kerk, maar ook tot vesting bij de twisten tusschen de burgers van Groningen en de bisschoppen van Utrecht diende. Johannes de Lemmege zegt in zijn chronicon Groninganum ‘St. Walburgskerke was beneden gewelft in 't zuiden en in 't noorden, tusschen de kerke en den toorn, en daar was een klein steenen koer, regt vierkant met een kelder onder, en dat koer gink men op met 12 trappen van steen, ende de kerke hadde boven ende beneden kleine vensters met ijzeren tralien gemaaktGa naar voetnoot2)’ Uit de bestaande onvolledige afbeeldingen dezer kerk kan men niet oordeelen of de toren met het koor en den kelder (crupta?) daaronder geene bijvoegsels der 11de eeuw zijn geweest. (Aanteek. No. 12). Kapel op het Valkhof te Nijmegen, Dit gebouw wordt tegenwoordig niet meer voor eene Heidensche kapel, maar teregt voor eene Christenkerk uit den tijd van Karel den Grooten gehouden, hetgeen hare volmaakte overeenkomst met de kerk, door den genoemden vorst te Aken gebouwd, bewijzen kan. Even als deze is het een achthoek, omgeven met een zestienzijdigen buitenmuur en voorzien van een ingansportaal aan de westzijde. De buitenmuren zijn echter bijna geheel met baksteenen vernieuwd, zoodat nog maar alleen de binnenste pilaren en bogen met een klein gedeelte van den buitenmuur uit tufsteen en in den rondbogenstijl overig zijn. Ook kunnen wel deze oude deelen herkomstig zijn van de herstelling van het Valkhof door keizer Erederik Barbarossa in 1155; doch de grondvorm is zonder twijfel oorspronkelijk. Op de galerij of bovenkerk zijn achthoekige dwergzuilen met kubieke kapiteelen in de bogen. Bij de stichting schijnt de | |||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||
buitenmuur in elk der vakken twee rondbogige vensters, in eene soortgelijke nis boven elkander geplaatst, gehad te hebben. Misschien was zij de kapel van het alhier door Karel den Grooten gebouwde slot of paleis, daar zij in verband stond met het oudste gedeelte der voormalige gebouwen op het Valkhof. (Zie de Beschrijving door A. Oltmans, Amst. 1847). | |||||||||||||||||
Elfde eeuw.St. Pieterskerk te Utrecht. Deze kerk werd door den Utrechtschen bisschop Bernulphus, waarschijnlijk tusschen de jaren 1039 en 1056, benevens vele andere stads- en dorpskerken gesticht. Hare bouwtrant is in den vorm der zuilenbasiliken, doch zeer eenvoudig, terwijl het metselwerk van tufsteen vrij ruw bewerkt is. Het ruim heeft aan elken kant vijf zuilen van blokken zandsteen, met dikke kubieke kapiteelen en zware antieke basementen, zonder eenige ornamenten en zonder het blad op de hoeken. De schaften hebben de verdunning naar boven konisch, en de kruispilaren zijn vierkant en zwaar. Het koor is zonder omgang met den halven zeshoek gesloten en wegens de daaronder gelegene crupta veel hooger dan de kerk, vanwaar men met een breeden steenen trap tot dit koor opklimt. Bij de stichting was er aan beide zijden eene kapel, waarvan de zuidelijke later afgebroken en vergroot werd. Nog had deze kerk aan den westkant twee torens, die met den gevel door den storm van 12 Aug. 1674 zwaar beschadigd en vervolgens gesloopt zijn geworden. Zij was voor geen steenen gewelven aangelegd, terwijl het gewelf dat nu in het koor en kruis gezien wordt er later aangebragt is waartoe men eenige vensters heeft moeten digt metselen. In de zijdepanden zijn, naar het schijnt, oorspronkelijk vensters geweest en tusschen de torens was eene galerij, die op twee zuilen met kubieke kapiteelen rustte. De vensters in de koorsluiting zijn naderhand vergroot en puntbogig uitgehakt, maar nu geheel digt gemetseld; zij schijnen aanvankelijk klein en | |||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||
twee aan twee boven elkanderen geweest te zijn. Nog in de 17de eeuw bestond er aan de zuidzijde dezer kerk een kloostergang, waarvan eene gedeeltelijke afteekening voorhanden is op het stadhuis te Utrecht. Volgens deze afbeelding bestond hij uit zware vierkante pilaren en zuilen met vierkante (Bijzantijnsche) kapiteelen daartusschen gesteld. Naar oude oorkonden zoude deze kerk twee of drie malen, namelijk in de jaren 1076, 1148 en misschien ook in 1279 verbrand zijn; nogtans kan men uit haren bouwtrant opmaken dat de geledene schade niet groot moet geweest zijn en zich waarschijnlijk slechts tot het dak zal bepaald hebben, dewijl al het muurwerk bijna ongeschonden bewaard is gebleven. De eenige uitgehouwene versierselen van deze kerk zijn twee ronde staven met banden en kapiteelen door twee puntbogen verbonden, aan de noordelijke deur; deze ornamenten schijnen echter in den smaak der 12e eeuw, en dus later aangebragt te zijn. Vóór de beschadiging door den storm in 1674 was ook deze kerk met schilderwerk voorzien, terwijl de zuilen veelkleurig gemarmerd, en de kapiteelen met witte banden, lofwerk en cherubim op eenen rooden of blaauwen grond versierd waren. Tegen den boog boven den ingang van het koor (de triomfboog) zag men eene schilderij, voor stellende eenen bisschop met het model eener kerk in elke hand en twee kerken aan zijne voeten. Deze afbeelding stelde waarschijnlijk Bernulphus voor, den stichter der St. Pieters- en St. Janskerken, dewijl men gewoon was de stichters van godshuizen af te beelden met het model eener kerk in de hand; terwijl de kerken aan zijne voeten misschien doelden op de stichting der St. Paulus abdij te Utrecht en der Lebuinuskerk te Deventer. Naast hem zag men de apostelen Paulus en AndreasGa naar voetnoot1). | |||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||
St. Janskerk te Utrecht. Deze kerk, waarschijnlijk na de St. Pieterskerk door bisschop Bernulphus gesticht, is kleiner dan de eerste. Zij is ook eene kruiskerk van tufsteen, met vierkante pilaren zonder kapiteelen of eenige ornamenten (de lijsten aan den oorsprong der bogen zijn er voor eenige jaren bij eene herstelling aangebragt). Merkwaardig is, dat deze kerk tusschen de pilaren wijde puntbogen heeft, welke, zoowel als de bovenmuren met de rondbogige vensters, blijkbaar tot haren oorspronkelijken bouw behoorenGa naar voetnoot1). Denkelijk had deze kerk twee torens aan den westgevel, waarvan de laatste in 1687 werd afgebroken, toen de nieuwe gevel gebouwd is. De kloostergang aan de noordzijde was reeds vroeger in 1600 weggeruimdGa naar voetnoot2). De St. Janskerk schijnt door de branden van 1148 en 1279 meer dan de St. Pieterskerk geleden te hebben: een der beide torens schijnt toen reeds weggeraakt te zijn, terwijl ook de zuidelijke kruisarm die met baksteen hersteld is, daar-aan herinnert. Misschien was ook het koor door die onheilen allengs zoo bouwvallig geworden, dat men het in 1556 moest vernieuwen. St. Plechelmus kerk te Oldenzaal. Van de kerk door bisschop Balderik in 954 te Oldenzaal gesticht, is boven den grond niets meer overig, en behalve den toren behooren de oudere deelen van de kerk aldaar tot den bouw van bisschop Bernulphus, omstreeks 1043. Na den feilen brand van 1492, heeft men de zuidermuur en de koorsluiting weggebroken, en kerk en koor aanmerkelijk vergroot. Deze kerk was oorspronkelijk geheel in den vorm der basiliken, te weten, de zijpanden half zoo breed als het schip, het koor zonder omgang en rond gesloten en twee half ronde altaarnissen in de kruisarmen. | |||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||
Zij is een zwaar gebouw, zoowel wegens de bouworde als door den Bentheimersteen, waaruit het geheel bestaat, dat in een streng eenvoudigen trant gebouwd is, en meer de kenmerken der buitenlandsche kerken draagt, dan St. Pieter en St. Jan te Utrecht. Hare pilaren zijn vierkant, eene zware en ligtere wisselen elkander af, de eerste dragen het gewelf en de groote bogen, de andere de bovenmuren van het schip. De zware pilaren hebben platte pilasters en ronde staven in de hoeken. De eenige versierselen bestaan in eene lijst van kleine blokjes om de pilaren aan den oorsprong der gewelven en in veervormige ornamenten op de kubieke kapiteelen der staven, terwijl derzelver basementen het blad of een daarmede overeenkomend ornament op de hoeken vertoonen. De gewelven zijn zwaar, en zonder ribben, alleen met platte banden van den eenen grooten pilaar tot den anderen. In het noorder zij pand bevinden zich tegen den muur pilasters en nissen met de pilaren en bogen overeenkomende. De vensters schijnen oorspronkelijk allen zeer klein geweest te zijn. Uitwendig is de kerk zeer eenvoudig met enkele platte pilasters, de nieuwere gedeelten alleen hebben steunbeeren. De deur in het noorder zijpand staat in een vierkanten voorsprong en is naar gewoonte zeer laag, zonder versiering met uitzondering van eene rond gebogene lijst (tore) en twee staven met kubieke kapiteelen ter zijde. De altaarnis vertoont uitwendig eenige door rondboogjes verbondene staven met kubieke .kapiteelen, naast haar staat nog een, schijnbaar oorspronkelijk, klein gebouw, denkelijk eene sacristie of bergplaats. Aan den noordkant van het koor bevonden zich zonder twijfel dergelijke vertrekjes, die bij het bouwen van de nieuwe sacristie in 1525 weggeruimd zijnGa naar voetnoot1). Op het noorder zijpand is tegenwoordig de latijnsche school | |||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||
tegen den bovenmuur aangebouwd, waardoor de vensters aldaar digtgemaakt zijn; men kan echter van binnen hunne omtrek nog zien. Koor der St. Lebuinus-kerk te Deventer. Het koor met de crupta daaronder, is nog overig van deze kerk, door bisschop Bernulphus gesticht. Gelijk het koor van de St. Pieterskerk te Utrecht, is het met den hal ven zeshoek gesloten; maar men schijnt hier meerdere moeite tot versiering aangewend te hebben, want de hoekpilasters, kruispilaren en de hoeken van de voormalige kruisarmen zijn met ronde gordelstaven voorzien. Behalve deze, nog zigtbare, gedeelten der oude kerk, bevinden zich aan het westeinde nabij den toren nog twee pilaren, gelijk aan die van het kruis. De staven aan al deze deelen zijn met vierkante, op verschillende wijze versierde, kapiteelen en basementen met het blad op de hoeken, voorzien. Vroeger kwam het mij voor, dat deze ornamenten tot eene herstelling of verfraaijing der kerk in de 12de eeuw behoorden, doch eene nadere beschouwing en vergelijking dezer kerk met de kerken te Oldenzaal, Ootmarsum en eenige buitenlandsche godshuizen, hebben mij overtuigd, dat deze Lebuinus-kerk zeer wel ten tijde van bisschop Bernulphus in dien smaak kan gebouwd zijn, terwijl men hieruit tevens moet opmaken, dat ten zijnen tijde de kerken aan geene zijde den IJssel fraaijer zijn opgebouwd dan in den hoofdzetel des bisdoms. Bij het vergrooten dezer kerk in de 13de, 14de en 15de eeuwen, heeft men de oude koormuren tot breede pilaren doorgebroken, en de zijpanden zoo breed gemaakt, als de oorspronkelijke kruisarmen lang waren, waarvan de vermelde overblijfsels nog aanwezig zijn. Het bestaan van pilaren nabij den toren, gelijk aan die van het kruis, doet vermoeden, dat de kerk van Bernulphus even lang als de tegenwoordige geweest zij, weshalve zij dan ook grooter dan eenige andere, door hem gestichte kerk geweest zou zijn. | |||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||
De pilaren van het schip hebben den schijn van doorgeslagene muren, waartegen halfronde pilasters en zuilen gezet zijn; terwijl de bladvormige versiering der kapiteelen daarbij aan de 12de eeuw doet denken. Hoe het zij, wij kunnen deze gissingen slechts aangeven en laten de beslissing over aan deskundigen, die beter in de gelegenheid zijn, om deze merkwaardige, den bouwtrant van vijf eeuwen in zich bevattende, kerk te beschouwen. Westgevel der St. Nicolaas kerk te Utrecht. Hoewel het aan oorkonden ontbreekt aangaande de stichting der Parochie-kerken te Utrecht, bewijst nogtans dit merkwaardige overblijfsel dat de St. Nicolaaskerk aldaar reeds in de 11de. eeuw aanwezig moet geweest zijn. Het is een voorbeeld hoe in deze eeuw de kerktorens en gevels meestal gebouwd en versierd werden, namelijk met platte pilasters en waterlijsten door boogjes of regthoeken ondersteund. De deur is geheel vernieuwd, zij schijnt echter nimmer zeer versierd te zijn geweest, het ronde venster in den gevel is toegemetseld. In de bommelgaten zijn dwergzuilen met kubieke kapiteelen en nog eene langwerpige draagsteen daarop. De gevel en de beide torens zijn geheel van tufsteen, waaruit ook de zuidelijke muur dezer kerk voor een groot gedeelte bestaat, hetgeen doet vermoeden dat dezelve van de eerste kerk afkomstig is, die misschien in de groote branden van 1148 of 1279 vernield zij en later herbouwd werd. Omtrent de 16de eeuw heeft men op beide de torens koepels gezet, waarvan de noordelijke door den storm van 1674 vernield en niet weder herbouwd is. St. Maria kerk te Utrecht. Deze kerk, afgebroken in 1813 was in haren bouwtrant eene der fraaiste van ons land. Zij werd gebouwd in 1082, onder bestier van bisschop Koenraad en met medewerking van keizer Hendrik IV., door wiens krijgsvolk, bij de verovering van Milaan, eene aan de H. Maagd toegewijde kerk verwoest was geworden, wanneer de gemelde vorst gelofte had gedaan, eene dergelijke kerk elders te doen | |||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||
bouwen. Vandaar dan ook dat zij van alle kerken in ons land het meest in bouwtrant met die uit het zuidelijk Europa overeen kwam. Zij was een zwaar gebouw van tufsteen, met pilaren en ornamenten van gelen en rooden zandsteen. Hare oorspronkelijke vorm was bijna gelijk aan die der St. Plechelmus kerk te Oldenzaal, zijnde eene Basiliek met rondgesloten koor en kruisarmen met altaarnissen. De westgevel was echter meer in den bouwtrant der zuidelijke landen, en had twee smalle torens op de hoeken. Aan den zuidelijken kruisarm bevond zich een laag verwulfd vertrek, misschien de oude kapittelkamer, en daarboven eene boekerij; uit deze kapittelkamer ging men in den kloostergang. Op het midden van het kruis stond eene achthoekige koepel. De zware pilaren waren belegd met platte en halfronde pilasters, en tuschen hen waren ronde zuilen, die eene galerij of bovenkerk, even breed als de zijpanden, droegen. In deze bovenkerk rusten wederom de bovenmuren op kleinere zuilen, tusschen de groote pilaren gesteld. Tegen den westgevel was eene op zuilen steunende galerij, die de einden der bovenkerk vereenigde; de trappen naar deze galerij voerende bevonden zich waarschijnlijk in de torens. Alle kapiteelen waren kubieken, doch die der bovenkerk schijnen eene nabootsing der Corinthische stijl geweest te zijn. De steenen gewelven hadden platte kruisribben en zijn vermoedelijk van de stichting af in de kerk geweest. Uitwendig was deze kerk vrij eenvoudig met eene daklijst van rondboogjes voorzienGa naar voetnoot1). | |||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||
Zij had vele veranderingen ondergaan; het oorspronkelijke koor was in 1421 afgebroken en door een grooter vervangen. Een der torens aan den westgevel was in 1577 door het geschut van het kasteel Vredenburg vernield, en de andere na den storm van 1674 gesloopt. De gevel zelf werd in 1710 wegens bouwvalligheid afgebroken, en de kerk toen 20 voeten ingekort. Vele vensters waren grooter gemaakt en puntbogig uitgehakt, hoewel het gebouw zonder twijfel oorspronkelijk geheel in rondbogenstijl was aangelegd. Nog bestaat er een kloostergang der St. Mariakerk, hoewel nu geheel door huizen verborgen. Hij telt eenige zware vierkante pilaren en dwergzuilen met kubieke kapiteelen daar tusschen, en is niet verwulfd, terwijl het bovenste gedeelte niet ouder schijnt dan de 16de eeuw. De Ruine op het Valkhof te Nijmegen is zonder twijfel de halfronde koorsluiting der oude slotkapel, hetgeen hare vorm, versiering en ligging naar het oosten bewijzen. Uit de teekenen der afgebrokene gewelven blijkt het, dat zij eene crupta gehad heeft, waarvan de korten dikke zuilenschaften van kalksteen, die nu verspreid liggen, de zuilen kunnen geweest zijn. In de ronding bevinden zich vijf vensters en daaronder drie ronde lichtgaten voor de crupta. De kapiteelen zijn verschillend, zoowel van kubieken als van Corintischen vorm en de beide nog in de ronding staande zuilen komen zeer nabij den Antiek Bomeinschen vorm. Uitwendig is de muur versierd met rondbogen, halve zuilen en verschillend bewerkte kapiteelen en draagsteenen; de daklijst is Byzantijnsch en fraai. Hoewel ik dit fraaije overblijfsel wegens den rondboogstijl, in de 11de eeuw geplaatst heb, zal het denkelijk afkomstig zijn van de herstelling van het Valkhof door keizer Frederik Barbarossa in 1155, dewijl or in andere landen vele kerken uitde 12de eeuw in dezen trant gevonden worden. (Zie de Beschrijving der Nijmeegsche kapellen door A. Oltmans, Amst. 1847). De St. Janskerk te Arnhem, afgebroken in het begin de- | |||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||
zer eeuw, is mij alleen bekend uit een paar afbeeldingen in den Tegenw. staat der Vereenigde Nederlanden, en schijnt, naar den bouwtrant te oordeelen, in deze of in liet begin der volgende eeuw gesticht te zijn geweest. De westgevel had twee torens met pilasters en rondboogjes en een inspringend portaal voerzien. Het koor en kruis waren van later tijd en werden misschien vernieuwd, nadat deze kerk in de jaren 1419 of 1425 door brand beschadigd was. Verdere bijzonderheden zijn mij aangaande deze kerk niet bekend; alleen dient nog opgemerkt te worden, dat er volgens de gemelde afbeeldingen geene galerij of bovenkerk schijnt geweest te zijn, en dat de pilaren vierkant waren. Crupta of kelderkapel te Utrecht. Zij bevindt zich onder het hooge koor der St. Pieterskerk en is te gelijk met deze door bisschop Bernulphus gesticht. Zij heeft eene lengte van ruim 12, en eene breedte van 7 ellen, en is aan de oostzijde rond gesloten met drie vensters. De ingangen zijn ter we: derzijde aan het westelijk eind, alwaar men door de nevensstaande kapellen met trappen in dezelve afdaalt. Tegen de zijmuren bevinden zich nissen en platte pilasters zonder kapiteelen, alleen met eene lijst of draagsteen aan den oorsprong der gewelven voorzien; deze zijn platter dan den halven cirkel en geheel effen zonder banden of ribben. Zij rusten op zes zuilen van gelen zandsteen met zware kubieke kapiteelen en Antieke basementen. De schaften zijn konisch gevormd en, even als te Deventer en Emmerik, twee aan twee gelijk versierd. De beide oostelijke hebben horizontale, de beide westelijke, perpendiculaire zigzag-vormige, en de beide middelste, schroefvormige groevenGa naar voetnoot1). Crupta te Deventer. Deze komt in het algemeen met die te Utrecht overeen, doch is grooter, daar zij omtrent 14 el lang en 9 el breed is. De zes zuilen hebben soortgelijke | |||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||
basementen en kapiteelen, de schaften der beide oostelijke zijn met een soort van schubben bedekt, misschien eene navolging van den stam der palmboomen, de beide middelste, met ronde, en de beide westelijke, met scherpe schroeflijsten. Deze versiering met schroefvormig lijstwerk (striata) komt als zuilen versiering reeds bij de Romeinen voor. Hier te lande verschijnt zij weder in het laatste tijdvak der Germaansche bouwkunde, zooals aan den toren der Grootekerk te Haarlem, het stadhuis te Kuilenburg en aan andere gebouwen uit de 15de en 16de eeuwen zigtbaar is. De gewelven dezer crupta zijn gelijk aan die der crnpta te Utrecht; de nissen ter zijde zijn bij het vergrooten der kerk tot lichtgaten doorge- broken. Tot in 1841 was zij half met zand en puin gevuld, wanneer zij door de zorg van eenige oudheidminnaars opgeruimd werd; de vloer bestaat uit in den kalk gelegde keisteenen, aan het oostelijk einde ziet men er het overblijfsel van een altaar en in het midden een putGa naar voetnoot1). Aangaande de putten, welke hier, even als te Lund en Dalbije in Zweden, in de crupta's gevonden worden, zou men kunnen gissen, dat zij misschien gemaakt zijn om water te leveren, wanneer men in de kerken belegerd mogt worden: daar toch zwaar gebouwde kerken meermalen in de vroegere middeleeuwen tot wijkplaatsen bij oorlog of binnenlandsche onlusten dienden, was er niets natuurlijker dan dat men aldaar zorg droeg voor eenen waterput, even als deze gewoonlijk in de kelders van versterkte kasteden gevonden worden. Crupta te Emmerik. De St. Maartenskerk dezer stad waarin de crupta gevonden wordt, was het eerst door Willebrordus gesticht. Zonder twijfel zal deze kerk met zoovele andere gedeeld hebben in het lot van meermalen verwoest te worden. Het tegenwoordige koor en de crupta zijn, naar den bouwtrant te oordeelen, uit de 11de of uit het begin | |||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||
der 12de eeuw, hoewel de kerk later veranderd en verkleind schijntGa naar voetnoot1). De crupta is in vorm gelijk aan die te Utrecht en Deventer, zijnde aan het oosteinde rond gesloten, 11 à 12 ellen lang en 9 el breed met soortgelijke gewelven. Van de zes zuilen bestaan de twee oostelijke uit vier, de twee middelste, uit acht, en de twee westelijke, uit zestien ronde staven, welke te zamen bij de vier eerste zuilen eene vierkante, doch aan de twee laatste eene ronde bundel zuil uitmaken. Van de vier eerste zijn de kapiteelen afgedeeld in even veel deelen als er staven zijn, aan de twee laatste zijn het platte kubieken. Door ophooging van den vloer waren de basementen met aarde bedekt. Aan elke zijde is eene kapel waardoor men in de crupta komt, de zuidelijke schijnt naderhand vergroot, doch de noordelijke heeft den oorspronkelijken vorm behouden en is inwendig rond, uitwendig driezijdig. Het koor der kerk is insgelijks inwendig rond en uitwendig vijfzijdig van vorm. Kerk te Gent in de Overbetuwe. Van deze kerk wordt alleenlijk het koor tot godsdienstoefening gebruikt; het ruim schijnt sedert langen tijd reeds zonder dak te zijn geweest, zijne beide muren bestaan uit lage rondbogen, op vierkante pilaren van tufsteen rustende. De boog nabij den toren gaat tot half onder denzelven. Hieruit moet men besluiten, dat de toren even als het koor bijvoegsels van lateren tijd zijn; be bogen zijn allen met baksteenen toegemetseld zonder blijk van vensters. Ongetwijfeld heeft deze kerk voorheen zijpanden gehad en werd het toenmalige dak door de bogen gedragen, gelijk | |||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||
men zulks nog aan vele dorpskerken ziet. De grootte der baksteenen doet vermoeden, dat deze bogen uit de 11de of 12de eeuw afkomstig moeten zijn. Dergelijke bogen vindt men in de kerkmuren te Leur bij Nijmegen, doch hier is alles van baksteen, terwijl het toemetselen der bogen bijna gelijktijdig met de stichting geschied moet zijn, daar de steenen even groot zijn en er onder de bogen kleine rond gedekte vensters gezien worden. De toren alhier schijnt van denzelfden tijd, denkelijk uit de 12de eeuw. Kerk te Renkum. Indien dit dorp zoo oud is als bij Rademaker, (Kabinet van Ned. Oudh.) gezegd wordt, zal hier zeker reeds vroeg eene, misschien steenen, kerk gestaan hebben, doch ik vind geene reden om de stichting der tegenwoordige kerk vroeger dan de 11de eeuw te stellen. Zij bestaat uit een vierkant, gevormd door vier bogen en vier hoekpilaren, waartegen noord- en zuidwaards eene kleine kruisarm gebouwd is, en oost- en westwaards het koor en de toren zich bevinden. Kerk en koor zijn van goed behakte tnfsteenen, doch de toren en het bovenste van het vierkant van baksteen gebouwd, hetgeen aan eene latere herstelling en bijbouwing doet denken; ook is de toren meer in den bouwtrant der 12de eeuw. De koorsluiting met den halven zeshoek schijnt een later toevoegsel uit de 12e of 13o eeuw te zijn; de vensters in de zijmuren aldaar zijn later vergroot, doch waren oorspronkelijk klein en rondbogig, gelijk nog in de kruisarmen. Alleen het koor en de noordelijke kruisarm heeft een gewelf; het eerste misschien uit de 12de of 13de eeuw afkomstig en het laatste van gelijken tijd als de kerk; in het vierkant schijnt het gewelf weggeraakt te zijn. Het geheel is zeer eenvoudig en alleen hebben de koormuren eenige versiering. Deze in zijne soort eenige kerk in ons land schijnt aangelegd voor eenen vierkanten koepel of toren, misschien was er toen aan den westkant een ingangsportaal, in welks plaats men naderhand de toren gebouwd heeft. | |||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||
Twaalfde eeuw.
| |||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||
muren. De kruispilaren zijn belegd met zware ronde staven, die vierkante kapiteelen met Romaansche versierselen vertoonen. De gewelven zijn zonder twijfel oorspronkelijk en puntbogig met ronde ribben. De zware pilaren worden vereenigd door sterke bogen en breede banden, waartegen zich ronde staven met gordels bevinden, even als in de kerk te Zutphen. Van den oorspronkelijken grondvorm dezer kerk is weinig op te maken wegens de geheele vergrooting van het koor en de kruisarmen en het af breken van den toren; doch waarschijnlijk zal hij met dien van de kerk te Oldenzaal overeen gekomen hebben. St. Walburgskerk te Zutphen. Van deze kerk, gesticht door Otto graaf van Zutphen en ingewijd in 1105 door Burkhardus bisschop van Utrecht, zijn nog alleen het middelpand en de kruisarmen overig, dewijl de zijpanden, waarschijnlijk na den brand en den val des torens in 1446, geheel afgebroken en vergroot zijn. De oude deelen vertoonen een merkwaardig voorbeeld van den bouwtrant der 12de eeuw en komen vrij wel met die te Ootmarsum overeen. Om den anderen staan ook hier zware en ligte pilaren, welke ronde staven met kelkvormige kapiteelen in de hoeken hebben. De zware pilaren zijn vereenigd door bogen met ronde gordellijsten. De bogen en gewelven zijn puntbogig en de gewelfribben scherper gevormd dan te Ootmarsum. Het koor is met den halven zeshoek gesloten en de kruisarmen schijnen zoo lang geweest te zijn als de breedte is der nieuwe zijpanden. Aan den westgevel ziet men eene nog oorspronkelijke puntbogige deur met gordelzuilen en een drievoudig venster boven dezelve. Twijfelachtig schijnt het of de kerk voor de vergrooting in de 15de eeuw even hooge zijpanden, als de kerk te Ootmarsum, dan wel lagere gehad heeft; het laatste zouden de lage bogen onder den toren kunnen aanduiden, alsmede eene kraallijst, die boven over die bogen en ook aan de ligte pilaren gevonden wordt, en dus langs de geheele lengte van het ruim schijnt geloopen te hebben, voor dat de bovenmuren tot bogen | |||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||
doorgeslagen waren, waarbij dan ook de bovenvensters weggeraaktenGa naar voetnoot1). St. Nicolaas of Bergkerk te Deventer. Zij werd in 1198 onder bisschop Diederik van der Are gestichtGa naar voetnoot2); van deze stichting zijn alleen de zuilen en bovenmuren overig, de torens schijnen meer in den bouwtrant van het laatst der 11de eeuw te zijn. De muren der zijpanden zijn gewis van de verbouwing der kerk in 1463 herkomstig, en bestaan slechts gedeeltelijk uit tufsteen. Inwendig ziet men eenvoudige ronde zuilen met eene breede lijst voor kapiteelen en ronde basementen. De bogen daartusschen zijn, in het ruim en de koorsluiting, puntbogen, maar rond in het koor en hebben zeer eenvoudige profilen zonder lijstwerk. Van de kapiteelen der zuilen gaan drie ronde gekoppelde staven opwaarts, die de gewelfribben dragen; deze zijn hoekig, zoodat het gewelf, naar het schijnt, van later, tijd, misschien wel van de verbouwing in 1463 dagteekent, te meer dewijl het overeenkomt met dat in de zijpanden, alwaar de ribben op dergelijke ronde staven, doch met kelkvormige kapiteelen voorzien, rusten. Het ruim is vier, en het koor drie bogen lang, de koorsluiting is met den halven achthoek. De trans daarom is gevormd met zevenzijden van den 14hoek, gelijk zulks meer aan transen uit de 15de eeuw voorkomt. Westelijk gedeelte der St. Joriskerk te Amersfoort. Hoewel deze kerk volgens oorkonden eerst in 1248 zoude ingewijd zijnGa naar voetnoot3), heb ik gemeend de vermelding van dit gedeelte in de 12de eeuw te moeten plaatsen. Het zijn eenige vierkante pilaren en lancetbogen zonder eenige versiering die den bouwtrant | |||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||
dezer eeuw verraden, en waar de kerk in de 15de aan en om gebouwd is. Boven de dragende bogen ziet, men twee puntbogige openingen boven den anderen, waarvan de bovenste, vensters, en de onderste openingen eener galerij of bovenkerk schijnen geweest te zijn, of mogelijk enkel gediend hebben tot verligting der boven muren. De toren dezer kerk, hoewel in het zijpand nabij het voormalige kruis staande, vertoont ook den bouwtrant der 12de eeuw. Toren der St. Plechelmuskerk te Oldenzaal. Deze toren, geheel van Bentheimer steen, is zwaar van bouwtrant en blijkbaar later gebouwd dan de kerk. De ornamenten bestaan in waterlijsten, gedragen door verschillende soorten van bogen met en zonder pilasters of dwergzuilen, en vertoonen duidelijk den stijl der 12de eeuw. Het bovenste gedeelte van dezen toren is weder in den bouwtrant der 13de of 14de eeuw en dus van later tijd. Toren der St. Janskerk te 's Hertogenbosch. Men vindt vermeld, dat Godfried, hertog van Braband, omtrent 1184 eene stad stichtte ter plaatse waar 's Hertogenbosch gelegen isGa naar voetnoot1). Waarschijnlijk is de toren aldaar van eene toenmaals gebouwde kerk. Later is wel het onderste gedeelte daarvan met gehouwen steen bekleed en het bovenstuk er opgezet, doch het middelvak vertoont duidelijk den overgangstijd in zijne platte pilasters, en waterlijsten met boogjes en nissen, terwijl de bpmmelgaten in puntbogige nissen met ronde staven en dwergzuilen bevat zijn. Dit geheele oude gedeelte is van baksteen gebouwd. De plaatsen, waar ik aan de kerken, zoo door eigene onderzoekingen als door berigten, en volgens de platen van den Tegenwoordige staat der Vereenigde Nederlanden, sporen van den bouwtrant der 11de en 12de eeuwen gevonden heb, zijn: In Noord-Holland. Op Wielingen, Ouddorp, Watweide, Egmond, Heemskerk, Heiloo, Velzen, Castricum. | |||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||
Zuid-Holland. Sassenheim, Ouderkerk, Weesp, Nederhorst den Berg, Rijnsburg, Oestgeest, Overschie, Hillegondsberg, Bodegraven. Gelderland. Kerkwijk, Brakel, Schoonderwoerd, Hagestein, Leerdam, Lexmond, Ermeloo, Hoevelake, Wageningen, Renkum, Dodewaard, Hien, Set ten, Elde, Velp, Rheede, Ellekom, Beekbergen, Doornenburg, Gent, Bemmel, Valburg, Slijk Ewijk, Andelst, Beusichem, Buurmalsum, Wadenoijen, Avezaat, Deijl, Meteren. Utrecht. Houten, Odijk, Werkhoven, Leusden, Jutphaas, Maarssen, Leersum, Doorn, Benschop. Friesland. Het grootste gedeelte der dorpskerken, behalve de dorpen gelegen in de nieuw aangewonnene polders, zooals de Bildten en eenige misschien later geheel vernieuwde kerken op bloeijende dorpen. Ook de voormalige Lieve Vrouwe- of Nijehoverkerk te Leeuwarden, afgebroken in 1765, was in den trant der 12de eeuw gebouwd. | |||||||||||||||||
Dertiende eeuw,
| |||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||
De kerk is van baksteen, en de nieuwe kruisarm alleen van gehouwen steen gebouwd. De zware vierkante toren staat binnen de kerk. Er bevindt zich een houten koorhek van 1603. St. Maartens- of Domkerk te Utrecht. Op de plaats waar deze kerk gebouwd is, was reeds door Willebrord in 690 eene kerk gesticht, die door de Noormannen, bij de inneming van Utrecht in 857, verwoest werd. Bisschop Balderik herstelde haar in 934. Op nieuw herbouwd in 1015 door bisschop Adelbold, verbrandde dit godshuis in, 1148. Eindelijk in 1254 door bisschop Hendrik van Vianden geheel nieuw begonnen zonder dat er van het vorige gebouw iets is blijven staan. Van deze stichting is nu nog het koor met de kruisarmen en de kloostergang overig. Het ruim is nimmer geheel volbouwd geweest, dewijl daaraan de springbogen en het steenen gewelf ontbraken, hetgeen de oorzaak was van zijne instorting bij den storm van 1 Aug. 1674. Uit het volbouwde en wel bewaarde koor, gelijk ook uit drie van hei ruim overgeblevene kapellen blijkt het, dat deze kerk in den volmaakten Germaanschen bouwtrant is aangelegd geweest. Het ruim had twee zijpanden met kapellen, die geene latere bijvoegselen waren, maar tot den oorspronkelijken aanleg behoorden, hoewel de Gaumont, Hist. Sommaire, pag. 180, zegt, dat deze eerst in 1300 in gebruik zijn gekomen. De overhoeks geplaatste pilaren zijn bedekt met hoekige en ronde belegstaven, waarvan alleen diegenen welke de gewelfribben dragen, bladkapiteelen hebben, terwijl de overige zonder kapiteelen de profilering der bogen daarstellen. Aan de koorsluiting en in den koortrans zijn deze staven meest allen rond en met bladkapiteelen voorzien, die aan den oorsprong der bogen bijna eene krans om de pilaren vormen. Boven de bogen is eene galerij (triforium) van tootboogjes doch zonder veel sieraden. De vensters hebben verschillend vlechtwerk, hetgeen meestal nog wel bewaard is. Uitwendig zijn de frontispicen boven de vensters verschil- | |||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||
lend bewerkt. Over het algemeen dragen de versierselen het kenmerk van den zuiveren Germaanschen stijl, doch zijn hier niet zoo veelvuldig aangebragt als aan de St. Janskerk te 's Bosch. In het zuidelijk zijpand zijn de belegstaven der pilaren peervormig en gaan, zonder blijk van kapiteelen, in de gewelfribben over; aldaar bevinden zich ook een paar kapellen, welker ornamenten tot een later tijdvak schijnen te belmoren. De kloostergang, aan de zuidzijde van het koor, heeft even als de kerk deels kapiteelen en deels in de gewelfribben doorloopende staven. (Aant. No. 10). De voormalige kapittelzaal, nu het auditorium der academie, schijnt uit een later tijdvak van den Germaanschen bouwtrant te zijn. Zij vormt een langwerpig vierkant, omtrent 30 Ned. ellen lang en 10 ellen breed, is fraai verwulfd en heeft aan elken kant op de muren zes belegzuilen met fraaije bladkapiteelen, welke op draagsteenen, met beelden versierd, rusten. De toren, ten westen van de kerk, was voorheen alleen door gewelven met de kerk verbonden, zoodat er een open doorgang tusschen beide bleef. In 1321 begonnen was hij na 60 jaren volbouwd, zijne vormen zijn zwaar; het onderste gedeelte, bijna geheel zonder versierselen, is van baksteen gebouwd, het bovenste is achthoekig en doorluchtig. Tot de eerste omgang hoogte 142½ Utrechtsche voeten, de tweede omgang 109½, de derde 98½, de houten kap 34. Onder is de toren 71 Utr. voet dik. De maten der kerk waren omtrent deze:
| |||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||
De hoogte van het groot gewelf in het koor, dat zonder twijfel even hoog is als het voormalig ruim, bevat 119, en die der zijpanden 70 Utr. voeten. De koorsluiting en de trans zijn gevormd met vijf zijden van den tienhoek. Aan de noordzijde van het koor is de voormalige sacristie, alwaar nu het gaz ter verlichting der kerk bereid wordt. De kerk is uitwendig bijna geheel van gehouwen steen, zoowel van geelen en rooden zandsteen, als van trachijt uit het Zevengebergte en van eskosijnschen steen. Uit Matthaeus, de Fund. Eccl. pag. 34, blijkt het, dat het hoog altaar voor den ingang van het koor stond, met een oxaal (oxali) dat bij de Reformatie afgebroken werd. (Aant. No. 7). St. Cunera kerk te Rhenen. Te Rhenen zou reeds in de 11de eeuw eene kerk gebouwd zijn geweest, van welke echter geene overblijfselen bestaan. De tegenwoordige kerk schijnt, naar den bouwtrant te oordeelen, uit de 13de eeuw te zijn, hetgeen nog meer waarschijnlijkheid verkrijgt door de bijzonderheid, vermeld bij Matthaeus, de Fund. Eccles., dat namelijk de graaf van Bentheim in 1277 het Jus Patronatus of regt der begeving dezer kerk aan de Duitsche ridders overdroeg; dewijl nu dit regt meestal gegeven werd aan den stichter der kerk of aan dengenen, die tot den bouw bijgedragen had, zoo is het zeer vermoedelijk dat de gemelde kerk omtrent dien tijd door of met hulp der Duitsche ridders gebouwd zal zijn. Zij is niet groot en vrij onregelmatig, hebbende ten noorden van het middelschip één, en ten zuiden twee panden. Al de gewelven zijn even hoog, van steen gebouwd en met kruisribben voorzien. De pilaren, te weten drie in de lengte zijn op ongelijken afstand en wijd van een geplaatst, zoo zelfs dat hare tusschenruimte de breedte van het middelschip | |||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||
overtreft. Zij staan overhoeksch en zijn bekleed met de dooropende profijten der bogen zonder kapiteelen. In het midden van elk der vier zijden is eene ronde belegstaaf, met bladkapiteel voorzien aangebragt, die de gewelfribben draagt. Tegen de zijmuren rusten de ribben op half achthoekige staven, die op eene waterlijst eindigen. Het koor is zonder trans met drie zijden van den achthoek gesloten; aan den noordkant bevindt zich eene kapel of sacristie. Uitwendig is de kerk geheel van baksteen gebouwd, behalve eenige versierselen op de steunbeeren en aan den zuidelijken ingang, die later aangebragt schijnen te zijn. De toren, gewis de sierlijkste van ons land, werd begonnen in 1492 en geëindigd in de eerste helft der 16de eeuw. St. Janskerk te 's Hertogenbosch. De fraaiste kerk in den Germaanschen bouwtrant hier te lande, munt uit zoowel door grootte als door menigvuldigheid van versierselen. Zij is echter ook niet geheel volbouwd, daar er ter wederzijde van den toren een klein gedeelte eener kerk overgebleven is, welke misschien nimmer volbouwd werd en waarvan in de geschiedenis geene melding wordt gemaakt, tenzij men haar houde voor de Lieve Vrouwe kapel, die vóór de stichting der tegenwoordige kerk aldaar moet bestaan hebben. (Zie Oudenhoven, en ook de beschrijving dezer kerk door Maubachius, 's Bosch 1789). Volgens deze oorkonden is omtrent het jaar 1280 de eerste steen aan dit gebouw gelegd, terwijl sommigen 32, en anderen 50 jaren stelten, eer dat het dak op het gebouw kon gezet worden. Voor de voltooijing eener kerk als deze schijnt dit tijdvak vrij kort te zijn, zoodat het vermoedelijk is dat daarbij alleen aan het koor te denken is, en men misschien tot in de 15de eeuw aan het gebouw heeft gewerkt. Hiervoor toch pleit zoowel het onvoltooid blijven der kerk aan het westeinde, als het verschil van ornamenten in- en uitwendig aan het koor en ruim. Tot het bouwen van de hoofdkerk der Meijerij erlangde | |||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||
men van alle kanten hulp en geld, en vele aflaten werden tot dat einde gegeven en verkocht. In de Oudheden en Gestichten van 's Hertogenbosch, 1749, lezen wij: ‘Alzoo deze kerk op eenen moerigen grond gebouwd is, zoo heeft men eerst het moer moeten uithalen en de basementen der kolommen aan elkander gehecht zijnde, opdat de een niet dieper dan de andere zoude zinken, op ingebragt zand en daarop gespreide ossenhuiden, moeten grondvesten.’ In het jaar 1419, op den 30 April, werd een groot gedeelte der stad en ook deze kerk door eenen feilen brand geteisterd; en vervolgens den 25 Julij 1584 sloeg het onweder in de hooge houten spits op het kruis, die geheel afbrandde en ook aan het dak en het inwendige der kerk zooveel schade toebragt, dat de regering nog in 1591 van ‘hare verbrandde hoofdkerk’ melding maakt. Gewis zijn na deze branden ook de gewelven gedeeltelijk vermaakt, want die in de kruisarmen zijn blijkbaar uit den laatsten tijd der Germaanschen bouwtrant herkomstig. De gemelde houten spits werd in 1523 begonnen en was drie jaren later voltooid; zij moet zeer kunstig gemaakt zijn geweest, had drie omgangen en was met slag- en speelklokken voorzien en met lood bedekt. De bouwmeester heette Johannes Popelius, een Bosschenaar. Dat deze spits zich 300 voeten boven het dak der kerk zoude verheven hebben, mag wel onder de vertelsels gerekend worden, die men elkander wijsmaakte en naschreef, zonder op de mogelijkheid er van na te denken. In de belegeringen van 's Hertogenbosch in 1601 en 1603 werd ook de kerk zwaar beschadigd, waaromtrent men aangeteekend vindt ‘dat de steenen van de hoofdkerk afgeschoten bij den aartshertog Aalbrecht voor en achter neder vielen.’ In de belegering van 1629 door prins Prederik Hendrik, heeft zij op nieuw aanmerkelijk geleden, wanneer onder anderen het orgel in het Lieve Vrouwe koor aan stukken geschoten werd, zoodat na het overgaan der stad niet terstond | |||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||
in de kerk kon gepredikt worden. Aan den toren ziet men nog duidelijk de teek enen der kogels, waarmede hij getroffen werd. Hoewel nu de ornamenten door brand en kogels, wind en weder veel geleden hebben, is daarvan nog genoeg overig, om deze kerk met de fraaiste buitenlandsche kerken te kunnen vergelijken; zij is ook in ons land de eenige die eenen koepeltoren op het kruiskwadraat en dubbele springbogen tegen de bovenmuren vertoont. Haar platte grond is een Latijnsch kruis met twee zijpanden naast het ruim en koor, doch alleen met kapellen in den kooromgang. Het koor is gesloten met vijf zijden van den twaalfhoek. Aan de noordzijde is in de 15de eeuw eene groote kapel of Lieve Vrouwe koor aangebouwd en aan de zuidzijde bevinden zich onder anderen eenige vertrekken tot woning van den koster ingerigt. Inwendig is de kerk geheel in den stijl der lijsten of staven, de gewelfribben en profilen der bogen namelijk dalen zonder door kapiteelen afgebroken te worden, langs de pilaren neder. Hierdoor hebben hare belegstaven denzelfden vorm als die deelen, waarvan zij de voortzetting zijn, te weten die aan de zijden der gewelven zijn peer vormig en die aan de zijde der bogen half rond en half achthoekig. Evenwel is de profilering der pilaren in deze kerk niet zoo sterk als die in den Dom te Utrecht. De galerij onder de bovenvensters is met tootboogjes en cirkels versierd. Het spansel der bogen in het koor is met vierkante en dat in het ruim met ornamenten in den stile flamboijant opgevuld. De oorspronkelijke beelden en altaren in deze kerk zijn weggenomen toen zij, na de overgaaf der stad in 1629, aan de Hervormden was ingeruimd, doch de beschildering met lofwerk aan het gewelf en de geelgrijze kleur der lijsten is behouden gebleven en onlangs vernieuwd. Het koor is ingesloten door eenen muur met staven en | |||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||
tootboogjes voorzien, waaraan men in de koorsluiting koperen staven en houten snijwerk ziet. Voor aan het koor bevindt zich een oxaal of lectorium, zeer prachtig met vele beelden van verschillende soorten van marmer in den Italiaanschen smaak bewerkt, dat in 1613 voltooid werd en waarvan de kosten 11,000 bedroegen. Aan den zuidkant van den toren in het oudere deel der kerk bevindt zich het fraaije koperen doopvont. De Lieve Vrouwe kapel heeft zoo in- als uitwendig wel fijnere, doch ook meer gekunstelde ornamenten en toont ons dus duidelijk den laatsten tijd van den Germaanschen bouwtrant aan. Hoewel deze kerk over het geheel in éénen stijl gebouwd is, blijkt het echter, dat zij niet in eens en naar hetzelfde bestek, althans niet door denzelfden bouwmeester, is opgetrokken: zoo heeft het koor b.v. scherpere puntbogen dan het ruim, de frontispicen aldaar bevatten beelden, en die van het ruim vlechtwerk in den stile flamboijant, ook inwendig in het ruim zijn de ornamenten duidelijk in den smaak der 15de eeuw. Het is dus te vermoeden, dat wel het koor in 1280 aangevangen en in 30 jaar voltooid is, doch dat men aan het westelijk gedeelte tot in de 15de eeuw gewerkt heeft, zonder dat nogtans de westgevel voltooid is. De ingangen in de beide kruisarmen zijn rijk versierd; aan de zuidzijde is een vooruitspringend, overdekt portaal, waarvan echter de ornamenten zeer vergaan zijn, dewijl zij uit eene zachtere soort van steen bestaan; men schijnt voor het grootste gedeelte zandsteen aan dit gebouw gebruikt te hebben. De vierkante koepel op het kruiskwadraat heeft aan elken der hoeken eene doorluchtige trap. Bijna al het vlechtwerk in de vensters is verdwenen en door nieuwe glasramen vervangen, echter bestaat er nog een zeer fraai raam in den noordelijken kruisarm. Al de gewelven hebben kruisribben, behalve de later gemaakte in de kruisarmen en in de Lieve Vrouwe kapel, | |||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||
waar zij, overeenkomstig den bouwtrant der 15de eeuw, kunstiger te zamengesteld zijn. St. Maartenskerk te Groningen. Daar van deze kerk melding wordt gemaakt op het jaar 1235 (zie Groninger Volksalmanak voor 1844), en de vorm van hare pilaren en ornamenten met den trant dezer eeuw overeenkomt, heb ik haar in dit tijdvak geplaatst. Het ruim dezer kerk heeft drie even breede en even hooge panden of schepen, zonder kruisarmen, vierkante pilaren met inspringende hoeken en belegzuilen, waaraan bladkapiteelen tot het dragen der gewelfribben aangebragt zijn. In het noordezijpand bevinden zich dergelijke halve pilaren tegen de zijmuren en in het zuidelijke, halfronde zuilen. Aan het westelijk eind staan twee ronde zuilen, gelijk aan die van het koor; het schijnt dat dit gedeelte bij den brand en val des torens in 1415 beschadigd, en bij het bouwen van den tegenwoordigen toren vernieuwd is geworden. Alle gewelven zijn van steen en de muren geheel van baksteen ge bouwd; in de voorgaande eeuw zijn de puntgevels boven elk der vensters afgebroken en onder ééne lijst gebragt. (Zie over het koor op de 15de eeuw). Oude- of St. Nicolaaskerk te Amsterdam. Deze kerk moet reeds voor het einde der 13de eeuw bestaan hebben, dewijl toenmaals Jan van Zierk, bisschop van Utrecht, verlof gaf het altaar aldaar te vernieuwen. Van dezen tijd schijnen echter alleen de zuilen van het schip en koor afkomstig te zijn, dewijl de zijpanden kapellen en buitenmuren, naar den bouwtrant te oordeelen, in de 15de eeuw daargesteld werden, waardoor de kerk aanmerkelijk vergroot zal zijn. Het ruim heeft 5 en het koor 4 ronde zuilen in de lengte, die wegens de dunheid nimmer bestemd schijnen om steenen gewelven te dragen, zij zijn voorzien met bladkapiteelen en achthoekige voetstukken. | |||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||
Koor en trans is met vijf zijden van den tienhoek gesloten. In het groote pand is onder de bovenvensters eene versiering van hout aangebragt. Alle gewelven zijn insgelijks van hout. (Zie op de 15de eeuw). Van de vier Parochiekerken der stad Utrecht mist men alle oorkonden aangaande hare eerste stichting, weshalve men daar alleen naar den bouwtrant kan oordeelen. Volgens dezen zijn allen eens of meermalen vergroot of geheel verbouwd geworden, en daar dit vermoedelijk omtrent de 13de of het begin der 14de eeuw moet geschied wezen, misschien na in den grooten brand van 1276 geleden te hebben, laten wij hare beschrijving alhier volgen. St. Nicolaaskerk te Utrecht. Dat alhier reeds in de 11de eeuw eene vrij aanzienlijke steenen kerk moet gestaan hebben, blijkt uit den westgevel en de beide torens. De kerk zolve is naderhand geheel afgebroken, en van den tufsteen, waaruit zij zonder twijfel bestond, is de zuidelijke muur voor oen gedeelte opgetrokken. Le tegenwoordige kerk heeft drie even hooge panden, met slech gedeeltelijk steenen gewelven, het koor heeft geen trans en is met drie zijden van den achthoek gesloten. De pilaren zijn langwerpig vierkant, met platte pilasters, terwijl de gewelfribben op draagsteenen rusten. De vensters zijn vrij spits en de muren van baksteen zonder ornamenten. St. Geertruidakerk te Utrecht. Hoewel deze kerk volgens Matthaeus, de Fundatione et Fatis Ecclesiarum, in 1231 buiten de stadsmuren stond en omtrent 1319 binnen de stad verplaatst werd, is het echter uit het tegenwoordige gebouw vermoedelijk, dat ter plaatse der tegenwoordige reeds in de 11de of 12de eeuw eene kerk of kapel moet gestaan hebben: de tegenwoordige pilaren toch zijn niet anders dan de doorgebrokene tufsteenen muren eener oude kerk, waarvan ook boven de bogen nog eene rij boogjes in den smaak der 12de eeuw en kleine toegemaakte vensters zigtbaar zijn. | |||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||
De toren is van baksteen en is in den bouwtrant der 12de eeuw. Bij het vergrooten der kerk zijn de zijpanden bijna even hoog als het middelpand geworden; het koor is klein, zonder trans, en met drie zijden van den achthoek gesloten, de muren zijn van baksteen, de gewelven overal van hout, de vensters lancetbogen. St. Jacobskerk te Utrecht. Dit is eene ruime kerk met drie even hooge en bijna even breede panden met steenen gewelven voorzien. Elk dezer panden is aan den oostkant met drie zijden van den achthoek gesloten, zonder uitstekend koor, en eene weinig uitstekenden kruisarm. De pilaren zijn vierkant en hebben aan den kant der gewelven drie belegstaven, tot het dragen der gewelfribben aangebragt. In het midden hebben zij bladkapiteelen en aan de zijden zijn het doorloopende staven. Zeker is ook deze kerk in de groote brandonheilen van 1148 en 1276 beschadigd en naderhand vergroot geworden, want de pilaren nabij den toren zijn verschillend van die aan het oostelijk eind, en de toren is blijkbaar van vroegeren tijd, dan de nu daarom gebouwde kerk. In de belegering van het kasteel Vredenburg door de Utrechtsche burgers in 1576 leed deze kerk veel door het geschut der Spanjaarden. Nog staat er boven het dak der kerk in den toren eenen steen met dit opschrift: Ano 1576 hebbe min die Spaengers va Vreeborg leet ghedae, Godt versacht dat ick bleef staen.’ Het geheele oostelijk gedeelte der kerk is tot een koor afgesloten door een hek met koperen spijlen. Ook bevinden er zich eenige later aangebouwde kapellen. Buur- of Mariakerk te Utrecht. Hoewel deze kerk volgens Matthaeus, de Fund. et Fat. Ecclesiarum, in 1156 gesticht zoude zijn, schijnt zij oorspronkelijk aangelegd voor drie even hooge en even breede panden; waaruit men moet opmaken, dat daar ter plaatse reeds omstreeks de helft der 12de eeuw eene kerk met even hooge gewelven gebouwd is, of dat zij naderhand geheel en al afgebroken en vernieuwd zoude zijn. | |||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||
De zuilen zijn rond, met vier ronde belegzuilen, welker bladkapiteelen een vroegen tijd der Germaansche bouwkunst aantoonen en eenigzins gelijken naar die der St. Lebuinuskerk te Deventer. Voetstukken zijn aan deze zuilen niet te zien, dan alleen aan vier zuilen nabij den toren, die misschien later gebouwd zijn. De gewelven zijn allen van steen met eenvoudige kruisribben voorzien. In de 15de of 16de eeuw heeft men deze kerk met twee panden vergroot door het wegbreken der buitenmuren, waardoor de scheidingsmuren der kapellen pilaren werden. De beide koren zijn in 1587 afgebroken. | |||||||||||||||||
Veertiende eeuw.St. Maartenskerk te Bommel. Zij werd begonnen in 1300 en ingewijd in 1304 door Gerard van Nassau, schatmeester van het sticht van Utrecht. Bommel was als dorp reeds in 998 door keizer Hendrik aan den bisschoppelijke stoel van Utrecht gegeven. Zonder twijfel stond hier dus reeds vroeg eene kerk, die door de tegenwoordige vervangen zal zijn. Hoewel zij niet zeer groot is, heeft haar inwendige bouwtrant iets bevalligs vereenigd met het verhevene, dat het kenmerk moet zijn van een aan het Opperwezen toegewijd gebouw. Het is geene kruiskerk, en de zijpanden gaan niet om het koor, inaar eindigen met drie zijden van den twaalfhoek tegen de koormuren, en hebben ruim ¾ van het midden pand inde breedte. De pilaren zijn zeshoekig en hebben aan de zijden van de gewelven drie ronde staven met zeer fraaije bladkapiteelen voorzien; tegen de zijmuren rusten de gewelfribben op dergeijke staven, waarvan er slechts één tot op den grond doorgaat. Al de gewelven zijn van steen en met dooreenloopende ribben, zonder knoopen op de veteenigingen. Daar de bovenmuren zich weinig boven de zijdaken verheffen, zijn ook de bovenvensters klein en geheel in de kluizen der gewelven bevat. Gelijk met den oorsprong der gewelven, op de hoogte | |||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||
der bladkapiteelen, is een galerij (triforium) met balustrade van tootboogjes. Het koor is een weinig lager dan het ruim en eenigzins anders van bouworde, hoewel Slichtenhorst zegt, dat deze kerk door een en denzelfden bouwmeester afgewerkt is. Men ziet namelijk hier niet drie ronde staven op de penanten, maar één achthoekige staaf met een verschillend bewerkt kapiteel. Op de kruisribben zijn ook knoopen met beeldwerk. Het koor is gesloten met vijf zijden van den twaalfhoek. De toren rust in de kerk op twee zware veelhoekige pilaren en dient als het ware tot portaal voor den hoofdingang. In de kerk is nog veel fresco schilderwerk overgebleven, benevens eene fraaije zandsteenen doopvont, die van de stichting der kerk dagteekent en zich in eene uitgebouwde kapel bevindt. Uitwendig is de kerk gedeeltelijk van tuf- en baksteen en vrij eenvoudig, zijnde alleen de toren en de beide ingangsportalen, waarvan het noordelijke uitgebouwd is, met ornamenten voorzien. Traptorentjes zijn er aangebragt aan de beide buitenhoeken van den toren en aan het begin van het koor. Lieve Vrouwe-kerk te Breda. Volgens den bouwtrant schijnt deze kerk uit de 14de eeuw te zijn, ook vindt men vermeld, dat zij in 1303 tot eene collegiale kerk gemaakt werd, hetgeen dus waarschijnlijk te gelijk met hare stichting zal geschied zijn. Het koor zoude in 1410 voltooid zijn door graaf Engelbrecht van Nassau. Schijnbaar moet men deze voltooijing op de koorsluiting en op de beide kapellen ter wederzijde toepassen, die van denzelfden bouwtrant zijn en uiterlijk meer versierselen hebben dan de kerkmuren. Zij is eene kruiskerk met kapellen naast het ruim en ronde zuilen met bladkapiteelen en achthoekige voetstukken voorzien; de kruispilaren zijn, zoo als gewoonlijk, gevormd uit vier halfronde pilasters. Op de kapelmuren in het ruim zijn drie zware ronde staven. De pilaren der beide kapellen | |||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||
naast het koor zijn vierkant met eenen dergelijken pilaster, in denzelfden trant zijn ook de pilaren der koorsluiting. De bogen in het ruim en koor zijn spitser dan die van de vensters, hun profil is vlak met eenige lijsten. Onder de vensters zijn de muurvakken met verticale lijsten en klaverbladen versierd. Alle gewelven zijn van steen en met kruisribben voorzien, die gedragen worden door peervormige staven zonder kapiteelen. De vensters hebben meest allen het fraaije steenen vlechtwerk behouden, hetgeen ook den smaak der 14de eeuw kenmerkt. Het ruim is 5 en het koor 4 bogen lang en even als de trans met vijf zijden van den tienhoek gesloten; de beide kapellen daarnaast zijn gesloten met drie zijden van den achthoek. De fraaije toren rust in de kerk op twee zware veelhoekige pilaren, ter weerszijde daarvan is eene zeshoekige kapel. Waarschijnlijk is dit gedeelte met den toren in 1468 vernieuwd, bij welke gelegenheid hertog Philips van Bourgondie aan Jan van Nassau, Heer van Breda, tolvrijheid voor de bouwstoffen verleende. Het bovenste van den toren is achtkant met vier springbogen. Kerk en toren zijn geheel van zandsteen, de kerkmuren hebben springbogen, doch zijn vrij eenvoudig, de koorsluiting schijnt nimmer springbogen gehad te hebben. Behalve de fraaije doch gedeeltelijk geschondene graftombes der oude Heeren van Breda, bevat de kerk een fraai koperen doopvont en een koorhek met koperen spijlen en het jaartal 1581, benevens de banken der kanonnikken in het koor. (Zie over deze kerk van Goor, Beschr. van Breda). St. Pancras of Hooglandschekerk te Leiden. Volgens eenige narigten wordt de stichting van deze kerk in 1280 gesteld, hare bouwtrant komt echter beter met dien van de 14de eeuw overeen, waarom wij liever met andere oorkonden het begin der stichting op het jaar 1300 en dat der inwijding op 1315 stellen, (van Leeuwen en Orlers, Beschrijvingen van Leiden, Delices des Pays-Bas). | |||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||
De platte grond van deze kerk is een Grieksch kruis. Minder waarschijnlijk komt mij de veronderstelling voor, dat men het ruim langer heeft willen maken, omdat de kerk op zichzelve reeds vrij groot is. De omstandigheid dat het ruim niet is volbouwd, maar slechts tot de hoogte der zijpanden opgetrokken, wordt door de schrijvers aan de Hoeksche en Kabeljaauwsche twisten toegeschreven. De kruisarmen dezer kerk zijn even als in de St. Stevenskerk te Nijmegen, die ook den vorm van een Grieksch kruis heeft, met zijpanden voorzien. Voorts heeft zij sierlijke ronde zuilen met zorgvuldig bewerkte bladkapiteelen van twee rijen bladen en eene lijst tusschen beide en tienhoekige voetstukken. Zooals dit bij de meeste kerken met ronde zuilen voorzien het geval is, bestaan hare kruispilaren uit vier halfronde pilasters, terwijl in de zijpanden de gewelfribben op sierlijke draagsteenen rusten. Boven de bogen is geen omloop maar eene nis met twee platronde boogjes, die ondersteund worden door eene dwergzuil. Op de boven penanten gaat eéne halfronde staaf met fraai kapiteel opwaarts tot het dragen der gewelfribben. Daar de steenen gewelven, waarvoor de kerk oorspronkelijk aangelegd was, alleen in de zijpanden tot stand zijn gekomen, zijn ook de springbogen achterwege gebleven, waarvan men de opengelatene kasten en de onvoltooide steunbeer en nog in de muren ziet. De bovenmuren zijn van gehouwen steen, doch zonder ornamenten, terwijl de benedenmuren alleen in de profilen en op de hoeken uit zandsteen bestaan. De beide gevels der kruisarmen van zandsteen zijn zeer fraai, met vele ornamenten in den besten Germaanschen smaak versierd, en ter zijde van de fraai versierde deuren met twee traptorentjes voorzien, die van onder achthoekig en boven rond zijn. (Zie de platen dezer gevels door den heer Humbert de Superville). Kapellen zijn er voorts aan deze kerk niet, waarvan koor en trans met den hal ven tienhoek gesloten zijn. Aan den westkant staat een klein klokkentorentje, hetwelk | |||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||
naar den bouwtrant te oordeelen, van eene vroegere kerk misschien uit de 12de eeuw afkomstig schijnt. Orlers zegt in zijne beschrijving van Leiden, dat vroeger op de plaats dezer kerk een houten kerkje stond, hetwelk het berderen huis genaamd werd. St. Nicolaaskerk te IJsselstein. Dit kerkgebouw werd op verzoek van Gijsbert Heer van IJsselstein, in 1310 onder het bewind van bisschop Guy van Henegouwen ingewijd. Het zal vermoedelijk bij de herhaalde brandonheilen der stad geleden hebben, immers schijnen de puntgevels van den koortrans, de voormalige sacristie en het ingangsportaal uit de 15de eeuw afkomstig te zijn. Het is eene eenvoudige kruiskerk geheel van gebakken steen gebouwd, zonder verhoogd middelpand en met houten gewelven. De zuilen zijn rond en voorzien met achthoekige voetstukken en lijsten voor kapiteelen. Koor en trans zijn met drie zijden van den achthoek gesloten. In het koor prijkt de verhevene graftombe van Alijd van Kuilenburg, overleden in 1471, huisvrouw van Frederik van Egmond, Heer van IJsselstein; in den smaak der Renaissance vervaardigd, vertoont zij een liggend beeld van zandsteen en is voorzien met de wapenschilden van Egmond en IJsselstein. In den noordelijken kruisarm bevindt zich eene andere tombe, die door de banken verborgen wordt. Deze is in den Germaanschen smaak en voorzien met de liggende beelden van twee geharnaste ridders, doch mist eenig opschrift of jaartal. Lieve Vrouwekerk te Dordrecht. Deze fraaije kerk zoude volgens Balen, Beschr. van Dordrecht, in het begin der 14de eeuw aangevangen zijn, doch er schijnt een geruime tijd verstreken te zijn, vóór zij volbouwd was, daar het koor uit zandsteen, en het ruim met de kruisarmen, den toren en het Lieve Vrouwenkoor uit baksteen bestaan en ook een eenigzins lateren bouwtrant aanduiden. Er bevinden zich kapellen in het ruim, het koor en den trans, en aan de noordzijde ziet | |||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||
men eene groote kapel of Lieve Vrouwekoor. Het koor is zes, en het ruim vijf bogen lang; koor en trans zijn met den hal ven tienhoek gesloten. De zuilen zijn zwaar en voorzien met sierlijke bladkapiteelen en achthoekige voetstukken; boven de bogen vindt men geen doorgaanden omloop, maar in de nissen onder de bovenvensters is eene balustrade, waar men met deuren opkomt. Op de kapiteelen rusten drie gekoppelde ronde staven met basementen en kapiteelen, die de gewelfribben dragen. In het koor bevinden zich op de kapelmuren drie ronde gekoppelde pilasters, doch in het ruim de zamenloopende gewelfribben of peervormige staven. Alle gewelven zijn van steen en voorzien met kruisribben, terwijl de knoopen beeldwerk vertoonen; in het Lieve Vrouwekoor is het gewelf zeer plat en met lofwerk beschilderd; het heeft kunstige sterrenvormige ribben en rozetten op de knoopen. De zuilen hebben de natuurlijke kleur van den steen behouden en zijn in het koor van zandsteen en in het ruim van trachijt vervaardigd. De springbogen bestaan aan het westelijk einde gedeeltelijk niet meer. De toren staat buiten tegen de kerk aan, en is slechts half volbouwd; volgens eene oude teekening moest hij vrij hoog en met eene doorluchtige piramide gedekt worden. Onlangs heeft men bij het onderzoeken der fondamenten des torens bevonden, dat hij op een raam of vlot van elkenen beukenhout gebouwd is; het vergaan van het beukenhout heeft aanleiding gegeven tot verzakking waardoor men tot de afbraak zal moeten overgaan. St. Pieterskerk te Leiden. Waarschijnlijk heeft alhier eene vroegere kerk gestaan, welke in 1121 door bisschop Godebald van Utrecht zal ingewijd zijn. (Zie de Beschr. van Leiden door Orlers en v. Leeuwen). Immers de tegenwoordige St. Pieterskerk aldaar draagt geene blijken van zoo hooge oudheid. Indien men echter bij gemis van eenig narigt omtrent eene latere inwijding aan deze | |||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||
kerk eenen zoo hoogen ouderdom wilde toeschrijven, dan zoude zulks toch alleen van het koor kunnen gelden, dewijl het ruim en de kruisarmen uit later tijd, en wel uit de 15de eeuw schijnen te zijn. Hiermede strijdt evenwel het berigt van Orlers, die (blz. 67) zegt, dat het koor in 1339 verbouwd werd. Diensvolgens zal in dit jaar het koor en later het ruim volbouwd zijnGa naar voetnoot1). Bij de stichting van het koor heeft men, naar het schijnt, over geene ruime middelen kunnen beschikken, daar het zeer eenvoudig is en de zuilen slechts met ruw bewerkte bladkapiteelen zonder abacus voorzien zijn. In het ruim echter, waarin zich dubbele zijpanden bevinden, zijn de zuilen en kapiteelen fraaijer en hebben twaalf hoekige voetstukken en een abacus. De zuilen in de zijpanden zijn ongeveer een derde ligter dan die van het schip, terwijl de zijpanden alleen steenen gewelven hebben. Tegen de bovenmnren gaat eene dunne ronde staaf met fraai kapiteel opwaarts en rust op eene waterlijst boven de bogen. Onder de bovenvensters zijn verticale staven, welker bewerking de 15de eeuw aanduidt. Koor en trans zijn met vijf zijden van den tienhoek gesloten, kapellen worden er niet gevonden. Bij de kruisarmen bevindt zich aan den kant van het ruim nog eene ruimte of zijpand, even als of men bij eene vernieuwing van het koor zijpanden aan de kruisarmen heeft willen toevoegen, hetgeen men ziet aan de Hooglandsche kerk. Uitwendig is deze kerk zeer eenvoudig, hoewel grootendeels uit gehouwen steen bestaande; zij schijnt voor geen steenen gewelven aangelegd; het koor is aan de bovenmuren met baksteen hersteld. Aan den zuidwesthoek staat eene half achthoekige doopkapel en tegen den westgevel op de plaats van den in 1512 ingestorten hoogen toren bevinden zich een ingangsportaal en twee traptorentjes. | |||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||
St. Catharmakerk te Heusden, 1328. Eene kleine kerk, zeer eenvoudig, met achthoekige pilaren zonder kapiteelen of basementen, misschien gedeeltelijk nog uit de 12de eeuw afkomstig, tot welken tijd ook het onderste gedeelte van den toren behoort. Het koor is zonder trans en met drie zijden van den achthoek gesloten. Aan den noordkant werd deze kerk in 1550 door een zijpand en een kruisarm met zandsteeneu ornamenten vergroot. Kerk en toren bestaan geheel uit baksteen, overal zijn de gewelven van hout. St. Mariakerk te Vianen. Omtrent 1327 was te Vianen eene kapel gesticht, die in 1345 tot eene Parochiekerk verheven werd, zoodat de tegenwoordige kerk aldaar uit het midden der 14de eeuw zijn zal. Zij is een tamelijk ruim gebouw voorzien met drie evenhooge gewelven van hout en evenbreede panden en kruisarmen. Het koor is zonder trans en even als de beide kortere zijpanden, met vijf zijden gesloten. In het noordelijke zijpand bevindt zich de bekende graftombe der Brederodes, opgerigt in het jaar 1542. Tegen de zijmuren der kerk staan de naar binnen gebouwde steunbeeren. Be pilaren bestaan uit eenen vierkanten kern, waartegen vier halfronde pilasters die eene lijst voor kapiteel hebben; uit hare zwaarte zou men kunnen vermoeden, dat deze pilaren bestemd waren tpt het dragen van steenen gewelven, die echter nergens gevonden worden. Uitwendig bestaan en kerk en toren uit baksteen. St. Maartenskerk te Thiel 1326. Deze kerk, die niet zeer groot schijnt aangelegd te zijn, draagt nog duidelijke sporen van onvoltooijing of verwoesting, daar de bovenmuren geheel ontbreken, en de zijpanden alleen in hun geheel met steenen gewelven bedekt bestaan. De pilaren zijn laag, zwaar en achthoekig. Bij de voorgenomene volbouwing in het begin der 15de eeuw, schijnt men het kruis en koor voor ronde zuilen aangelegd te hebben, ofschoon dit niet tot stand is gekomen. De toren, mede onvolbouwd, rust in de kerk op twee veelhoekige pilaren, is zwaar van bouwtrant en met gehouwen steen bekleed. | |||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||
St. Walburgskerk te Arnhem. Deze kerk, in het jaar 1328 gesticht door een kapittel van kanoniken, die uit Thiel verhuisd waren, is eene kleine, zwaar gebouwde kerk geheel uit baksteen bestaande en voorzien met twee torens aan den westgevel. Het koor is plat gesloten en even lang als de zijpanden, de pilaren zijn vierkant en de vensters klein. Gelijk aan de meeste kloosterkerken, zijn de kruisarmen niet langer dan de zijpanden en dus alleen in de hoogte zigtbaar. St. Vituskerk te Naarden. Zij is eene middelmatig groote kruiskerk, begonnen in 1380 en bestaat geheel uit baksteen zonder ornamenten. Hare zuilen zijn rond met achthoekige voetstukken, de kapiteelen vertoonen in plaats van bladen, dieren en vogelen als versierselen. In de zijpanden alleen zijn de gewelven van steen. Het houten beschot in het middelpand is fraai beschilderd met verschillende voorstellingen, in vakken afgedeeld en daartusschen aangevuld met krullen en wapenschilden, waaronder het kruis van keel op een zilveren veld, en het gouden kruis van Jeruzalem op een veld van keel veelvuldig voorkomen. Koor en trans zijn vijfzijdig gesloten. Men ziet er een goed bewaard, elkenhouten koorhek met beeldhouwwerk en met de figuren van Geloof, Hoop en Liefde, benevens het jaartal 1531. Ook het orgel is voorzien met beeldhouwwerk in den Germaanschen smaak. † St. Maria Magdalenakerk te Goes. Hoewel de juiste tijd der stichting van deze kerk, gelijk van zoovele andere niet bekend is, moet zij echter in de tweede helft der 14e eeuw reeds aangevangen zijn, daar het koor reeds bestond toen men in den aanvang der 15de eeuw het westelijk gedeelte begon, dat in 1422 voltooid en door den vicaris Matthias ingewijd werd. Vreemd is het dat de muren van het oostelijk gedeelte swaarder zijn en eenigzins den Byzantijnschen bouwtrant met platte pilasters verraden. - De zijpanden zijn lager, maar even breed en lang als het middelpand en, even als dit, vijf- | |||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||
zijdig gesloten. - Er bestaat nog eene rij zuilen in de zijpanden, die doen vermoeden, dat de grondvorm voor eene kerk met evenhooge gewelven is aangelegd, doch, naderhand veranderd geworden, terwijl men in stede daarvan een hoog mid- delpand gebouwd heeft. - Van de zuilen die rond zijn en met fraaije bladkapiteelen voorzien, gaat eene staaf met kapiteel opwaarts, tot het dragen der gewelfribben bestemd. Alle gewelven bestonden vroeger uit steen, doch na den brand van 1618, die het westelijk gedeelte of ruim benevens den toren geheel vernielde, werd wel dit gedeelte met uitzondering van de toren grootendeels hersteld, doch de gewelven werden niet weder in den vorigen staat gebragt. Het koor bestaat uit gehouwen steen en de kruisarmen zijn fraai versierd. Inwendig zijn de ornamenten niet geheel voltooid. † St. Nicolaaskerk te Elburg. Eene kleine kruiskerk, gebouwd in 1398, geheel uit baksteen bestaande en voorzien met ronde zuilen van zandsteen; hare kapiteelen en basementen hebben veel overeenkomst met den Toscaanschen stijl. Alle gewelven zijn van steen, de kruisarmen en zijpanden zijn zeer smal, en het koor is zonder trans en driezijdig gesloten. St. Nicolaaskerk te Kampen. Tot in de tweede helft der 14de eeuw vond men te Kampen een houten kerkje, in welks plaats in 1369 bjj het toenemend aanzien en vermogen der stad eene geheel nieuwe en zeer fraaije kerk begonnen werd, waarvan de eerste steen gelegd werd door den burgemeester Jan van Keulen. Zij is eene groote kruiskerk, voorzien met dubbele zijpanden aan het ruim en kunstige gewelven, die nog sporen van beschildering dragen. Gewis heeft het plan, waarnaar deze kerk is aangelegd, het vermogen der stad, die in hetzelfde jaar ook nog de Lieve Vrouwe kerk deed bouwen, overtroffen; want het ruim is veel eenvoudiger gebouwd dan het koor, waarmede gewoonlijk de bouw een er kerk begonnen werd, en dat dus meestal als het type van haren oorspronkelijken aanleg kan | |||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||
aangemerkt worden. De bouwtrant van het koor heeft veel overeenkomst met dien der Domkerk te Utrecht; deszelfs pilaren zijn met ronde en prismatische staven belegd, waarvan de laatste, waarop, even als in de Domkerk te Utrecht, de gewelfribben rusten, met bladkapiteelen voorzien zijn, terwijl de andere zich in de profilering der bogen verliezen. Uitwendig bestaat het koor uit zandsteen en, wat vreemd is, geheel zonder springbogen gebouwd, hoewel het zich hoog boven de zijpanden verheft en een steenen gewelf heeft. Het heeft ondiepe kapellen en is met den halven tienhoek gesloten. De kruisarmen en het ruim zijn van tufsteen gebouwd, zonder ornamenten, en veel eenvoudiger van bouwtrant. De pilaren aldaar zijn vierkant en hebben ééne dikke ronde staaf tegen elke der vlakke zijden, die van twee dwarsbanden en kapiteelen voorzien zijn. De tweede rij van zuilen in de zijpanden zijn rond en belegd met vier ronde staven met bladkapiteelen; in de zijmuren bevinden zich dergelijke halfronde pilasters. Het ruim heeft geene kapellen, maar naast de kruisarmen groote ingangsportalen. De toren is even eenvoudig als het ruim der kerk. Behalve een sierlijk hek van steen, dat dient ter afsluiting van het koor van den omgang of trans, vindt men hier eene doopvont en een kunstigen predikstoel, beide mede van steen, in den stijl der 15de eeuw vervaardigd. Lieve Vrouwekerk te Kampen. Zij werd begonnen in hetzelfde jaar als de vorige, heeft drie evenbreede. en evenhooge steenen gewelven, ronde zuilen met bladkapiteelen en ronde voetstukken, en een kort koor, dat zonder trans, met drie zijden van den achthoek gesloten is; naast het koor bevinden zich twee driezijdig geslotene altaarnissen, eene navolging, naar het schijnt, van den Bijzantijnschen bouwtrant, De toren was voorheen hoog, doch is wegens bouwvalligheid half afgebroken. De kerk bestaat geheel uit baksteen zonder ornamenten en is schijnbaar naar één plan volbouwd. | |||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||
Broerenkerk te Zutphen. Deze kerk behoorde voorheen tot het convent der Broeders van St. Hieronymus en is waarschijnlijk in het laatst der 14de of het begin der 15de eeuw gesticht. Gelijk alle kloosterkerken is zij een langwerpig gebouw, geen kruiskerk, met een lang koor zonder zijpanden en zonder toren. Zij heeft ronde zuilen, slechts drie ellen hoog en voorzien met gladde kapiteelen; het koor is met drie zijden van den achthoek gesloten, de gewelven zijn van steen, uitwendig is alles van baksteen en met springbogen voorzien. Lieve Vrouwekerk te Zwolle. Van Hattum, in zijne beschrijving der stad Zwolle meldt, dat Gerrit van Spoelde omtrent het jaar 1393 eenige goederen tot opbouwing van een kapelletje binnen Zwolle schonk en dat de Regering dier stad, aan wie de bestiering hiervan overgelaten was, het Godshuisje in 1399 volbouwde, uit welke beginselen de L. Vr. kerk is ontstaan; het is vermoedelijk, dat hierbij aan de nog bestaande kerk moet gedacht worden dewijl haar bouwtrant geen later tijdperk aanduidt. Zij is eene lange, smalle kruiskerk zonder zijpanden en dus ook zonder pilaren, geheel van baksteen, zeer eenvoudig met smalle lancetvormige vensters, ook in de kruisarmen voorzien. Inwendig staan tegen de muren half achthoekige pilasters, waarop de ribben der steenen gewelven rusten. Het koor is met den hal ven achthoek gesloten. Aan de westzijde bevindt zich een zware toren, gedekt met eenen nieuwen koepel van steen. St. Jacobskerk te 's Hage. Waarschijnlijk gesticht omtrent 1399 door Hertog Aalbrecht van Beijeren, werd deze kerk in 1434 ten koste der ingezetenen vernieuwd, wanneer ook het koor vermoedelijk geheel nieuw gebouwd is. - Zij verbrandde in 1528 bij de plundering van 's Hage onder Maarten van Rossum, en andermaal in 1589 door een onweder. Als men de zandsteenen zuilen van den kalk ontbloot, is de schade door den brand veroorzaakt, nog zigtbaar in ingemetselde baksteenen. Zij is | |||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||
eene ruime kerk geheel van baksteen en voorzien met drie evenhooge panden, waarvan het middelste breeder is dan de overige, met houten gewelven en zeer ver van een staande ronde zuilen met kapiteelen zonder bladen (slechts drie zuilen in de lengte, even ver van een verwijderd als het middelpand breed is); kruisarmen zijn hier niet. Tegenover de zuilen bevinden zich naar binnen gebouwde steunbeeren. Het koor is van een anderen bouwtrant, en voorzien van een hoog middelpand met houten gewelf; er bevinden zich ronde zuilen met bladkapiteelen, en drie staven tegen de bo venmuren, men ziet er geen omloop maar platte bogen onder de bovenvensters. In de zijpanden zijn steenen gewelven benevens eene staaf tegen de zijmuren. Koor en trans zijn met vijf zijden van den tienhoek gesloten en hebben geen kapellen. De toren is naast die der Abdijkerk van Middelburg de eenige in ons land, die eenen zeshoekigen grondvorm heeft; hij is voorts eenvoudig, geheel uit baksteen bestaande en niet volbouwd. Kloosterkerk te 's Hage. Deze kerk, gebouwd omtrent 1395 door Margaretha, tweede vrouw van hertog Aalbrecht van Beijeren, nabij een klooster der Dominicanen of Predikheeren, heeft even als de Groote kerk, zeer ver van een staande, langwerpige pilaren, twee even hooge panden met houten gewelven, en een vijfzijdig gesloten koor zonder zijpanden. Zij is geheel uit baksteen zeer eenvoudig gebouwd, en vertoont op de hoeken eenigen gehouwen steen. St. Janskerk te Schiedam. Deze kerk, alleen gebouwd, naar het schijnt, om eene menigte menschen in eene luchtige ruimte te bevatten, mist alle bouwkundige schoonheid, even als vele godshuizen in onze laag gelegene provincien. Zij bestaat uit drie genoegzaam even hooge en even breede panden met slanke ronde zuilen en houten gewelven. Het oostelijk gedeelte schijnt ouder te zijn; het heeft vierkante pilaren en een vijfzijdig gesloten koor, dat een weinig buiten de plat | |||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||
geslotene zijpanden uitsteekt. De toren is zwaar en lomp en even als de kerk geheel van baksteen gebouwd. Het stichtingsjaar van deze kerk is ons onbekend, doch zij schijnt tot de 14de of tot het begin der 15de eeuw te behooren. | |||||||||||||||||
Vijftiende eeuw.St. Michielskerk te Zwolle. In deze stad moet reeds in de elfde eeuw eene steenen kerk aanwezig geweest zijn, die waarschijnlijk door bisschop Bernulphus gesticht of wel vergroot werd; althans hij schonk haar in 1040 aan het kapittel te Deventer. Zonder twijfel is hiervan nog overig de halfronde gebeeldhouwde steen, die aan den oostkant in den muur der St. Michielskerk gemetseld is, en boven den hoofdingang der oude kerk zal geplaatst zijn geweest. In 1406 begon men den bouw dezer kerk, die in 40 jaar voltooid was. De toren werd gesticht met de steenen van het slot Voorst, nabij de stad Zwolle gelegen en door bisschop Jan van Arkel in 1362 veroverd en afgebroken. Na herhaalde malen verbrand te zijn, stortte in 1612 deze toren in en werd toen afgebroken. De overlevering zegt, dat hij tweehonderd voethooger dan de Utrechtsche Dom zoude geweest zijn, hetgeen wel onder de sprookjes zal behooren. De kerk is langwerpig zonder kruisarmen, en bestaat uit drie even breede en even hooge panden met steenen gewelven, gedragen door twee rijen van langwerpig vierkante pilaren met eenig lijstwerk op de hoeken en met drie belegstaven met voetstukken en bladkapiteelen voorzien, welke dienen tot het dragen der gewelfribben. Deze pilaren sfaan op ongelijke afstanden; de gewelven hebben kruisribben, die tegen de zijmuren door soortgelijke staven als op de pilaren gedragen worden. De drie panden zijn allen aan de oostzijde met drie zijden van den achthoek gesloten, terwijl het zuidelijke korter is dan | |||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||
de beide anderen. In het middelste is het koor door eenen muur en een houten hek afgesloten. Uitwendig zijn de muren van tufsteen, zonder ornamenten, en met langwerpige steunbeeren voorzien. Aan de noordzijde ziet men een fraai, groot ingangsportaal met zandsteenen ornamenten, in den smaak van het laatst der 15de eeuw. Het vlechtwerk in de vensters is zeer eenvoudig. Lieve Vrouwe-, St. Catharina- of Nieuwekerk te Amsterdam, Men zegt dat zij omstreeks 1408 begonnen werd en in 1470 bijna voltooid was, genoegzaam geheel op kosten van een rijk koopman, genaamd Willem Eggart van Purmerstein. Zij is eene groote kruiskerk, met dubbele zijpanden behalve aan het westeinde. Rondom het koor zijn vijf driezijdig geslotene kapellen. Be zijpanden en kapellen zijn alleen met steenen gewelven voorzien, terwijl het middelpand nimmer voor een steenen gewelf schijnt aangelegd te zijn, daar de koepelpilaren niet zwaarder dan de overige zijn, en men uitwendig geene blijken van springbogen ziet. De pilaren bestaan uit vier zware en vier ligtere ronde staven, met hollen tusschen beide. Elke staaf heeft een afzonderlijk bladkapiteel en basement, vereenigd op een achthoekig voetstuk. De steenen gewelven in de zijpanden zijn voorzien met kruisribben, die tegen de zijmuren door drievoudig zamengevoegde pilasters gedragen worden en op de knoopen met beeldwerk versierd zijn. De bovenvensters zijn op de eggen (muurprofilen) met ribben versierd, en onder hen bevindt zich een omloop met balustrade van tootboogjes. De bovenmuren worden verbonden door balken, welker stijlen op draagsteenen van fraai bewerkte en vergulde beelden rusten. Het ruim is vijf en het koor vier bogen lang en gesloten met vijf zijden van den twaalfhoek. Uitwendig is de kerk van gehouwen steen met eenige goede ornamenten. In het jaar 1645 verbrandde deze kerk bijna geheel door een noodlottig toeval. Het schijnt echter dat de ornamenten | |||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||
zoowel in- als uitwendig door dezen brand zeer weinig geleden hebben; en indien de gewelven der zijpanden na dezen brand hersteld zijn, gelijk Rademaker (Kabinet van Ned. Oudh. D.I. blz. 65) verhaalt, is deze herstelling al zeer goed in den Germaanschen smaak geschied. St. Bavokerk te Haarlem. Zij is waarschijnlijk in het laatst der 14de eeuw begonnen en op het eind van de 15de in den tegenwoordigen staat gebragt, waartoe door de Pausen herhaalde malen aflaten zijn verleend. - Zij is eene der grootste kerken van ons land, met korte kruisarmen, waarnaast zich twee ruime kapellen bevinden, die de breedte hebben van de lengte der kruisarmen. Het gebouw zelf draagt duidelijk de Hij ken van niet gelijktijdig of naar één plan te zijn afgewerkt, hoewel het van den beginne af op eenen grooten maatstaf is aangelegd. Het koor toch is van ouderen bouwtrant dan het ruim; de bogen der vensters, even als die tusschen de pilaren, zijn er spitser en de bovenmuren schijnen uitwendig ruwer of ouder dan die van het ruim; de zuilen aldaar zijn zeer zwaar, zonder kapiteelen en met zware achthoekige voetstukken voorzien. Het koor is met den halven zeshoek, en de trans met den halven achttienhoek gesloten. Het kruis is veel smaller dan het middelpand. In de zijpanden rusten de gewelfribben op zware halfronde pilasters, die met kelkvormige kapiteelen voorzien zijn en eenigen overeenkomst met den Ro- maanschen bouwtrant hebben. De zuilen in het ruim zijn ligter dan die in het koor, en hebben fraaije bladkapiteelen. De gewelfribben rusten hier op eene staaf met fraai bladkapiteel. In het koor dienen tot dat einde drie staven met één soortgelijk kapiteel. Deze staven rusten niet op de kapiteelen der zuilen maar op eene doorloopende waterlijst. De bovenmuren zijn hoog en de vensters klein, zoodat er groote nissen onder de vensters over zijn, waarin men balustrades van tootboogjes vindt, doch zonder omloop. Uitwendig is de kerk vrij eenvoudig, gelijk de meeste ker- | |||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||
ken in de Provincie Holland; de bovenmuren zijn van gehouwen steen en de gevels der kruisarmen zijn met puntbogen, staven enz. versierd. De muren der zijpanden zijn van baksteen gebouwd en voorzien met gehouwen steen op de hoeken en profilen. Deze kerk is voor steenen gewelven aangelegd geworden, hetgeen zoowel uit de zwaarte der zuilen als uit de opengeblevene kasten voor de springbogen kan blijken. In de zijpanden en in het kruiskwadraat is een steenen gewelf. De overige gewelven zijn van Iersch hout met kunstige sterrenvormige ribben. In het ruim zijn zij gemaakt in 1518 en in het koor in 1532, waartoe de stad tweemaal beden gedaan heeft. Hun bouwmeester was Pieter Bagijn. Het steenen gewelf in het kruiskwadraat is voltrokken in 1535, en zijne beschildering met lofwerk is nog overig. Men heeft aan den westkant der kerk eenen toren willen plaatsen, aan welk voornemen geen gevolg is gegeven; in plaats daarvan werd in 1516 een toren van hout op het kruis gezet, die kunstig is en eenigzins den smaak der Renaissance vertoont. Merkwaardig zijn in deze kerk een fraai koperen koorhek in den Germaanschen smaak op eenen voet waarop gedrochtelijke menschen en dierenbeelden, met wapenschilden omhangen, afgebeeld zijn. Voorts de afsluitmuur van het koor, die grootendeels van elken hout is, alsmede de banken der Kanoniken. Het koperen hek werd in 1510 te Mechelen gemaakt; ook was er. reeds in 1422 insgelijks te Mechelen eene koperen doopvont voor deze kerk gegoten. Verder lezen wij dat in 1432, zoodra de vloeren in de kerk gelegd waren, de predikstoel gemaakt werd. Het gewelf zoude 30 el, en de bogen 12 el hoog zijn. Zie over deze kerk Theod. Schrevelius eerste stichting van Haarlem. - Oudh. en Gestichten van Kennemerland. - Tegenw. staat van Holland. Wolf, Beschrijving dezer kerk 1846. St. Janskerk te Hoorn, verbrand 1838. Nadat omstreeks | |||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||
1323 ter plaatse, waar later de stad Hoorn ontstond, de eerste huizen en een houten kerkje gesticht waren, werd het koor en kruiswerk omstreeks 1405 begonnen en de zijpanden in 1429 voltrokken. - Het ruim met het koor bestond uit drie panden, waarvan de buitenste breeder dan het middelste waren, alle drie evenhoog en met hout verwulfd. Slechts aan de zuidzijde had de kruisarm eenen voorsprong, terwijl hij noordwaarts eenige voeten uitgebouwd was. De zijpanden eindigden plat, doch het middelpand was aan de oostzijde vijfzijdig uitgebouwd. Inwendig tegen den westgevel stonden twee zware, uit vier halve zuilen gevormde pilaren, waarop de houten toren rustte. Het ruim had twee rijen van zeven, en het koor van zes ronde zuilen, de kruispilaren medegerekend, die uit vier halve zuilen bestonden. In het koor waren zij digter bijeen gesteld dan in het ruim en bestonden uit gehouwen steen met eene rij bladen aan de kapiteelen en zonder voetstukken. De kerk bestond uit baksteen en was voorzien mêt eenigen gehouwen steen op de hoeken, oudtijds was zij uitwendig met beelden versierd, waarvan de voetstukken tot op den brand zigtbaar waren. (Zie de beschrijving door Abbing 1839.) St. Ursula- of Nieuwekerk te Delft. Deze kerk, begonnen in 1412 is eenvoudig van bouwtrant en heeft overal houten gewelven, waarom ook geene steunbeeren tegen de buitenmuren aangebragt zijn. Zij is zeer lang en voorzien van ronde zuilen met bladkapiteelen en achthoekige voetstukken; tegen de bovenmuren ziet men ééne staaf met kelkvormig kapiteel, boven de bogen eene platte nis met 3 staven en tegen de kruispilaren twee ronde staven. De kruisarmen komen een weinig buiten de zijmuren uit en zijn door eenen muur van de zijpanden afgescheiden; misschien zijn zij nog overblijfsels van het eerste koor, dat hier aan de toen bestaande houten kerk, in 1384, gezet werd. Het koor, begonnen in 1453, in plaats van het vorige, is hooger en sierlijker van bouwtrant dan het ruim; het heeft | |||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||
ronde zuilen met bladkapiteelen en tegen de bovenmuren eenen omloop met twee platronde bogen en drie staven met kapiteefen. In den omgang vindt men steenen gewelven en drie zware staven met kapiteelen dienende tot het dragen der ribben. Het koor is gesloten met vijf zijden van den tienhoek en de trans met negen zijden van den achttienhoek. De toren is een der fraaiste van ons land; hij bestaat grootendeels uit gehouwen steen, is geheel volbouwd en voorzien met drie transen. Hoe langzaam en broksgewijze men ook in ons land kerken bouwde, kan blijken uit het volgende uittreksel uit de Beschrijving van Delft, gedrukt bij Boitet in 1729. ‘Nadat op deze plaats in 1381 eene houten kerk gezet was, werden aan hare oostzijde de fondamenten gelegd voor een koor en kruiswerk van steen, hetgeen omtrent 1390 genoegzaam volmaakt was, alzoo er toen de tafel van het hoog autaar ingezet, en in 1394 het sacrament in het altaar gebragt werd. In 1396 werd aan de westzijde der houten kerk de eerste steen gelegd aan de fondamenten van den toren. (Hieruit blijkt dat de houten kerk genoegzaam even lang moet geweest zijn als het ruim der tegenwoordige). ‘In 1412 toen de toren tot aan de bommelgaten opgetrokken en met een kap van riet gedekt was, begon men de fondamenten van de steenen middelkerk te leggen, van den toren af tot aan het kruis, maar het duurde wel 5 of 6 jaren eer de pilaren in de middelkerk tot gelijksgronds gebragt waren, zoodat de houten kerk nog staan bleef tot 1420. Omtrent 1428 schijnt het metselwerk van het ruim tot daks hoogte gereed te zijn geweest, alzoo men toen het houtwerk daarvoor maakte. Gedurende de volgende jaren bouwde men af en toe aan den toren, onder anderen besteedde de kerkmeesters in 1484 aan eenen Brabandschen steenhouwer het leveren en behouwen van een partij steenen voor den lantaarn des torens, doch toen de steenen aankwamen was men bezorgd, dat de toren het gewigt niet zoude kunnen dragen, | |||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||
waarom zij door kerkmeesters op het kerkhof gezet werden en aldaar wel 8 tot 11 jaren verbleven, eer zij vermetseld werden. In 1453 was de eerste steen gelegd aan den trans van het nieuwe koor, die eerst in 1464 tot dakshoogte gereed was en toen staan bleef tot 1470, terwijl men intusschen het oude koor had afgebroken en de zuilen van het nieuwe gefundeerd; toen deze gereed waren, werden de trans en het koor overwulfd en gedekt en het laatstgemelde geplaveid. In 1455 begon men het oude koor af te breken en de zuilen van het nieuwe te fundeeren, hetgeen aangenomen werd door Jacob van der Burch, meester van den Dom t' Utrecht. - In 1470 werd te Utrecht aanbesteed het maken van een scoen sacraments huys costelyke gehouden. - In 1476 werd het hooge autaar met het nieuwe koor, de trans en een deel des kerkhofs aan de zuidzijde, door bisschop Godfried ingewijd. Eindelijk in 1495 werd de laatste steen aan den toren gelegd, die den 6den Sept, van het volgende jaar met het kruis werd voorzien, zoodat men toen juist 100 jaren daaraan gebouwd had. In 1435 werd er voor deze kerk eene doopvont gegoten, die 1030 ℔ woog; zij kostte 17 Rijns guldens de 100 ℔ koper. St. Maartenskerk te Franeker. Zij werd gesticht in 1420, en behoort tot de kerken met evenhooge gewelven. Hare zuilen zijn dunner, talrijker en staan digter bij een dan in de overige Friesche stadskerken. Het koor is vijfzijdig gesloten, om hetwelk de zijpanden zijn voortgezet. De kerk, even als de toren bestaat geheel uit baksteen, en heeft, gelijk de overige kerken der Friesche steden, geene kruisarmen; alle gewelven zijn van hout. St. Joriskerk te Amersfoort. Het westelijk gedeelte van het middelpand dezer kerk is ouder dan het overige gebouw, en zoude zelfs, naar den bouwtrant te oordeelen, tot de 12de eeuw gebragt kunnen worden. (Zie op de 12de eeuw). Het nieuwere gedeelte werd omtrent 1430 begonnen, want in 1436 beval de raad van Amersfoort;’ Overmits dattet groet | |||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||
noet is, dat men onze Moederkerk zo ze begonnen is voirt te timmeren en op te brengen, dat elk ijgelijc geven zoude half geit totte kerke voorsz. dat is te verstaan de meeste drie Arnemse guld.’ In 1442 moet er nog een groot gedeelte der vorige kerk gestaan hebben, daar wij weder een Raadsbesluit vinden van dezen inhoud: ‘Want men dat cruisswerk in de Groetekerk breken zal, dat een ijgelijk hem zelven en zijne kinderen bewaren zal datter eenig gebrek of en komenGa naar voetnoot1).’ Bij deze verbouwing zal men dus vermoedelijk het oude koor en kruis afgebroken, doch het middelpand behouden hebben, waar de nieuwe kerk aan en om gebouwd werd. Het nieuwere gedeelte, afkomstig uit het midden der 15de eeuw, heeft drie even hooge en bijna even breede panden en is voorzien met ronde zuilen zonder voetstukken, tegen welke twee ronde belegstaven, met kapiteelen uit bladen en dieren gevormd, zijn aangebragt, waarop de gewelfribben rusten. Het koor heeft geene zijpanden en is met drie zijden van den achthoek gesloten. Al de gewelven zijn van steen en met kruisribben voorzien. Uitwendig is de kerk van baksteen met langwerpig vierkante steunbeeren, zonder ornamenten. Aan de zuidzijde op de markt vertoont zich een hoog ingangsportaal van zandsteen met fraaije ornamenten, in den laatsten Germaanschen smaak. De toren staat, hetgeen vreemd is, in het zuidelijk zijpand; hij schijnt ouder dan de nieuwe kerk en moet dus reeds tot de vroegere behoord hebben. Inwendig wordt het koor van de kerk gescheiden door eene galerij (oxaal), in den fraaisten Germaanschen smaak en zeer uitvoerig van zandsteen bewerkt; het is tegenwoordig geschonden door het wegbreken van een gedeelte dier galerij tot het plaatsen van het orgel. Even als in de kerken te Vianen en | |||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||
Bommel zijn ook hier de zijpanden veelhoekig tegen het koor gesloten. St. Maartenskerk te Bolsward Eene tamelijk fraaije kerk, gesticht in 1446, zwaar van bouwtrant en geheel uit baksteen bestaande, met zware ronde zuilen zonder bladkapiteelen, boven welke zich bevinden grove lijsten zonder kapiteelen, die langs de gewelven voortgaan. Het koor is met den halven tienhoek gesloten en zonder trans; de toren is, even als die der dorpskerken in Friesland, met een dak tusschen twee brandgevels gedekt. Men bouwde deze kerk rondom en over het oude gebouw, dat zoolang voor den dienst staan bleef, en dus waarschijnlijk eene gewone dorpskerk zal geweest zijn. (Tegenw. staat van Friesland). Nieuwezijds kapel te Amsterdam. Waarschijnlijk in 1350 gesticht, verbrandde dit gebouw, en werd in 1452 in den tegenwoordigen staat hersteld. Het heeft drie even hooge en even breede houten gewelven. Het koor en de trans zijn met vijf zijden van den tienhoek gesloten. De pilaren zijn te zamengesteld uit vier ronde staven met vier dunnere, peervormige staven daar tusschen. Elke staaf heeft een afzonderlijk bladkapiteel met eene dubbele rei verschillend bewerkte bladen. De voetstukken zijn achthoekig. St. Eusebiuskerk te Arnhem. Zij is eene ruime kruiskerk, begonnen 1452, van baksteen gebouwd en voorzien met fraaije ornamenten van zandsteen. De pilaren bestaan uit eene ronde kern, waartegen zijn aangebragt sterk vooruitkomende, ronde belegstaven, met breede hollen tusschen beide. De pilasters der zijmuren komen sterk vooruit met drie dergelijke belegstaven. Hoewel het middelpand veel hooger dan de zijpanden is, zijn de bovenvensters zeer klein. Boven de bogen is een doorgang door de pilaren, waaraan de balustrade ontbreekt. Behalve in het koor zijn alle gewelven van steen en fraai bewerkt; het gewelf in het kruiskwadraat bestaat uit een groot aantal vierkante vakken, die wederom zespuntige sterren vormen. De kapiteelen der | |||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||
belegstaven zijn verschillend en in den laatsten Germaanschen smaak bewerkt. Het koor is driezijdig en de trans vijfzijdig gesloten. Het is ook vreemd, dat het koor en de omgang eenigzins schuins naar het noorden zijn uitgebouwd. Daar de springbogen en het gewelf aan het koor ontbreken, schijnen deze òf naderhand weggeraakt òf nimmer bestaan te hebben, zoodat hier juist het tegendeel van den gewonen kerkenbouw zoude plaats vinden, namelijk dat het ruim wel voltooid, maar het koor niet volbouwd is. De toren, insgelijks uit baksteen bestaande, is niet voltooid; hij werd in 1630 met eene fraaije steenen lantaarn gedekt; en rust in de kerk op twee zware veelhoekige pilaren. Eene kenmerkende versiering van deze kerk zijn de lijsten van driebladige tootboogjes, waarvan de staven op verschillend bewerkte draagsteenen rusten, zoowel in- als uitwendig onder de daklijst. De kruispilaren dezer kerk toonen even als die der kerk te Harderwijk, door hare groote platte vlakken en weinig uitkomende profilering, reeds den laatsten tijd of het verval der Germaansche bouwkunst aan. Vergrooting der St. Lebuinuskerk te Deventer. Behalve het koor en eenige deelen van het kruis, die uit de 11de eeuw herkomstig zijn, is deze kerk in de eerste helft der 15de eeuw vergroot en in den tegenwoordigen vorm met drie even hooge gewelven gebragt. Aan de noordzijde, waar de kapittelgebouWen der kerk aan grenzen, zijn de muren van baksteen; doch aan den zuidkant zijn zij van tuf- en zandsteen en met vele ornamenten bekleed; de koortrans is gevormd met zes zijden van den twaalfhoek. De gewelven zijn van steen en schijneri ook tot de 15de eeuw te behooren. Het portaal aan den westgevel schijnt voor twee torens aangelegd te zijn geweest, waarvan er slechts een gedeeltelijk is tot stand gekomen, misschien wel omdat aldaar eene kapel staat, bekend onder den naam van de Lieve Vrouwekerk. In den afscheidingsmuur van het koor ziet men eenige vreemd- | |||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||
soortige bladen van steen geplaatst, die verondersteld worden het aanzetsel van water uit eene Romeinsche waterleiding te zijn. Deze kerk is lang en laag van bouw en heeft alleen aan de zuidzijde een korten kruisarm. Zijpanden der St. Walburgskerk te Zutphen. Na den brand en val des torens in 1446 verkreeg deze kerk de tegenwoordige grootte met drie even hooge panden; denkelijk werden toen de bogen en bovenmuren der kerk van de 12de eeuw doorgeslagen, de oude buitenmuren geheel afgebroken en de nieuwe ruimer uiteengezet. Deze buitenmuren zijn geheel in den smaak der 15de eeuw, en bestaan uit baksteen met ornamenten van zandsteen. De kruisarmen zijn zeer lang en zonder groote ingangen. Alle gewelven zijn van steen en met kruisribben voorzien. De koortrans is vijfzijdig gesloten met kapellen; in het midden bevindt zich eene groote, langwerpige, zevenzijdige kapel. Daarbij is een laag overwulfd vertrek tot boekerij dienende. In deze nieuwe deelen worden de gewelfribben gedragen door drie staven met bladkapiteelen, die zoowel tegen de buitenmuren als tegen de pilaren zijn aangebragt. De toren, hoewel slechts half voltooid, schijnt tot de eerste tijden der Germaansche bouworde gebragt te moeten worden; hij is van zandsteen en rust op vier pilaren der oude kerk. De vermelde brand en val des torens zal dus alleen van de houten spits verstaan moeten worden. St. Laurenskerk te Rotterdam. Gebouwd van 1412 of 1449 tot 1472, is zij eene ruime kruiskerk, voorzien met kapellen naast de zijpanden, doch niet in den koortrans, en ronde zuilen met bladkapiteelen en achthoekige voetstukken. Alleen in de zijpanden zijn de gewelven van steen; ook schijnt het middelpand nimmer voor een steen gewelf bestemd te zijn geweest. Koor en trans zijn met vijf zijden van den tienhoek gesloten. Op de kapelmuren vertoonen zich halfronde pilasters of belegstaven, van welke eenige kapiteelen met dieren en | |||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||
beelden versierd zijn. De vensters zijn klein, behalve de twee in de gevels der kruisarmen. Tegen de bovenmuren zijn drie dunne staven aangebragt, en in het koor één zwaardere staaf, die allen op de zuilenkapiteelen rusten en de stijlen der houten balken dragen. Uitwendig is de kerk geheel van baksteen, met gehouwen steen op de hoeken. Tegen elk der vier hoeken van de kruisarmen bevindt zich een achthoekig traptorentje. De zware toren is onvoltooid, doch voor het grootste gedeelte van gehouwen steen en in den fraaisten Germaanschen smaak gebouwd. In de 17de eeuw werd hij van onder zeer versterkt. St. Laurenskerk te Weesp. Deze kerk, ingewijd in 1462, bestaat geheel uit baksteen, heeft geene kruisarmen, en is eenvoudig doch niet onsierlijk van bouwtrant. Hare gewelven zijn niet van steen, hetgeen ook niet tot het plan van den aanleg schijnt behoort te hebben. De zuilen zijn rond met bladkapiteelen en achthoekige voetstukken voorzien. Het koor is zonder zijpanden en met drie zijden van den achthoek gesloten. Aan de zuidzijde bevindt zich een verwulfd ingangsportaal. De toren, hoewel bijna geheel van baksteen, heeft den bouwtrant der 12de eeuw met rondboogjes en lancetvormige bommelgaten en is dus blijkbaar het overblijfsel van eene vroegere kerk. Het koor is afgesloten door een fraai koperen hek in den Germaanschen smaak. St. Stevenskerk te Nijmegen. Naar luid van oorkonden zoude deze kerk in 1273 ingewijd zijn. Van dezen tijd schijnt echter alleen het westelijk gedeelte overig te zijn, dat vierkante pilaren heeft met inspringende hoeken, waarin zich ronde staven met kelkvormige kapiteelen bevinden. De toren staat in de kerk, en is meermalen verbrand en op de kerk gevallen, als in 1429 en 1566; hierdoor is ook het westelijk gedeelte der kerk zoodanig hersteld, dat men er uitwendig bijna geen oorspronkelijk metselwerk meer aan ontdekt. | |||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||
Volgens den bouwtrant te oordeelen, schijnt het geheele koor en kruis in de 15de eeuw nieuw gebouwd te zijn, hoewel de grondvorm dezelfde gebleven kan zijn; hij is die van een Grieksch kruis, want wegens de steile helling van den grond schijnt men het westeinde der kerk niet te hebben kunnen verlengen. Hierin komt deze kerk met de Hooglandschekerk te Leiden overeen, waarmede zij ook de bijzonderheid gemeen heeft, dat de kruisarmen twee rijen pilaren en dus zijpanden hebben; Het koor is met drie zijden van den achthoek gesloten en de trans is zevenzijdig, bevattende even zoovele vijfzijdige kapellen; naast het koor zijn nog eenige andere kapellen, ook bevindt zich aldaar aan de zuidzijde de gewelfde sacristie, nu kerkenkamer. De pilaren in het koor hebben een ovalen kern met drie ronde staven, die aan den kant van het groote pand gladde, kelkvormige kapiteelen hebben, welke in de zijpanden met bladen versierd zijn. In het kruis is de kern der pilaren rond en voorzien met ronde en peervormige staven, de kapiteelen dezer pilaren zijn even als die in het koor te Arnhem, en gelijken naar gevlochten korfjes. In de zijpanden vindt men verschillende bladkapiteelen. De basementen van deze staven zijn verschillend bewerkt, en met striata (spiralen) en overhoeksch geplaatste vlakken enz. voorzien, doch allen naar den laatsten Germaanschen smaak. Uitwendig heeft de kerk veel geleden, te meer daar de muren uit den zachten Maastrichtschen mergelsteen bestaan; de nog overig zijnde ornamenten, zooals aan het gekoepelde ingangsportaal aan het einde van den zuidelijken kruisarm, toonen, even als de versierselen binnen de kerk, den smaak der 15de eeuw aan. Hoewel het gewelf van het middelpand van hout is en in de laatste jaren vernieuwd en gestucadoord werd, schijnt de kerk evenwel van hare stichting af, voor gelijkhooge gewelven aangelegd, en dus niet veranderd te zijn. | |||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||
Het koor is besloten in eenen muur, inwendig met staven en tootboogjes versierd. Aldaar ziet men de fraaije tombe van Maria van Bourbon, gemalin van Adolf van Gelder, gestorven in 1469. St. Laurenskerk te Alkmaar. Zij werd gesticht na 1470 in plaats van twee kleine Parochiekerken, welke toen afgebroken zijn, en is waarschijnlijk zonder oponthoud gebouwd, dewijl er in hare onderscheidene deelen geen verschil van bouwtrant gevonden wordt. Zij is eene fraaije kruiskerk, hebbende ronde zuilen met bladkapiteelen en achthoekige voetstukken; naast het ruim bevinden zich kapellen en op de kapelmuren, halfronde pilasters, die de helft hebben der dikte van de zuilen. Het ruim is zes, en het koor vijf zuilen lang, de kruispilaren bestaan uit halfronde en platte pilasters, al de zuilen en pilasters zijn van kleine stukken zandsteen gemetseld. In den koortrans ziet men gedeeltelijk halfronde staven, gedeeltelijk draagsteenen met figuren en masken, waarop de gewelfribben nederkomen. Alleen de zijpanden hebben steenen gewelven, terwijl het houten gewelf van het middelpand beschilderd is, ofschoon in lateren smaak. In de ronding van het koor was nog voor eenige jaren eene voorstelling van het laatste oordeel te zien. Het koor en de trans zijn vijfzijdig gesloten. Alle bovenmuren zijn van gehouwen steen, doch zonder ornamenten. De vensters hebben het steenen vlechtwerk behouden. Naast het zuidelijke kruispand is een ingang, onder een portaal met twee ronde zuilen; daar boven bevindt zich een gebouw waar de stedelijke bibliotheek was, en daarbij is naast het koor de kerkmeesters kamer, een gebouw in lateren smaak. In den koortrans wordt een ingang met portaal in den style flamboyant gevonden. In het koor staat de verhevene graftombe van graaf Floris V uit baksteen vervaardigd en smakeloos beschilderd; daarboven ligt eene ronde witte plaat, voormet den Hollandschen leeuw en een randschrift; zij is gebroken en zonder twijfel ouder dan de kerk. Ook hangen in de | |||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||
kerk eenige goed geschilderde stukken, voorstellende de werken der barmhartigheid, met het jaartal 1504. Groote- of Jacobijnerkerk te Leeuwarden, Zij werd omtrent 1480 gesticht bij een klooster der Predikheeren, en is, gelijk de overige stedelijke kerken in Friesland, geene kruiskerk. Haar koor is zonder trans en vijfzijdig gesloten, hare zuilen zijn rond zonder bladkapiteelen. Deze kerk schijnt voor steenen gewelven aangelegd te zijn, die alleen in de zijpanden tot stand kwamen, en is geheel van baksteen. Gelijk vele kloosterkerken heeft ook zij geen toren aan den westgevelGa naar voetnoot1). † Koor der St. Maartenskerk te Groningen. Dit koor is waarschijnlijk in de tweede helft der 15e eeuw, misschien te gelijk met den toren en de beide ronde zuilen aan het westeinde der kerk, gebouwd. Het middelgewelf is zeer hoog en zonder springbogen, zoodat het reeds met ankers en banden is moeten ineen gehouden worden. Het heeft ronde zuilen met twaalf hoekige voetstukken, doch zonder kapiteelen, die in de koorsluiting zeer digt bijeen staan. Deze bestaat uit zes zijden van den twaalfhoek, het geheele gebouw is van baksteen en heeft steenen gewelven. Zijpanden der Oudekerk te Amsterdam. Volgens den bouwtrant te oordeelen, moeten deze zijpanden in de 15e eeuw gemaakt en de kerk daardoor aanmerkelijk vergroot zijn. Zij bevatten eenige ruime kapellen, waarbij men fraaije bundelzuilen met bladkapiteelen vindt; aan den noordkant is eene groote kapel of Lieve Vrouwe-koor; het een en ander is voorzien met houten gewelven, bijna evenhoog als het middelpand, terwijl de toren van nog later tijd is. St. Janskerk te Gouda. Zonder twijfel is deze kerk ook uit het laatst der 15de eeuw, daar aan den buitenmuur van het koor dit opschrift staat te lezen: ‘Hedt cour is gefoundert 1485,’ | |||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||
en de stichting eener kerk gewoonlijk met het koor begon. Zij is zeer groot en voorzien met dubbele zijpanden, die even breed zijn als het middelpand. Het ruim heeft zeven zuilen in de lengte, die verder van een staan als het schip breed is, en het koor vijf zuilen. Zij zijn dun en met bladkapiteelen en achthoekige voetstukken voorzien. De bogen zijn, wegens de groote spanning, niet puntig maar rond. Alle gewelven zijn van hout, ook schijnt de kerk nimmer voor steenen gewelven aangelegd te zijn. Het middelpand is een weinig boven de zijpanden verheven. Uitwendig zijn de muren van gehouwen steen, doch zonder ornamenten. De toren is laag en in den laatsten Germaanschen smaak. In de beschrijving der stad Gouda van 1713 wordt gezegd, dat de kerk op houten grondvesten gebouwd is, die zich tot een stuk wegs op het marktveld uitstrekken: waarschijnlijk is het dus roosterwerk. In 1552 verbrandde deze kerk te gelijk met den toren, doch schijnt in denzelfden smaak herbouwd te zijn. | |||||||||||||||||
Zestiende eeuw.Koor der St. Maartens- of Lieve Vrouwe-kerk te Harderwijk. In het jaar 1503 verbrandde deze kerk met genoegzaam de geheele stad. Van het ruim der kerk zijn slechts twee bogen meer overig, daar de hooge toren in het begin der 19e eeuw instortte en de kerk zoo beschadigde, dat men haar grootendeels moest af breken. De bouwtrant van het koor en de beide kruispanden, schijnt uit den laatsten tijd der Germaansche bouworde te zijn; zij zijn dus misschien na dien brand geheel vernieuwd geworden. Het is even als het ruim geheel van baksteen met lage bovenmuren, zoodat de gewelven der zijpanden tot steun van het middengewelf dienen. De sluiting van het koor is vijfzijdig en die van den trans zevenzijdig, beide zijn onregel- | |||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||
matig en veel platter dan de halve cirkelboog. De zijpanden hebben kapellen, doch de trans slechts binnenwaarts geplaatste steunbeeren. De zuilen zijn rond met achthoekige voetstukken en met in den smaak van een krans of wrongel verschillend bewerkte kapiteelen. Om het koor staat een fraai steenen hekwerk. De gewelven zijn van steen en fraai bewerkt. De kruispilaren hebben aan den binnenkant groeven en lijsten in den smaak van die der kerk te Arnhem, en aan den kant der zijpanden halfronde pilasters. Het ruim der kerk was lager dan het koor, en had eenvoudige vierkante pilaren en steenen gewelven. St. Catharinakerk te Utrecht. Dit godshuis werd gebouwd in 1524 door de ridders van St. Jan, nadat Karel V hunne kerk en hun convent nabij de St. Catharijne poort gelegen, tot stichting van het kasteel Vredenburg in bezit genomen, en hun in plaats daarvan het Carmelitenklooster gegeven had. Zij is eene tamelijk groote kerk met kruisarmen, die niet langer zijn dan de breedte der zijpanden. De steunbeeren staan inwendig, de zuilen zijn rond en voorzien met fraaije bladkapiteelen en achthoekige voetstukken. Het koor is lang, zonder zijpanden en wordt met drie zijden van den achthoek gesloten. Alle gewelven zijn van steen met eenvoudige kruisribben. De kerk is van baksteen met zandsteenen ornamenten, op welke men hier en daar het wapen ziet der ridders van St. Jan. Zij heeft geen toren en aan den westgevel zijn sieraden, die reeds de ontaarding van den Germaanschen smaak aantoonen. Vergrooting der St. Plechelmuskerk te Oldenzaal. Na den grooten brand van Oldenzaal in 1492, werd de kerk in 1525 vergroot door het wegbreken van het zuidelijke zijpand en de koorsluiting. Men maakte toen dit pand zoo breed als de kruisarm lang is, en even hoog als het middelpand, terwijl men tegenover de groote pilaren half achthoekige pilasters plaatste, die zware bogen tot ondersteuning der gewelven dragen. Ook het koor werd toen bijna eens zoolang als het oude gemaakt en met den halven achthoek gesloten. Uitwen- | |||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||
dig zijn deze nieuwe deelen geheel van Bentheimer steen, doch zeer eenvoudig. Ongeveer van denzelfden tijd en in denzelfden smaak schijnt de vergrooting der kerk te Ootmarsum te zijn. Koor der St. Janskerk te Utrecht. Het werd gebouwd in 1556 na de slooping van het oorspronkelijke koor. Uitwendig is het van tufsteen met eenige hardsteenen ornamenten. Het is vijfzijdig uit den tienhoek gesloten, heeft geen trans, maar eene driezijdig geslotene kapel aan elken kant. Inwendig worden schoone vormen gevonden en tusschen de vensters breede penanten, op welker midden eene ronde afgeknotte staaf de gewelfribben draagt; deze zijn in denzelfden smaak waarin die in de kruisarmen van de St. Janskerk te 's Hertogenbosch bewerkt zijn. St. Janskerk te Wijk bij Duurstede. Hoewel er te Wijk bij Duurstede voor 1366 eene kerk moet gestaan hebben, schijnt echter de bouwtrant der tegenwoordige met den onvolbouwden toren geheel tot het laatst der 15de of tot de 16de eeuw te behooren. De kerk is niet volbouwd, daar het koor geheel ontbreekt en nimmer schijnt bestaan te hebben, terwijl de steenen gewelven wel aangelegd, maar alleen in de kruisarmen en het noorder zijpand tot stand zijn gekomen. Zij heeft ronde zuilen met achthoekige voetstukken en kapiteelen met een krans van lofwerk, waartusschen koppen en draken gezien worden. De bovenmuren zijn laag en voorzien met nissen in plaats van vensters, waartusschen de draagsteenen voor de onvoltooide gewelven zich bevinden. Volgens een in de kerk hangend bord, zou de toren naar het voorbeeld van den Utrechtschen Dom gebouwd zijn geworden. De geheele kerk is van baksteen. Ter bevestiging dat aan deze kerk in later tijd nog gebouwd werd, dient een brief, aangehaald in de Kronijk van het Historisch Gezelschap te Utrecht, Jaargang 1846, bladz. 141, waarin op dato 22 Junij 1500 gesproken wordt van zekere gelden aan de kerk te Wijk tot hare herbouwing gemaakt. | |||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||
Aanteekeningen.No. 1. Het houten kerkje, dat in 1381 te Delft gezet werd, was van houten en borde wegen ende met houten pilairne in het midden en doirgaende gedekt met riet. Het stond oost en west, doorgaende even breed, zoodat aan het oostereind drie autaren naast elkander stonden, waarvan het hoog autaar in het midden zich bevond. (Beschr. van Delft bij Boilet, 1722). No. 2. Bij het lezen van de charters bij van Mieris, Bondam en anderen, is het mij der opmerking waardig voorgekomen, dat vele van de tegenwoordig bestaande dorpen reeds in de 11de en 12de eeuw daarin vermeld worden, ofschoon in deze tijdperken de bevolking veel minder talrijk dan tegenwoordig moet geweest zijn. Ook vindt men veelal van de plaatsen het eerst gewag gemaakt omtrent den tijd, welke ook door den bouwtrant van die kerken wordt aangewezen, welke later niet vernieuwd zijn geworden. | |||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||
Zoo ziet men b.v. uit Bondam (Charterboek, blz. 189), dat Hoevelaken in 1132 nog eene weinig bewoonde, veenachtige streek was, om welke reden het aan de aldaar wonende menschen, zoolang zij zelve geen kerk hadden, vergund werd om te Leusden te doen doopen, begraven en godsdienst te houden. Niet lang daarna moet de Hoevelaaksche kerk gesticht zijn, daar hare bouwtrant tot dien van de tweede helft der 12de eeuw behoort. Zoo wordt ook de kerk te Warnsveld gezegd in 1121 aan het kapittel van St. Pieter te Utrecht geschonken te zijn, en ook deze heeft den bouwtrant van dien tijd. No. 3. Aan vele kerken uit de 11de eeuw vindt men zeer groote blokken tufsteen en ruw metselwerk. In den regel kan men deze voor de oudste houden, want met de 12de eeuw werden de tufsteenen zorgvuldiger behakt en kleiner. In Drenthe, zooals te Odoorn en Emmen, worden aan de kerken granietblokken gevonden, die van de hunnebedden afkomstig zijn. (Zie Drentsche Oudh. van Dr. Janssen, blz. 15). No. 4. Oorspronkelijke en onveranderde, plat geslotene koren worden te Houten gevonden (van tufsteen en denkelijk uit de 11de eeuw), te Leersum, Meteren en Est (van baksteen en uit de 12de eeuw). Volgens berigten moet er te Waalre in Noord-Brabant ook een bestaan. De kerken uit de 12de eeuw te Hoevelaken en Warnsveld hebben oorspronkelijke en driezijdig geslotene koren. Ook in de 15de en 16de eeuwen bouwde men nog wel platgeslotene koren, zooals te Zoelen en Oestgeest. No. 5. Ofschoon vóór het begin der 12e eeuw de aanzienlijke steden in ons land zeker minder talrijk dan in de latere middeleeuwen waren, zoo moeten onder anderen Zutphen, Deventer, Zwolle, Oldenzaal en Ootmarsum welvarende plaatsen en meer dan dorpen geweest zijn, hetgeen men afleiden kan uit de aanzienlijke kerken en kapittels, die aldaar in de 11e en 12e eenw gesticht zijn. Zutphen toch verkreeg in 1190 stedelijke regten, terwijl Oldenzaal in het begin der 13de eeuw melius oppidum illius viciniae et bene fir- | |||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||
matum et munitum genaamd wordt. (Zie Bondam, Charterboek, op die jaren). No. 6. Dikwijls vulde men de muren, waarvan de bekleeding uit tufsteen bestond, met keisteenen op, waartusschen de tras vloeibaar gegoten werd; ook bestonden de fondamenten menigmaal uit dit gegoten werkGa naar voetnoot1). Een voorbeeld hiervan ziet men in de overblijfselen van de kapel op den Wageningschen berg. No. 7. Men schijnt hieruit te moeten afleiden, dat het koor der Domkerk met zijn autaar voor het gebruik der kanonniken afgesloten was, gelijk men dit meermalen in groote kerken aantreft. In de St. Mariekerk was ook een oxaal, hetwelk in 1545 hersteld werd door Johan Oem, een inwoner van Utrecht, naar het plan van den kanonnik Johan Scorel, hetgeen 300 Philips guldens kostte. (Matthaeus, t.a.p. blz. 146). No. 8. In het Zeeuwsch jaarboekje Nehalennia voor 1849, vindt men eenige aanteekeningen, waarin het verschil van oorkonden, ten aanzien van het stichtingsjaar van eenige kerken in Middelburg, opgegeven wordt. Dit verschil is mijns inziens zeer goed te verklaren, zonder dat daarom nog de oude bescheiden te mistrouwen zijn. De meeste kerken toch zijn meermalen verbouwd en vergroot en deze verbouwingen worden gewoonlijk als nieuwe stichtingen, die op nieuw ingewijd werden, vermeld. Hoewel men dus de gebouwen vernieuwde, zoo bestond er gewoonlijk vroeger reeds eene kerk met hare goederen en regten. Op deze wijze kan te Middelburg zeer wel in 991 de eerste St. Maartens- of Westmonsterkerk gesticht zijn, doch daar deze zonder twijfel zeer klein was, zal het gebouw in den loop der eeuwen herhaalde malen vergroot zijn, waardoor vermoedelijk het oorspronkelijke kerkje | |||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||
geheel verdween, terwijl deze vergrootingen nu als nieuwe stichtingen vermeld worden. No. 9. Sommige kloosterkerken waren dubbel (Doppelkirchen) namelijk met twee gewelven boven elkander. Zoodanig eene was er bij het klooster Ten Hage bij Eindhoven en bij het Minderbroeders klooster te Amersfoort, alwaar een gedeelte van het onderste gewelf nog bestaat en door de kleine vensters veel overeenkomst met eene crupta heeft. Beide deze kloosters waren in de 15de eeuw gebouwd. No. 10. Kloostergangen worden ook wel genaamd ambitus ad peragendas processiones (zie Geschichtforscher der Alterthümer am Niederrhein, Theil., Seite 41). De opene plaats binnen eenen kloostergang heet in het Duitsch Klosterhof. Die bij den Dom te Utrecht was voorheen met glasvensters en vlechtwerk voorzien. No. 11. De oorzaak van de zoo menigvuldig voorkomende vergrooting der koren is zonder twijfel in den toenemenden rijkdom der kerken gelegen; bij de verfraaijing toch kwam dan het koor, als de heiligste plaats, natuurlijk het eerst in aanmerking. Dikwijls werd ook bij het koor eene nieuwe sacristie (gervenkamer) gebouwd, die dan tot meerdere beveiliging der gelden en kostbaarheden verwulfd was. No. 12. Het gevoelen geopperd in de beschrijving der St. Walburgskerk (Groninger Volks-alm. voor 1843), dat deze kerk eene kapel van het Groninger huis geweest is, verkrijgt meer waarschijnlijkheid als men in aanmerking neemt, dat de Munster te Aken de kapel was bij het paleis van Karel den Grooten, en de kapel te Nijmegen ook bij het slot of paleis aldaar behoorde. No. 13. Genoodzaakt zijnde in dit overzigt de verschillende deelen der Middeleeuwsche gebouwen aan te duiden, welke in ons land nog geene bepaalde benamingen hebben verkregen, moesten wij daartoe deels woorden uit andere talen overnemen, deels eenige nieuwe gebruiken, welke de aan te duiden deelen het best voorstellen konden; terwijl het raadplegen van oude | |||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||
geschriften meestal oude benamingen aan het licht bragt, die tegenwoordig niet goed meer begrepen zouden worden. Immers wie zoude nu onder blaasbalch het bovenste gedeelte van een puntbogig venster, of onder harnas het steenen vlechtwerk aldaar verstaan? Van deze oude woorden hebben wij echter behouden: basement voor het veelhoekige voetstuk eener zuil, trans voor den omgang (Umgang) van het koor, en pand voor het deel eener kerk, dat door pilaren of zuilen van de andere gedeelten gescheiden is. Wij hebben dit woord liever gebruikt dan het meer bekende schip (Schiff, nef, nave), welke benaming in onze taal voor een gedeelte van een gebouw niet zeer gepast schijnt. Wij laten hier de uitlegging van eenige minder bekende woorden volgen, welke wij gedeeltelijk aan de welwillende mededeeling van den heer W.N. Rose, stads-architekt te Rotterdam, verschuldigd zijn. Belegstaven, bogen (Tores): staven of bogen waarmede de pilaren, deuren, vensters en hunne bogen versierd zijn; zij zijn meest rond of achthoekig. Booglijst (Bogenfries): lijst door ronde of puntige boogjes gedragen. Bovenkerk (Emporkirche): galerij boven de zijpanden, even breed als deze. Dwergzuil (Zwergsaul): kleine zuil, uit- en inwendig aangebragt, los van den muur of als pilaster. Frontispice (Frontaal): punt boven de vensters en deuren. Gordelzuil - staaf: zuil of staaf die met een of meer ringen voorzien is. Kruiskwadraat: de plaats eener kerk waar de kruisarm het middelpand doorsnijdt, het middelpunt van het kruis. Kruispilaren: de vier pilaren welke het kruiskwadraat insluiten. Kruisarm (Queerschiff, Transept): wij hebben deze Hollandsche benaming behouden, dewijl zij den dwarsarm van een | |||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||
kruis, zijnde den grondvorm der meeste groote kerken, aanduidt; even goed zoude misschien zijn dwarspand. Kloostergang: overdekte gang bij collegiale kerken en kloosters, om een vierkant plein (Klosterhof, cloître). Tootboog: boog welke in den vorm van een geheel, of half klaverblad versierd is. Verder hebben wij, met weglating van het woord kolom, als meer in de Italiaansche bouworde te huis behoorende, het woord pilaar gebruikt voor hoekige en zuil voor ronde steunsels der gewelven, gelijk ook ruim voor het geheele westelijk gedeelte eener kerk, in tegenoverstelling van koor voor het oostelijk gedeelte. |
|