Berigten van het Historisch Gezelschap te Utrecht. Deel 1
(1846-1848)–Anoniem [tijdschrift] Berigten van het Historisch Gezelschap te Utrecht–
[pagina 80]
| |
Over Bonaventura Vulcanius, Hoogleeraar aan de Hoogeschool te Leiden. door Jonkh. W.J.C. Rammelman Elsevier.Het geacht honorair lid van ons gezelschap, de kundige en ijverige Baron de Reiffenberg, heeft in het Bulletin du Bibliophile BeigeGa naar voetnoot1) een artikel geplaatst onder den titel van ‘Quelques anciennes bibliothèques,’ en daarbij de belangrijkheid der nagelatene bibliotheken van Adriaan Junius, Karel Clusius, Jacob Arminius en Bonaventura Vulcanius doen uitkomen. De schrijver beweert aldaar dat B. Vulcanius, hoogleeraar der Grieksche taal aan de Leidsche academie, in den jare 1610 moet zijn overleden, op grond dat er in gemeld jaar een catalogus verscheen, waarbij de boeken van dien hoogleeraar te Leiden zouden worden verkocht. Hij zegt. ‘Chose singuliere, Vulcanius n'ayant pu, dans mon idée, se condamner volontairement à une mort intellectuelle, avant le terme fatal. On serait done fondé à adopter sans hésitation l'année marquée par Sweertius, c'est-à-dire 1610, si | |
[pagina 81]
| |
BayleGa naar voetnoot1) n'affirmait positivement que Drelincourt, médecin à Leyde, s'assura par les registres de la maison de ville que Vulcanius avait été enterré dans l'église de St. Pierre le 13 Octobre 1614 &c. Conclusion. Malgré notre respect pour Bayle, nous inclinons pour l'auteur de les Athenae Belgicae et pour la date de 1610, qu'autorise la pièce suivante.’ (Zijnde de catalogus waarbij de boeken van Vulcanius op den 15 Nov. 1610 zouden verkocht worden). ‘Cette vente ayant eu lieu au mois de Novembre 1610, ne semble-t-elle pas une conséquence de la mort de Vulcanius arrivée en Octobre même année.’ Ten einde dezen twijfel op te heffen, heb ik al wat te Leyden omtrent B. Vulcanius te vinden is bijeengebragt, en het is mij uit die stukken, welke een geheel nieuw licht over het leven van dien geleerde verspreiden en ons vele tot dusver onbekende bijzonderheden van hem doen kennen, gebleken dat de opgave van Bayle volkomen de waarheid bevat. Alle schrijvers, door mij geraadpleegd, komen daarin overeen, dat Vulcanius op den 30 Junij 1538 te Brugge is geboren, hoewel in een register van 1581, bevattende de namen der inwoners te Leyden, vermeld staat, dat Westvleteren zijne geboorteplaats is. Eigenlijk de Smet of Smit geheten, nam hij volgens de gewoonte der geleerden in die dagen, den latijnschen naam van Vulcanius aan, die eenigzins met den zijnen strookte en schreef zich op vele plaatsen B. Vulcanius de Smet, zoodat Latijn en Hollandsch daar vereenigd zijn. Te Leuven gestudeerd hebbende, is hij in 1559 bibliothecaris en geheimschrijver van den kardinaal Franciscus de | |
[pagina 82]
| |
Mendoza geworden. Hij keerde omstreeks 1571 uit Spanje terug en begaf zich na den dood zijns vaders Petrus, die door de rampen des oorlogs veel had geleden, naar Keulen, Bazel en Geneve. De eerste melding die ik van hem in de resolutien van de curatoren der Leidsche academie geboekt vind, luidt aldus: ‘Op den 1 Febr. 1578 hebben burgerm., curateuren ende opsienders van de nieuwe academie derzelver stede, door cracht ende naer uitwysen der acte van authorisatie van de heeren staten 's lands van Hollandt op den 22 Junij Ao. voorl. gegeven, aengenomen D. Bonaventura Vulcanius tot een professor van de Griecxe taele ende vrye consten ende scientien van dien, en dat tot de wedde van 400 £ van 40 grt. 't stuck, jaarlicx.’ In de beschrijving der Leidsche hoogeschool door prof. Siegenbeek, wordt gezegd dat Vulcanius in 1578 als hoogleeraar der Grieksche taal is aangenomen, doch die betrekking door bijzondere omstandigheden eerst in 1581 aanvaardde. De omstandigheden, welke aan die benoeming eerst na verloop van drie jaren deden gevolg geven, waren de navolgende: Toen Vulcanius in 1578 uit Antwerpen te Leiden kwam, wenschter de curatoren der academie, die veel moeite schijnen te hebben gehad om de professorale stoelen met geschikte en kundige personen te bezetten, hem, van wiens geleerdheid zij ten volle overtuigd waren, aan de hoogeschool te verbinden, vandaar zijne benoeming. Kort daarna, vóór dat Vulcanius zijne waardigheid aanvaardde, werd het te Leiden bekend, dat er te Antwerpen kwade geruchten omtrent dien geleerde verspreid waren geworden, namelijk dat hij die stad verlaten had zonder zijne schuldeischers te voldoen. Dit heeft aan de curatoren der Leidsche academie aanleiding gegeven, om die zaak naauwkeurig te onderzoe- | |
[pagina 83]
| |
ken, alvorens hem toe te staan als hoogleeraar op te treden. Eene briefwisseling, gevoerd tusschen de burgemeesters en den kerkenraad te Antwerpen, zal ons hiervan overtuigen. Uit Leiden werd in 1581 de volgende brief geschreven: | |
Den gotvruchtigen ende vromen, die van den kerckenraedt, zoo van de Nederduytsche als Waelsche sprake bynnen de stadt Antwerpen, onsen gunstigen goede vrienden ende beminde broeders. ‘Edele erntfeste, vrome, wyse, voorsienige heeren ende goede vrienden wy gebieden ons gedienstich tot Uwe Eer. Van wegen Bonaventura Vulcanius es ons versocht geweest, dat hy tot de professie van de. Griecxsche ende Latynsche spraecken in der universiteyt alhier moch werden aengenomen, ende hoewel wy van zyne geschicktheyt tot dezelfde professie behoorlyck zyn onderrecht, soo en hebben wy daertoe alsnoch nyet connen verstaen, achtende dat ons in dyen geval van noods es, goet getuych van denzelfven, hoe hy hem voorgaende heeft gedraghen, alsoe degeen die tot soodanigen ampt geroepen ende gestelt werden van eerlycke naeme ende fame behoort te zyn. | |
[pagina 84]
| |
in gelycke ende andere saecken te verschuldigen, ende hiermede Edele Erentfeste enz. Na het ontvangen van dezen brief, heeft de kerkeraad aldus in het latijn geantwoord: ‘Quoniam multas ob causas et acquum et consultum est, ut iis, qui in Ecclesia Christi ac praesertim in publico munere versati, aliosve (aliorsum se) conferunt, testimonium tum consuetudinis, tum officii praestiti detur: Committere noluimus quin testaremur D. Bonaventuram Vulcanium Ecclesiae Antverpiensis membrum esse, atque in illa honeste et Christiane vixisse; - Scholae autem publicae hic institutae ita praefuisse, ut muneri huic, pro insignibus in illum a Deo collatis dotibus, magno cum studiosorum fructu satisfacere potuisset, nisi oblata alia functione, magis a laboribus atque molestiis libera, eam minime sibi negligendam duxisset. | |
[pagina 85]
| |
Sigillum quoque Ecclesiae, seu consistorii, cerae rubrae impressum hisce literis affixum erat, referens Lilii inter spinas excrescentis imaginem, cum huius dicti in circuitu inscriptione: (Gelijk een lelie onder de doornen. Cant. 2). Behalve dezen brief, bestaat er nog een andere van de regering der stad Antwerpen, ter aanbeveling van Vulcanius van den volgenden inhoud: ‘Allen denghenen die dese lettren selen sien of thooren lezen, burgemeestren, schepen ende raedt der stadt Antwerpen, saluyt! doen te weten ende certificeren voor de gerechte waerheyt, dat alzoo ons te kennen gegeven heeft d'eersame en geleerde Mr. Bonaventura Vulcanius, dat hij van meyninge was hem te vertrecken vuyt dese stadt, plaetse van zyne residentie, bynnen de universiteit van Leyden om aldaer te exerceren de publieque professie van de Griecxsche tale, hebbende ons tot dyen eynde versocht briefven van recommandatien midsgaders attestatie ende vercleeren van zyn eerlycke leven bynnen de voorsz. stadt. Soo is dat wy burgemeestren, schepen ende raedt voorgenoemt verclaeren midts desen als dat de voorz. Bonaventura Vulcanius gedurende den tyt van zyner woonsté alhier hem heeft gedragen als een man van eere ende van zyn qualiteyt behoort, ende seer loffelycken hem heeft gequeten int onderwysen ende instrueeren van de jongens in de Latynsche als Griecxschen tale, ende wat de geleertheyt ende goede maniere derselver aencleven mach, staende tot goeden naeme ende fame, sonder dat wy oyt ter contrarie van dyen iets hebben vernomen in eeniger maniere, ghelyckerwys oyck nyet en hebben gehoort, als dat hij soude vuyt deser stadt hem hebben geabsen, teert omme te vercorten zyne crediteuren. | |
[pagina 86]
| |
versocht zynde, gelyck men alle goede eersame persoonen van zyne qualiteyt schuldig is te doen, ende zelven ons sonderlingen groote vrientschap doen, dewelcke wij in gelycke ende meerdere saken gerne bekennen, sonder argelist. Het was eerst na deze goede berigten, zoowel van den kerkeraad als van wege de regering omtrent Vulcanius ontvangen, dat hij te Leiden als hoogleeraar werd aangesteld, want in de resolutien der curatoren leest men: ‘Op den 3 Aug. 1581 is by de curateurs &c. geresolveerd Bonaventurae Vulcanio te leveren acte van aenneminge tot de professie der Griecxsche en Latynsche taele respectivelyck ende tot de wedde van 400 gulden jaerlix, en dat hy voor reysgelt genyeten sal 60 gulden.’ Kort daarna, namelijk op den 25 October 1581, heeft hij den eed gedaan als secretaris der universiteitGa naar voetnoot1) en op den 3 Julij 1587 vinden wij aangeteekend, dat Vulcanius in den vacantie-tijd voor bijzondere zaken naar Bazel zoude reizen, bij welke gelegenheid hij in last kreeg om naar eenige vreedsamige professoren, zoo in de theologie, regten als in de philosophie te vernemen, die genegen mogten zijn zich aan de universiteit te Leiden te verbinden. Op den 31 October 1587 kochten de curatoren eenige boeken uit de rijke en zeldzame verzameling van Bon. Vulcanius, ter somma van ƒ354, doch het bleek weldra uit den inventaris, dat hij niet alles geleverd had, waartoe hij | |
[pagina 87]
| |
gehouden was, want op den 8 Aug. 1588 komt dienaangaande het volgende voor. ‘Is geresolveerd den professor Vulcanius te insinueren ende verwittigen, ten cynde hy in de bibliotheeke van de universiteit overlevere de resterende boucken die van hem ten behouve van de universiteyt zyn gecoft, namelyk de geene die hy in plaetse van Opera Philippi Melanchtonis, ter verciesinge van achtbaren heere rector gehouden is te leveren: Auctores rei Medicae, hen by den heere Buys, overmits eenige defecten, gelyck denzelve heer Buys in collegio heeft verclaert, gerestitueert ende zoodanige anderen als aen den gemaeckten stact of inventaris noch gebreken.’ Hoe groot de verdiensten van B. Vulcanius als geleerde waren, blijkt uit vele besluiten van de regering der stad Leyden en van de curatoren der academie aldaar. Daaruit deelen wij de navolgende mede, welke betrekking hebben op boeken, door hem geschreven en aan verschillende auctoriteiten opgedragen, waarvoor hem eene belooning is ten deel gevallen. | |
26 Junij 1586.Is geresolveerd B. Vulcanius, prof., als schout, burgem. en gerechte der stad Leyden toegeschreven en gedidieert hebbende zeecker bouck, geïntituleert: Batavia sive de antiqua vel quae ejus insulae quam Rhenus in Hollandia facit, sive descriptione et laudibus adversus Gerardum Noviomagum (libri duo) auctore Corn. Aurel. Do, Erasmi Rolterdami olim preceptori, sal vereeren met een goude penning, geslagen met den stempel van de stadt, wegende 3 rosennobelenGa naar voetnoot1). | |
23 Februarij 1601.Te betalen aan prof. B. Vulcanius, voor de dedicatie (aan de staten van Holland) van zijn Thesaurus utriusque linguae Graecum et Grito Latine | |
[pagina 88]
| |
glossarie, de somma van 300 gnld, eens, als een der oudste professoren te LeidenGa naar voetnoot1). | |
8 Feb. 1606.Do. Bonav. Vulcanius Prof., den heeren curateurs ende burgerm. gedidieert hebbende zeecker bouck geintituleerd: Cyrilli archipiscopi Alexandrini adversus Antropomorphitas, hebben curateurs en burgerm. voorz., denzelven vereerd met eene somme van 125 gl. | |
8 Feb. 1607.Alzoo Do. Bonav. Vulcanius is gecomen tot oude jaeren, ende daerenboven zwak van gang en gehoor, als nu over de 25 jaeren in de universiteyt professor is geweest, zoo is geresolveerd, dat om zijne lange diensten ende groote faam, ende dat van zijne geleerdheyt, daermede hij de universiteyt vermaard gemaekt heeft, ende als nog doende is, om te translateren ende uyt tegeven verscheidene autheuren, die te voren nooit in druk zijn uitgegeven ofte niet en zijn overgezet geweest, de voorz. Do. Vulcanius niet en zal bezwaerd zijn met meerdere lessen te doen, dan zijne gelegenheid, zoo van ligchaem als van zijne studien zullen toelaten, en daerenboven jaerlix boven zijne wedde zal worden vereerd met 100 gl. | |
15 Mei 1607.Alsoo de curateuren en burgerm. verstaen dat die historie beschreven bij Procopio in Griecxs ende eenigen tyt te voren in Latijn, getranslateert bij eenen N. Hoeschelio, zeer gemutileert ende differeneieerende in zeer vele plaatsen, nu weder door den voorz. Hoeschelio ten 2e mael was uitgegeven in Griecxs in 't geheel ende ook dien conform in Latijn, tot zeer groote prejuditie ende nadeel van Do. B. Vulcanius, prof. ende interpres linguae Graecae in deze universiteit, uyt wiens bibliotheek ende manuscripte | |
[pagina 89]
| |
libro, 't voorz. geheele Griexsche exemplaer was verleend, ende in 't heymelyck gesubministreerd aen de voorz. Hooschelio. Bijzonder nademael de voorz. Do. Vulcanius, alreede genoegzaem den voorz. Procopus te voren hadde getranslateert, ende dat, zoo de voorz. curateuren verstaen, beter stijl ende correctie, soo is geresolveerd, dat, indien de voorz. Do. Vulcanius kan gereed worden met de voorzeide zijne translatie, dezelve tot costen van de universiteyt zal worden gedrukt, ende dat zulx de voorz. Vulcanius zal worden verzogt daerinne te bevorderen, zooveel hem doenlijk wezen zal. Ende ten einde zulks te beter mag geschieden, zal de voorz. Do. Vulcanius niet gehonden zijn verder of meerdere lessen te doen dan dezelve wel met gevoeg ende zonder letsel van zijne studien zal doen mogen, twelck de voorz. curateurs en burgem. hebben gesteld ter zijner discretie, met belofte dat de curateurs en burgerm. niet na laten zullen, die naerstigheyt ende bevorderinge van het ediëren des voorz. Procopii Historia na behooren boven zijne wedde te vereerenGa naar voetnoot1). | |
1 Sept. 1607.Is oock Do. Vulcanius toegevoegt 25 gl., voor het maken van zeeckere Carmina, over die Victorie van de Spaensche vloote bij onze armade geslagen voor Gribaltar, bij hem geintituleerd CalpeGa naar voetnoot2). | |
8 Mei 1611.Do. Vulcanio over zeecker met ter hand geschreven bouck, bij hem aen de Universiteyt toegelegt de somma van 84 guldenGa naar voetnoot3). | |
8 Mei 1612.Is geresolveerd Do. B. Vulcanius toe te voe- | |
[pagina 90]
| |
gen, voor de dedicatie van de Poemata ende effigies trium fratrum, de somma van 75 gl. Dat Vulcanius nog in 1612 leefde, is genoegzaam uit het voorgaande artikel gebleken. Zijn overlijden in 1614 wordt ook door het volgende stuk bevestigd: | |
8 Nov. 1614.Alsoo overleden was Do. Bonaventura Vulcanius, en dezelve nagelaten heeft veel goede Griexsche boeken, die nog nooit waren gedruct, soo is goed gevonden dat men zal zien of onder dezelve eenigen zijn, daermede de universiteyt vereerd of gediend zoude kunnen wezen, ende soo dezelve ten redelycke prijse te becomen zullen wezen, dat men die zal koopen ten behoeve van de bibliotheek. Vulcanius schijnt niet gehuwd geweest te zijn, of ten minste geene kinderen te hebben nagelaten, althans aan zijnen broeder François is eene som van ƒ1200 betaald, voor de boeken hierboven vermeld. Het portret van Vulcanius, dat op de Leidsche bibliotheek nog aanwezig is, was een geschenk van zijnen erfgenaam. Men vindt daarvan geboekt: | |
8. Feb. 1615.‘De erfgenamen van Do. B. Vulcanius verzoek gedaen hebbende, om te hebben het recht van conijnengeld ende tabbaertlacken, mitsgaders zoodanige 100 gulden als de voorz. Do. Vulcanius extraordinaris getrocken had, hebben de curateurs ende burgerm. voorz., soo ten insigte van 't geen voorseid is als ten regarde de voorz. erfgenamen het effigies desselfs Vulcani de universiteyt vereert hebben om op de bibliotheek te hangen, den voorz. erfgename daervoor toegevoegd de somma van 125 gulden.’ In dit stuk wordt wel van erfgenamen gesproken, maar men weet dat groote naauwkeurigheid in het naschrijven niet tot de eigenschappen van dien tijd behoorde, en nergens is eenig spoor van andere erfgenamen, dan van den bovengemelden François te vinden. Als eene bijzonderheid kan hierbij nog gevoegd worden, | |
[pagina 91]
| |
dat er zich onder de documenten van den senaat een ge schrift bevindt, waarin Vulcanius verslag doet, dat hij op zekeren avond te Leiden door twee personen is aangerand, die hem met een mes hadden gestoken, zoodat hij bewusteloos ter aarde was neergevallen, doch dat hij door eenen anderen persoon gelukkig uit de handen van deze booswichten was verlost geworden. Wat verder het juiste tijdstip van het overlijden van Vulcanius aangaat, de doodregisters van de St. Pieters kerk te Leiden melden, dat er, op den 13 October 1614, aldaar begraven is ‘Felkannes, professer in 't Bagijnhof.’ Dat hiermede Vulcanius bedoeld wordt, is buiten twijfel. Het kwam er toen niet op den naam, maar wel op het getal lijken aan, daar voor elk lijk eene zekere som moest betaald worden, ten voordeele van de kerk en den koster. De lijkrede door professor Pieter Cunaeus uitgesproken, is eerst later gedrukt, en te vinden achter de Latijnsche brieven van Cunaeus, welke door Pieter Burman, in 80 zijn uitgegeven. |
|