Berigten van het Historisch Gezelschap te Utrecht. Deel 1
(1846-1848)–Anoniem [tijdschrift] Berigten van het Historisch Gezelschap te Utrecht–
[pagina 92]
| |||||||||||||
De schut- of schuttengilde in Nederland. door Jhr. Mr. A.M.C. van Asch van Wijck.Krijgsmoed was de hoofdtrek van het karakter der Germaansche volkstammen; de deugd die zij het meest vereerden. Krijgshaftigheid gaf den hoofdtoon zoowel aan hunne maatschappelijke instellingen als aan hunne godsdienstige begrippen. Aan hunne gastmalen was voor den dapperste de eereplaats aangewezen en de keuze gelaten der beste spijze. Daar werden de daden hunner helden door de barden bezongen. In hunne bijeenkomsten, waar zij nimmer anders dan geheel ten krijge toegerust verschenen, en waarin bijna uitsluitend over zaken van oorlog werd gehandeld, bepaalde persoonlijke moed alleen de keuze eens opperhoofds, die op een schild verheven de hulde zijner makkers ontving. In zijn lijfwacht te worden opgenomen, was de hoogste eer, die den jongeling kon te beurt vallen. Van zijne teedere kindsheid af werd den vrijgeboren (want zij alleen mogten de wapenen voeren) de krijgsdeugd ingeprent en zoodra zich zijne ligchaamskrachten ontwikkelden, werd de jeugdige knaap in den wapenhandel geoefend. Geheel van kleederen ontdaan te springen in ontbloote zwaarden en dreigende framien was het kinderspel, dat volgens de getui- | |||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||
genis van Tacitus, de navolging van den jongelingen en den naijver van den grijsaard opwekte. Bekwaam gemaakt tot het voeren der wapenen, werd de jeugdige Germaan in de volksvergadering plegtstatig met schild en speer versierd. In schild, speer en zwaard bestond het zinrijkste huwelijksgoed, door den bruidegom op den trouwdag aan de bruid aangeboden, als wilde hij hiermede te kennen geven de dure verpligting die zij op zich nam, om deze wapenen onbevlekt aan hunne kinderen ten erfdeel te laten. Ook de bruid schonk haren bruidegom eenig wapentuig, het eervolste geschenk dat zij geven kon. Daar dus oorlog het hoofddoel van zijn bedrijvig leven, krijgsoefening zijne geliefkoosde bezigheid was, klonk niets welluidender in de ooren van den Germaan dan het geschal der krijgstrompet en brak geen dag vrolijker voor hem aan, dan de dag des strijds en des gevaars. Verre dat de godsdienst dit woest krijgsvuur temperde, ontvlamde zij deze drift nog heviger in den boezem der Germaansche volkstammen. De priesters heiligden de stoutste ondernemingen, door ze als op bevel van hunne hoogste godheid Wodan, den god des krijgs, aan te kondigen en aan hen, die met de wapenen in de hand zouden sneven, de zalige gewesten van Walahalla toe te zeggen, terwijl bij het stoffelijk overblijfsel der dapperen zijne wapenen eervol in de grafplaats neerdaalden. Deze krijgsgeest, door den invloed dcr christelijke godsdienst van de eerste woestheid en onstuimigheid ontdaan, bleef de nakomelingschap dier volkeren bezielen. Elke bladzijde onzer vaderlandsche geschiedenis getuigt van de groote daden, die deze geest, door vaderlandsliefde en ware vrijheidszucht gelouterd, heeft voortgebragt. Het is uit dien geest, dat met eenigen grond het karakter kan worden afgeleid van eene instelling, die het doel dezer proeve zal uitmaken. Buiten het krijgvoeren kenden ook de edelen en ridderen geene andere oefening; keurden | |||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||
zij behalve het jagtvermaak geen andere bezigheid hunner waardig dan den wapenhandel, omdat zij met dienzelfden Germaanschen krijgsgeest bezield waren. De instelling der steekspelen is niet alleen daaraan hare oorsprong verschuldigd. Keizer Hendrik de Vogelaar had met het edict van 935Ga naar voetnoot1), waarbij hij die spelen aan vaste verordeningen onderwierp, ten doel om zijne edelen en ridderen meer geregeld in den wapenhandel te oefenen en hun krijgsvuur te onderhouden ter betere bestrijding der Hunnen, die zijne landen door hunne verwoestende invallen teisterden. Na een' bloedigen strijd, met deze barbaren een wapenstilstand van 9 jaren hebbende getroffen, maakte hij zich dezen tijd ten nutte, om zoowel zijne grenzen te versterken als zijne landzaten op te leiden tot een meer geregelde krijgsmagt. Niet alleen de adel, maar ook de landzaten behoorden tot de algemeene landverdediging geoefend en hun krijgsgeest ten algemeenen nutte worden onderhouden en aangevuurd. De instelling hen betreffende en van denzelfden vorst uitgaande, is van eene vroegere dagteekening, namelijk van het jaar 924. Na den vermaarden veldslag van Merseburgtoch, stichtte Hendrik de Vogelaar in het Duitsche rijk sterke plaatsen, die hij met geoefende krijgslieden bezette om de invallen der Hunnen te beteugelen. Hij verzamelde deze magt door den negenden man der landbewoners te wapenen en deze liet hij de steden met grachten en muren versterken, die vandaar den naam van burgten ontleenden. Den gewapenden burgbewoners werd verboden eenigen handenarbeid te verrigten, opdat zij volkomen aan dit doel zouden beantwoorden. - Alleen bestemd tot bewaking en verdediging der burgt, waren het de landlieden, die, volgens hetzelfde voorschrift | |||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||
van Hendrik de Vogelaar, deze bezetting met levensmiddelen en andere nooddruftigheden moesten voorzien. Ook deze gewapende mannen hadden, in navolging der edelen en ridderen, hunne oefeningen, hunne feesten en hunne spelen. Even als dit in de steekspelen geschiedde, werd ook in hunne spelen de moedigste, de sterkste, de behendigste in het openbaar voor het oog der toegevloeide menigte aanschouwers, boven zijne overige krijgsmakkers getrokken en eere betoond. Tot aan het volgende feest, bleef den plegtstatig bekroonde de vooraanzitting aan elk gastmaal toegekend en was de eerste dronk aan hem toegewijd; terwijl hij met den eerenaam van overwinnaar of koning begroet werd. Na het feest werd de koning zegepralend onder muzijk naar zijne woning geleid, bekransd en omhangen met eereteekenen. De schoonste vrouwen vereerden hem met de vleijendste blijken harer goedkeuring en openlijk trokken zij den wakkeren kampvechter of den behendigen boogschutter boven den tragen en onervarenen. Inmiddels nam het eerste tijdperk der steden eenen aanvang en ontwikkelde zich het leenstelsel, dat ook in de instellingen van Hendrik den Vogelaar zijne wijzigingen bragt. Op den adel begon nu meer de verdediging der landpalen te rusten, de zeden verloren allengskens hare eerste ruwheid, de landbewoners werden trager in het voorzien van levensbehoeften aan de burgtbewoners en hielden ten laatste hiermede geheel op, zoodat de krijgslieden werden genoodzaakt zelven de handen uit te strekken en zich toe te leggen op landbouw, nijverheid of handel. Nogtans bleef op de burgt- of steden bewoners de verpligting rusten, om bij elken vijandelijken aanval hunne wallen en muren te verdedigen of ten strijde te trekken, wanneer de regering hunner stad of de landvorst bij eene algemeene heirvaart hen te wapen riep. Daar te midden van eene meerdere maatschappelijke ont- | |||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||
wikkeling de oorspronkelijke krijgsgeest geenszins werd uitgedoofd, zoo bleven alle spelen, waarin moed, kracht en behendigheid vereischt werd, de geliefkoosde uitspanning zoowel van den adel als van het volk. De krijgshaftige spelen van den adel hadden reeds lang opgehouden, toen die des volks in vollen luister door het geheele land op gezette tijden gevierd werden en toen de ridder den eereprijs in geen tournooiveld meer behalen kon, wedijverde hij met den stedeling en landbewoner om met hand- of voetboog den vogel van het wit te schieten. In het tijdperk, toen elke burger zijne gilde moest winnen, is ook hier te lande de schut- of schuttengilde ontstaan. Natuurlijk heeft de algemeene zucht, om zich in gilden, broederschappen of corporatien te verdeelen, zich ook meester gemaakt van het krijgshaftig deel der bevolking, zoodat men dan ook in elke stad, in bijna elk aanzienlijk dorp naast de verschillende gilden de schut-gilde aantreft, waarin zich diegene der overige gildebroeders lieten inschrijven, die den wapenhandel boven handel of bedrijf stelden en die met een meer krijgshaftigen aard waren bezield.
Moeijelijk is het juiste tijdperk van de opkomst der schutgilde te bepalen en al is dit in eene of andere plaats mogelijk, laat het zich niet veronderstellen, dat dit in datzelfde tijdstip zal hebben plaats gevonden in de overige steden en dorpen der Nederlanden. Wat de zuidelijke gewesten betreft, waren daar te lande, volgens het gevoelen van den heer Ph. BlommaertGa naar voetnoot1) de schutgilden even oud van dagteekening als het volk, en bestonden deze broederschappen lang vóór de oprijzing der | |||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||
ambacht- of neringgildenGa naar voetnoot1). Dat men aldaar vroegere sporen van hunnen oorsprong ontdekt dan in de noordelijke gewesten, laat zich uit de geschiedenis van Belgie verklaren, die ons leert dat de burgerlijke krijgsmagt, waarvan de schutgilde zulk een belangrijk bestanddeel uitmaakte, veel vroeger dan in de naburige landen eene zeer beduidende rol heeft gespeeld. Zoowel in de binnenlandsche twisten als in de oorlogen, die Vlaanderen voerde tegen zijne magtige naburen maakten toch de ter heirvaart opgeroepene burgers de voornaamste kracht uit van de legers der steden en landvorsten, en ontwikkelden zich door dit gedurig krijgvoeren naar die mate ook vroeger de grondslagen tot eene meer geregelde en geoefende krijgsmagt. Beschouwen wij deze omstandigheid, in verband met den oorsprong der schutgilde, zoo laat het zich gereedelijk verklaren, dat vele burgers in hunne haardsteden teruggekeerd, vooral het meer aanzienlijk en krijgshaftig gedeelte der bevolking, bij de gewoonte van het krijgsmansleven en bij de zucht om den adel in alles op zijde te streven, den smaak voor de wapenoefeningen tevens behielden, die de geliefkoosde en bijna uitsluitende bezigheid van den ridder was in tijden van rust en vrede. Deze klasse van burgers vereenigde zich dus om zich geregeld te oefenen in den edelen voet- of handboog, waarmede zij zoo menig lauwer in het oorlogsveld hadden geplukt, waar zij, zooals van Oudenhoven zegt, de plaetse der voornaemste besloeghenGa naar voetnoot2). Uit die vereenigingen ontstonden | |||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||
hunne korporatien of gilden, tot standbrenging waarvan de deelneming der vermogende en aanzienlijkste burgers werd vereischt. Zichzelve bewust van reeds bewezene diensten, en hoe zoowel de steden als landheeren hun arm behoefden in tijden van gevaar en aanval, zochten zij bij beiden zich voorregten te verzekeren, die hun gereedelijk werden toegestaan. Zeer vroegtijdig verkregen dan ook deze soort van krijgskorporatien in Belgie een trap van bloei en luister, zooals men die niet aantreft in de naburige gewesten. De steden toch bevorderden deze inrigting op eene beduidende wijze, niet zoozeer wegens de meer geregelde en geoefende krijgshulp, die zij in deze gilde vonden, als wel omdat zij bij eene algemeene beschrijving ter heirvaart, de toevlugt konden nemen tot de schutgilde, die zich meer uitsluitend op den wapenhandel toelegde, en zij hare burgers dus niet behoefden af te trekken van de rustige uitoefening van handel en neering. Gretig maakten dan ook de steden, op welke de verpligting van bij de eerste beschrijving ter heirvaart een zeker getal gewapende burgers te leveren drukte, van die vereenigingen gebruik, om bij de voorregten die zij verleenden, te bedingen dat de schutten uitsluitend te velde zouden trekken, terwijl wederkeerig de landvorsten hunne trouwe krijgsdienst tot voorwaarde stelden van de haar verleende privilegien. Toen nu in bijna alle steden, zelfs in de voornaamste dorpen spoedig de algemeene zucht van zich in schutgilde te vereenigen doordrong, opende zich hierdoor voor de landvorsten eene rijke bron van wel geoefende en beschikbare krijgsburgers en begunstigden zij hunne openbare spelen, die hun tevens den luister der eerste riddertijden verlevendigden, ook uit het staatkundig doel om zich hierdoor krachtdadiger van de gehechtheid dezer broederschappen te verzekeren. Reeds in de 12de eeuw wordt in de Belgische geschiedenis melding gemaakt van boogschutten, die voorregten ontvingen van hun' landvorst. Ook willen in de voornaamste | |||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||
steden, de oudste schutgilden hunne instelling in dat tijdvak plaatsen en noemen als stichter hunner orde, den een of anderen vermaarden held hunner geschiedenisGa naar voetnoot1). De meeste echter dezer overleveringen missen hare bewijsgronden en als er in dat tijdperk van bevoorregte boogschutten sprake is - is echter daaruit moeijelijk vast te stellen het reeds bestaan eener korporatie voorzien van de vereischte statuten en verordeningen. Zoo meldt ons wel een vroeger schrijver dat in 1182 keizer Hendrik I, 10 boogschutten uit Brussel in het leger van Vlaanderen met zich voerdeGa naar voetnoot2); en zegt ons mede een geacht Belgisch schrijverGa naar voetnoot3) dat voet- en handboogschutten in het jaar 1103 de stad Doornik zoo moedig tegen keizer Hendrik IV verdedigden, dat hij werd genoodzaakt het beleg optebreken, maar twijfelachtig blijft het of toen reeds aldaar eene zoodanige korporatie aanwezig was. Het door dien schrijver aangehaald handschriftGa naar voetnoot4), waarbij vermeld wordt dat in het jaar 1187 Philips Augustus, koning van Frankrijk ordonna à certain nombre de se ranger sous un capitaine, maakt het toenmalig bestaan eener schutgilde zeer vermoedelijk. Voor zeker mogen wij het echter met den schrijver houden, dat de 3 korporatien die deze koning later beval hem hulde te komen bewijzen, die hij ontving agréablement, die hij fit mettre en sa sauve-garde | |||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||
et défense pour sa personne, welker voorregten hij bevestigde, die hij voor ses élus verklaarde en die hem in 1211 trouw zwoeren, werkelijk drie schutgilden zijn geweest. In 1297 werden zij door koning Philips den Schoonen met een huis en erfrente begiftigd ter belooning van hun' moed in den strijd tegen de Engelschen en in 1304 hadden zij in zijne legerplaats te Mons-en-Pevèle la garde de sa tenteGa naar voetnoot1). In 1329 verstrekten zij Philips van Valois tot lijfwacht. In 1368 reeds maakten de boogschutten bij de plegtige intrede van koning Karel V het eerst gebruik van een vuurwapen, zoodat dit aan de nieuwe oprigting eener kloveniers- of handbus-gilde denken doet, welke in de meeste steden veel later plaats vond. Eene der oudste schutgilden in Belgie was die der stad Brussel. Zij werd in 1213 door hertog Hendrik IV opgerigt. De brieven, waarbij Guy van Dampierre graaf van Vlaanderen de schutgilden te Namen in 1273 instelde, melden, dat deze gilden op denzelfden voet geschoeid werden als de reeds in Vlaanderen en Braband bestaanden, welke dus van eene vroegere dagteekening warenGa naar voetnoot2). Jan van Vlaanderen graaf van Namen, stichtte later bij brief van 15 Aug. 1418 eene nieuwe gilde, op voorwaarde, dat tous ceux de ladite confrérie seroient tenus d'aller hors pour ses besognes ou les besognes de ladite ville, toutes les fois et quantes fois que requis en seraient par lui ou par sadite villeGa naar voetnoot3). | |||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||
De hoogschutten door Guy opgerigt bestonden, ‘zegt de heer Guillaume’ uit de kern der burgerij. Hij stelde aan hun hoofd bekwame aanvoerders en beval hun alle zondagen zich in de valei van St. Joris te oefenen met naar het wit te schieten en deelde zelf den behendigsten boogschutter den prijs der overwinning uit. Men ontwaart dus duidelijk uit deze bijzonderheden allé de kenteekenen van het karakter der schutgilde. Te Bergen in Henegouwen werd in 1313 de gilde opgerigt pour la défense de la ville, l'escorte du prince et la garde du corps, lorsqu'il ètait à MonsGa naar voetnoot1). Willem I, graaf van Holland, bevestigde dien brief sauf no yretaige en toutes choses et chou ossi que, en tans et en lieu ce mestier en ariens li service desdis arbalestriers nous fust apparilliés parmi leurs wages paiens, et leurs harnas meneir et rameneir, à no coust et à nos depensGa naar voetnoot2). De St. Sebastiaan-gilde aldaar werd in 1384 opgerigt onder la charge d'aider la ville et le comte en cas de besoin. De St. Christiaansgilde ingesteld in 1411, werd later door Philips den Goeden bevestigd, op voorwaarde d'en aider et garder la ville et être appareillez d'aller partout ou ledit comte, prevost ou l'officier du Hainant le voudra envoyer ou faire aller pour aider et défendre ledit pays contre tous adver- | |||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||
saires. Jacoba van Beijeren stelde in 1417, 24 kanonniers aan en deze gilde werd de St. Franciscus genoemd en was insgelijks met de bewaking der stad belast, lorsqu'ils seront occupés à assir canons et ablakement faire autour de la ville; mais au cas qu'ils seroient ensoignez de traire canon pour la garde de ladite ville contre les ennemis et malveillants à ycelle, ainsi que les autres bourgeois et masuyers seroient ensoignez à la défense, ils ne doivent avoir nulle journée. Zij kregen namelijk 2 maten wijns, bij elke beziging van het geschut en daarenboven 1 st. 's daagsGa naar voetnoot1). Te Aalst bevestigde Philips de Goede hij brief van 4 Mei 1421 de St. Sebastiaan-gilde, volgens hare statuten: deze archers devront servir le prince où il jugera à propos de les mener et qu'ils seront armés chacun de deux arcs et de quatre douzaines de flèches. Behalve deze gilde in 1213 opgerigt, bestonden er te Brussel nog 4 gilden, de St. Joris in 1422, de St. Sebastiaan in 1428, de St. Christoffel in 1477 en de St. Michiel in 1480 opgerigtGa naar voetnoot2). Te Lier was reeds in 1200 de hand- en voetboog-gilde bekend en waren in 1212 deze schutten tegenwoordig in het beleg der stad Luik door Hertog Jan I. De voetboog-gilde was de oudste en verkreeg van Johanna van Braband bij brief van 31 Mei 1384 en van Anthonis, hertog van Braband in 1406 (4 Jan.) hare privilegiënGa naar voetnoot3). Een dag daarna (5 Jan.) werd door dienzelfden hertog, op klagte dezer gilde, aan de jonge voetbooggilde, die broederschap welke zij zonder hare toestemming had opgerigt, verboden, omdat zij hem noch de stad had willen dienen, alzoo de gezellen der oude voetboog gedaen hebben ende schuldig zijn te doene. Philips de Goede stond de oude | |||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||
voetboog, bij brief van 16 Febr. 1464, toe, het eerste openbare schietspel in de stad te houdenGa naar voetnoot1). De handboog-gilde of de St. Sebastiaan kreeg van dezen vorst in 1447 (5 Febr.) hare voorregten en statutenGa naar voetnoot2). De kloveniers- of busseschutgilde wordt het eerst in den veldtogt van Karel den Stouten tegen Frankrijk in 1470 vermeldGa naar voetnoot3). Te Antwerpen was de voetboog de oudste gilde en werd in het charter van hertog Jan II van 13 Nov. 1303 vermeldGa naar voetnoot4). Grammaye meent dat ook toen reeds de handbooggilde bestond en zegt dat beide gilden in 1344 een steekspel gaven aan 25 schut-gilden uit andere steden en dat in 1395 duizend Antwerpsche schutten naar den prijskamp te Bergen in Henegouwen trokken, waarop 48 schutgilden tegenwoordig warenGa naar voetnoot5). De voetboog of St. Joris splitste zich, zooals in vele steden het geval was, in twee korporatien, en schijnt dit te zijn geschied ten tijde van Philips den GoedenGa naar voetnoot6). De instelling der handboog- of St. Sebastiaan-gilden is insgelijks niet regt te bepalen. De oude handboog werd in 1327 door hertog Jan III met een privilegie begiftigd en in 1442 kocht de jonge, arcus junior genaamd, haar eigen schuthof. Eerst in 1584 werd deze gilde, de ghebrokene pese, vermoedelijk naar hare afscheuring van de oude aldus genaamd, een gezworene gulde ende hadde gaeyge, d.i. het regt van naar den papegaai te schie- | |||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||
tenGa naar voetnoot1). Den 3 Sept, van dat jaar verkreeg zij van de stad haar reglement. De schermers-gilde werd in 1487 opgerigt en de jongste broederschap, die van de kloveniers, werd in 1489 ingesteld en had tot eersten hoofdman Walraven Draeck, later burgemeester van AntwerpenGa naar voetnoot2). Te Gent bestonden 5 schutgilden. De St. Joris, die een stalen kruisboog voerde, was de oudste. Hare stichting is onzeker, alleen weet men, dat zij het eerst een hof bezat in de wijk Overschelde. In de geschiedenis van Antwerpen, II. 134, wordt gezegd, dat die gilde reeds in de elfde eeuw aanwezig was. De jonge St. Joris was aan haar ondergeschikt en haar reglement werd door de stad in 1438 goedgekeurdGa naar voetnoot3). De St. Sebastiaan of de handboog, werd volgens SanderusGa naar voetnoot4) vóór 1300 opgerigt en door Lodewijk III graaf van Vlaanderen, bijgenaamd van Male, met vele voorregten begiftigd. Zij won hare prijzen in 1300 te Hulst, bestaande in 7 zilveren wijnkannen, en behaalde er nog eene datzelfde jaar in het kasteel van Peteghem. In 1437 werd het reglement der jonge St. Sebastiaan goedgekeurd. De St. Antonius met de busse werd op verzoek van Petrus van Moerloos en andere burgers omtrent 1489 (14 Mei) door de stad opgerigt en in hare privilegien bevestigd en vermeerderd door Karel van Oostenrijk bij open brief van 19 April 1515 en op nieuw begunstigd door de stad 15 Febr. 1529 en 13 Mei 1537, door Philips II, 23 Oct. 1562, en door Albertus en Isabella 17 Jan. 1611Ga naar voetnoot5). | |||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||
De St. Michiel- of schermers-gilde werd bij diploma van 26 Maart 1614 opgerigt en ontving den 29 April 1616 haar reglement van de stadGa naar voetnoot1). Te Dendermonde bestond de St. Sebastiaan in 1366. De voorregten van de St. Joris werden door Philips den Goeden in 1451 bevestigd, terwijl de St. Audreas-gilde of de kloveniers in 1514 door Karel V werd opgerigt.Ga naar voetnoot2). Te Leuven voegde hertog Wenceslaus bij de twee gilden eene derde, die hij in 1343 van zekere hem verpligte dienstbaarheid ontsloeg. De kloveniers werden er in 1506 opgerigtGa naar voetnoot3). Te Mechelen waren vijf schutgildenGa naar voetnoot4) en werden de boogschutten even als die van Leuven, Lier, Herenthals, Vilvoorden, Aarschot, Sichem, Diest, Herk, Hasselt, Leauw, St. Truijen, Tongeren, Maastricht, Nijvel, Halle, Enghien, Braine-lecomte en Chievres in het jaar 1394 uitgenoodigd op het groot schietspel, dat te Doornik door de oudste gilde gegeven werdGa naar voetnoot5). Te Kortrijk werd in 1323 de St. Joris door den graaf begiftigd en in 1342 vergunde haar de bisschop eene kapel te stichten. De St. Sebastiaan bloeide er voor 1400. De kloveniers-gilde ontstond kort na 1500 en werd in 1511 geves- | |||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||
tigdGa naar voetnoot1). Te Nieuwpoort bestonden in 1423 de voetboog, in 1446 de handboog en in 1527 de kloveniersGa naar voetnoot2). Te Yperen volgden in 1303 de schutten reeds hun graaf in den krijg en maakte zich eenen naam door hunne trouw, want zij wilden liever alle hunne voorregten verliezen, dan hun landheer Guy ontrouw worden, zooals blijkt uit den door hem in 1301 verleenden brief, waarbij de gilden werden hersteld. Zij hielden zich volgens Grammaye voor de oudste gilde in Vlaanderen, zich noemende die camer van Ipre als die outste van VlanderenGa naar voetnoot3). Deze opgaven zullen voldoende zijn om aan te toonen, dat vermoedelijk in het laatst der 12de eeuw, doch meer bepaaldelijk in het begin der 13de eeuw de schutgilden in de zuidelijke gewesten der Nederlanden zijn ontstaan, terwijl uit de navolgende mededeelingen blijken zal, dat die instelliug later dagteekent in de noordelijke provincien. Reeds in het jaar 1231 vindt men ‘zegt de schrijver der oude Groningsche schutterij,’ in de jaarboeken, melding gemaakt van de Groninger boogschutters, doch de oudste berigten omtrent deze instelling zijn vervat in den schutterbrief van 1433, hoewel de gilde zelve lang voor dien in Groningen bestondGa naar voetnoot4). In 1266 verstrekten 25 Leidsche schutten aan graaf Floris V tot lijfwacht en bewaakten alle nacht zijne tentGa naar voetnoot5); doch moeijelijk is het uit de woorden | |||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||
van het handvestGa naar voetnoot1) te bepalen, of zij toen reeds in eene gilde vereenigd waren. In 1354 verzekerde hertog Willem, wegens hunne getrouwe diensten, jaarlijks 24 ℔ aan hun koning van St. JorisGa naar voetnoot2). De oorsprong der St. Sebastiaan is onzeker. Te Dordrecht wordt het eerst van eene schutgilde gesproken in thesoriers-rekening van Ghisen Dukines en Ghisebrecht Maleghijs, dat namelijk op St. Jansdag 1324, toen men naar den papegaye schoot, den coninc gezonden was van stadswege 16 sc. en 6 kannen wijn. In 1381 wordt in die zelfde rekeningen van oude schutters gesproken, zoodat (dit was in vele plaatsen het geval) zich toen reeds eene tweede broederschap uit de eerste had gevormd. In 1383 werden de groete en de middel scutten tot eene gilde hereenigd, terwijl eene andere onder den naam van jonge schutten in dat jaar tevens vermeld wordt. Deze oudste of voetboog-gilde aldaar was die van St. Joris. Het juiste tijdstip van het ontstaan der St. Sebastiaan of de handboog en de St. Christoffel of de heelhaaks of dubbele busse is met geene zekerheid te bepalenGa naar voetnoot3). Te Utrecht bloeide de schutgilde in het midden, zoo niet in het begin der 14de eeuw. De oudste oorkonde, die van deze gilde bestaat, is eene scutterordonnanci in het zoogenaamd lieber hirsutusGa naar voetnoot4), waarbij aan de schutten al het harnas, dat zich in een door hun bijstand bestormd slot bevond, werd geschonken. De woorden, also alse hem toegewijst wert, doemen Wulven wan, (welks verovering door bisschop Jan van Arkel in 1350 plaats had, in den oorlog tegen Willem II, graaf van Holland), bewijzen, dat toen reeds eene zekere broederschap bestond. Immers toen deze graaf in | |||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||
1345 Utrecht belegerde, stonden op de wallen vele scutten, die dat versaghen, spande hoir boghen ende scoten alle gader teffens, waardoor hij in zijn voet door eene pijl eene ligte wonde ontvingGa naar voetnoot1). Opmerkelijk is het, dat het getal schutten in 1404Ga naar voetnoot2) tot ongeveer 560 geklommen was; terwijl in dat zelfde tijdperk het zeer gering getal broeders, waaruit in andere steden de gilde bestond, hunne zeer jeugdige instelling bewijst. Dat in het jaar 1393 de schutgilde te Utrecht onder de voornaamste in de noordelijke gewesten gehouden werd, blijkt uit de uitnoodiging, die zij in dat jaar ontving, om een groot schietfeest te Doornik te komen bijwonen, waarop 36 schutgilden verschenenGa naar voetnoot3). In het jaar 1439 wordt het eerst van jonge schutten gewag gemaakt, die in 1533, 92 in getal waren; ook wordt in dit jaar het eerst van busschutten, ten getalle van 9 gesproken. Dus heeft zich zeer laat aldaar een jongere gilde gevormd en schijnt de kloveniers-gilde niet veel bijval te hebben gevonden. Welke beschermheilige deze gilden hadden gekozen, is mij uit de oude bescheiden niet gebleken. Te Delft ontving de schutgilde het eerst hare ordonnantie in 1397Ga naar voetnoot4), waarbij den 100 schutten de verpligting werd opgelegd, in alle reysen, die de stede te doen magh hebben, met haren bogen, ende haren eygen harnasch bij te staen ende uyt te reysen. Doch deze gilde bestond reeds verschcidene jaren vroeger. Hertog Willem van Beijeren schonk bij open brief van 12 Dec. 1351 aan Wouter van Beveren, deken der schutten, ten behoeve der gilde, eenige tienden in eeuwigdurige leen, wegens menig trouwe | |||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||
dienst, die de Delftsche schutten hem hadden bewezen en noch doen moghenGa naar voetnoot1). Behalve deze voetboog-gilde, aan St. Joris toegewijd, wordt eerst in 1580 van eene kloveniers-gilde gewag gemaaktGa naar voetnoot2). Te Zierikzee bestoud de schutgilde in 1355 toen diezelfde hertog Willem bij open brief van 1 Julij haar begiftigde met een paar kleederen en 10 schellingen, onder beding, dat niemand dan in volle wapenrusting en met zijn eigene boog naar den papegaai mogt schietenGa naar voetnoot3). Te Heusden was deze voetboog-gilde reeds in 1356 in vollen bloei, toen Johanna, hertogin van Braband, haar met een rijswaard begiftigde, in welke schenking zij door hertog Willem den 28. Aug. 1357 werd bevestigdGa naar voetnoot4). Er was aldaar ook eene kloveniers-gilde opgerigt geworden Te Deventer treft men in de tweede stadsrekening van 1356 de vermelding van boogschutten aan, die door den bischop van Utrecht, Jan van Arkel, aan de schepenen dier stad tot bijstand werden verzochtGa naar voetnoot5). Van jonge schutten wordt het eerst in de rekening van 1370 gesproken, en daar zij 2 ℔ van de stad ontvingen, toen zij haren papeghay schoten, schijnen zij in dat jaar tot eene gilde te zijn verheven. Eerst in 1392 verkregen de oude schutten hunne wettenGa naar voetnoot6). Te Arnhem vierden in 1369 de schutten hun schietfeest en werden in de stadsrekening sagittarii antiqui et juniores ge- | |||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||
noemd. In 1375 komen sagittarii minores voor, zoodat toen aldaar drie schutgilden bestonden, die in 1386 en volgende jaren schutten, jonghen en jonxten en in 1395 onder de naam van oude, middelste en joncste schutten geboekt staanGa naar voetnoot1). Te Amsterdam werden in 1394 de oude voorwaerden ende brieven dier gilde vernieuwd, haar door de stedelijke regering verleendGa naar voetnoot2). Dus was zij aldaar van veel vroegere dagteekening. In 1393 was zij op het schietspel te Doornik genoodigdGa naar voetnoot3). Zij was in gemeld jaar de eenige bestaande. In het begin van 1500 werden door de stad aan de jonghe schutterye van den voetboghe en aan de schutterye van den hantboghe het regt van vrije visscherij verleendGa naar voetnoot4). De kloveniers-gilde werd er in het jaar 1622 opgerigtGa naar voetnoot5). Te 's Gravenhage was het de St. Joris-gilde, die eerst den hand-en toen den voetboog voerde, volgens het gevoelen van sommige schrijvers, door graaf Floris V ingesteld. Dat zij vóór 1400 in die stad heeft bestaan, bewijst de giftbrief van hertog Willem van Beijeren, in 1407 gegeven, waarbij gezegd Wordt, behoudelic dat onse schutten van den Hage den schutwijn hebben en houden sullen, als wij hem de laetste gegeven hebbenGa naar voetnoot6; de St. Sebastiaan of kloveniers-gilde werd door keizer Karel V opgerigt in 1538; hoewel vóór dien tijd aldaar busseschutten zijn geweest, daar den 4 Febr. 1535, bij eene ordonnantie het leveren bevolen werd van 80 busseschutten tot verdediging der stad en bewaring der rustGa naar voetnoot7). | |||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||
Te Gorinchem bestond in 1323 eene schutgilde van St. Joris. Zij werd den 20 Junij door de regering der stad, met goedvinden van hertog Willem, die tevens heer van Gorinchem was, met vele voorregten begiftigdGa naar voetnoot1). Karel van Bourgondië, heer van Arkel en Gorinchem, schreef in 1458 den eed voor, dien elk schut, zoowel van de oude als van de jonge schutten bij zijne intrede in de gilde moest afleggen, namelijk, dat zij hun rechten landsheeren houwe ende trouwe zouden wezen, dat zij, wanneer de landheer of zijn drossaard van Gorinchem tegen vijanden en rebellen binnen of buiten de stad optrok, hem zouden volgen ende assisterenGa naar voetnoot2). Deze broederschap echter was van eene veel vroegere dagteekening doch hare eerste oprigting is even als die van de St. Sebastiaan of den handboog en de St. Christoffel of de handbusse, welke laatste door den drost en regering der stad in 1531 met vele voorregten werd begunstigdGa naar voetnoot3), niet te bepalen. Het zal de St. Joris als de eerste in rang geweest zijn, die, te zamen met de schutgilde van Utrecht, den Briel, Schoonhoven, Schiedam, Gouda, Amsterdam, Haarlem, Delft, Heusden, Geertruidenberg, Middelburg, Leksmonde en 's Hertogenbosch op het groot schietspel te Doornik in 1394 werd uitgenoodigdGa naar voetnoot4). Te 's Hertogenbosch wordt, zegt van OudenhovenGa naar voetnoot5), de oprigting van de oude voetboog-gilde vermoedt, al over de driehondert jaeren oudt te zijn en werd volgens de oude memoriën genaamd de ouden voetboogh van de Maghet Maria | |||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||
en hierdoor onderscheiden van de jonge of nieuwe voetboog, aan St. Joris toegewijd. De meeste dezer laatste gildebroeders vonden den dood in het beleg der stad Braine in Henegouwen. De overgeblevene schutten voegden zich bij den ouden voetboog; maar toen de zonen der gesneuvelde schutten in de plaats hunner vaderen optraden, scheidden deze en de overige zich af van de gilde en stichtten eene nieuwe broederschap, ook aan St. Joris geheiligd. Eene derde gilde namelijk, die van St. Sebastiaan of den handboog, rigtte zich later op. Alle deze gilden werden den 14 Aug. 1525 door keizer Karel in hunne regten bevestigd. Nog later ontstond de St. Christoffel- of kloveniers-gilde. Te Rotterdam werden in 1418 den 40 toen aldaar zijnde schutten door de regering vele voorregten geschonken en in hetzelfde jaar den 18 Mei, gaf de stad haar een reglement, welke brief ten tijde van den kronijkschrijver Louis nog aanwezig was en de zilveren St. Joris genaamd werdGa naar voetnoot1). Te Gouda werd de St. Joris-gilde eerst in 1428 in de stads bescheiden vermeld, hoewel zij reeds in 1394 onder de voornaamste werd gerangschikt. De St. Sebastiaans-doelen werd in 1504 opgerigtGa naar voetnoot2). Te Harderwijk is eerst in 1461 sprake eener schutgildeGa naar voetnoot3). Te Goes ontvingen eerst in 1469 de hand- en voetboog-gilde octrooi tot het bouwen van haar schuthofGa naar voetnoot4) en te Hulst werden de aldaar zijnde schutgilden door de vroegere graven van Vlaanderen bijzonder begiftigd; doch van beide steden schijnen daarvan de vroege oorkonden verloren te zijn geraakt. Te Breda zijn volgens van GoorGa naar voetnoot5), alle oude beschei- | |||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||
den, de schutgilden betreffende, verloren geraakt. Door de heeren van Breda waren 3 broederschappen opgerigt en met regten begunstigd, De oudste was de kamer of broederschap van den edelen hantboog, of van St. Sebastiaan. De tweede in rang, de kamer van den voet- of kruysboog, anders de oude schutten of het oudt gildt van St. Joris genaamd. Deze laatste gilde, hoewel jonger dan de eerste, was reeds van zeer vroegen oorsprong. Het oudste charter, dat ten tijde van v. Goor nog aanwezig was, dagteekent van het begin der 15e eeuw. De nieuwe schutten of kloveniers, anders de St. Antonisgilde, werden eerst in 1565 door prins Willem I opgerigtGa naar voetnoot1).
Uit het aangevoerde over de eerste oprigting of vermelding der verschillende Nederlandsche schutgilden zal men gereedelijk hebben opgemerkt, dat de oudste en aanzienlijkste gilde, op weinige uitzonderingen naGa naar voetnoot2), St. Joris tot haar beschermheilige had gekozen en dat de schutten tot deze gilde behoorende zich ook wel oude schutten noemden, om zich te onderscheiden of van eene jongere opgerigte St. Joris-gilde of van andereGa naar voetnoot3) later in dezelfde stad opkomende broederschappen. Deze jeugdiger gilde noemde zich somtijds ook de queeckschoolGa naar voetnoot4). Op de St. Joris volgde in rang de | |||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||
St. Sebastiaan-gilde. Eene uitzondering echter had met deze te Gent plaats, alwaar deze gilde niet alleen in de stad, maar in geheel Vlaanderen, althans volgens de getuigenis van Sanderus, zeker gezag uitoefende over de overige schutgilden, welke zij kon beboeten, indien zonder hare toestemming door dezen een schietspel gegeven werdGa naar voetnoot1). Ook de St. Sebastiaan had aldaar hare kweekschool, welker reglement door de schepenen in 1437 werd goedgekeurdGa naar voetnoot2). De jongste en het minst in aanzien zijnde gilden waren de schermers- en kloveniers-gilde. Zij noemden zich naar de verschillende beschermheiligen, die zij verkozen, als de St. AnthonisGa naar voetnoot3), St. Barbara, St. Christoffel, St. BartholomeusGa naar voetnoot4), St. OdulphusGa naar voetnoot5) enz. Sommige der opgenoemde gilden noemden zich ook wel naar den dag, tot hun gewoonlijk jaarlijksch schietfeest bepaald. Zoo treft men de benaming van Pinxter-gilden in 1557 te Wagenborgen in den Oldambte aanGa naar voetnoot6). Ook vindt men van zilveren schutten, waarschijnlijk naar hunne zilveren kovelen of kaproenen aldus genaamd; willige schutten, namelijk vrijwillige, die in 1426 te zamen met de schipluden naar den papegaai schotenGa naar voetnoot7). Van Hasselt spreekt ook van schutten mitten ancker, die later ook onder den naam van schipluden voorkomen en | |||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||
even als de jonge schutten het regt hadden om op St. Odulphus dag naar den vogel te schietenGa naar voetnoot1). Ook maakt hij melding van klompschutten die in 1474, doe sy oer klomp worpen van de stad 35 kwarten wijn ontvingenGa naar voetnoot2). Doch alle de boven vermelde schutgilden onderscheidden zich gewoonlijk door de bijvoeging van den naam van het wapentuig, hetwelk in de gilde was aangenomen. In de St. Joris gilde, waar de voet- of kruisboog het wapen was, werden de leden schutten van den voetboog genaamd. In de St. Sebastiaan waar de handboog gevoerd werd, noemden zij zich schutten van den handboog. In de overige gilden droegen de broeders den naam van schermers en van kloveniers naar de kolfbussen die zij voerden. Voorts gaven de voet- en handbooggilden zich wel eens den naam van erfschutten, vermoedelijk om zich te onderscheiden van de bezoldigde boogschutten of van, de overige gewapende burger-gildenGa naar voetnoot3). Eindelijk vindt men verscheidene malen van stads schutten melding gemaakt, onder anderen te Utrecht en Arnhem in 1425 en 1426, maar dezen waren geene gildebroeders, maar boogschutten, die door de steden tegen betaling van soldij in vaste dienst gedurende een' bepaalden tijd werden aangenomenGa naar voetnoot4). | |||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||
Die winter komt, want die bonte krayen komen in het landGa naar voetnoot1), was het luimig gezegde, dat in het Bourgondisch leger onder aanvoering van hertog Karel van Bourgondie van mond tot mond ging, toen hij in het jaar 1474 het beleg voor de stad Nuis had geslagen en de schutgilden tot die algemeene heirvaart opgeroepen van alle oorden zich onder de vanen van hun landheer verzamelden. Groot was dan ook de verscheidenheid van hunne veelkleurige kleederdragt. Het scheen of de steden trotsch op | |||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||
hare dappere schutgilden, met elander als om strijd wedijverden in de opzigtelijke en soms prachtige uitmonstering hunner krijgsburgers. Niet alleen dat de gilden zich in het veld zoowel als op hunne luisterrijke schietfeesten vertoonden uitgedost in de kleuren hunner stad, maar zelfs hadden de verschillende schutgilden uit dezelfde stad het een of ander in hunne kleederdragt of versierselen, hetwelk hen onderling onderscheidde. De bijzondere zorg die de steden namen omtrent de kleederdragt harer schutgilden, welken zij met eene milde hand jaarlijks daarin te gemoet kwamen, zelfs het laken daartoe benoodigd op eigen kosten aankochten, behoort, mijns inziens, ook te worden toegeschreven aan hare bestendige zucht om den adel ook hierin op zijde te streven en zijn trots te krenken, in welke pogingen zij door de voorregten, die aan hare gilden door de landvorsten werden verleend, zoowel als door de eervolle onderscheiding, die deze instelling ondervond in het veld en op den prijskamp, soms boven verwachting slaagden. Een treffend voorbeeld daarvan levert de geschiedenis der stad Antwerpen op. De Brabandsche edelen en sommige hooge ambtenaren poogden hertog Karel van Bourgondië te overreden, om aan de voet- en handboog-gilden hunne prachtige parueren en het dragen hunner wapenen te doen verbieden. Zoodra de steden van die pogingen bij den hertog onderrigt werden, zonden zij tot hem hare afgevaardigden, zich beklagende over dien toeleg om de schutgilden in hunne eenmaal verkregene voorregten te verkorten. Niet alleen leende hun de hertog een goedgunstig oor, maar bevestigde, ten spijte van den adel, de gilden in hun eenmaal verkregen regt bij charter van 22 Aug. 1469, gegeven te 's Gravenhage, waarbij hij beval, dat lesdiz confreres, quant ilz seront assemblez ou conuocques par leurs connestables et chiefz, porront doresenauant, quant bon leur semblera, porter les liurees et parures de robes ou de charpe- | |||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||
rons desdictes confrairies, tant en nos dictes villes comme dehors icelles, pour estre aux trairies ou pour aucuns pris et joyaulx, en et sous la compaignie de leurs dis connestables on chiefz, ou a tout certificacion deulx, en wat hunne wapenen betrof, zoo vergunde hij aan deze gilden de porter leurs diz arbalestres, arcs, auec leurs appartenances, audit jeu, sans meffaire; si auant toutesuoies que iceulx confreres soient, en ce que dit est, fondez de coustume ancienne et quilz en aient bien et deuement vse. Zelfs schonk hij hun het regt om hunne robes et chapperons te dragen, sans reprehention, en icelles villes et hors icelles, ce bon leur semble, gelastende aan alle overheden, hun plainement et paissiblement dit regt te laten genieten, zonder hun daarin aucun destourbier ou empechement in den weg te leggenGa naar voetnoot1). Ten allen tijde zochten de landvorsten, door het verleenen van zoodanige voorregten de kleederdragt en wapenen der gilden betreffende, zich de gunst van het volk te verzekeren, waarin zij een krachtigen steun vonden tegen de aanmatigingen van den adel. Zoo bekrachtigde hertog Jan van Beijeren bij brief van den 24 Junij 1351 de keur der stad Leiden, waarbij alleen de schutten, die de papegaeije schieten, werden uitgezonderd van het algemeen verbod aan de poorters, om de rokken en kaproenen van het hof en der edelen te dragenGa naar voetnoot2). Om zich de toegenegenheid van de stedelingen te verwerven, liet diezelfde hertog in datzelfde jaar zich te Delft een paluer maken geliken den scottersGa naar voetnoot3). De rijke en zoo verschillende kleederdragt der schutgilde uitvoerig en in alle bijzonderheden te beschrijven, zoude eene afzonderlijke bewerking vereischen. Wij meenen ons | |||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||
dus alleen tot die algemeene opmerkingen te kunnen bepalen, die genoegzaam zijn om ons eenig denkbeeld te vormen van het schoon en bevallig vertoon, dat de schutgilde zal hebben opgeleverd, hetzij als zij onder hare banier in het leger van den landvorst ten krijge toog, hetzij als zij in al den glans harer instelling op het schietfeest de blijken gaf harer welgeoefendheid in het bezigen van den boog, hetzij eindelijk als zij in plegtstatige optogten of geestelijke ommegangen den luister van den stoet vermeerderde. De schutrok of tabbaard en de schut-kovel of muts was de dragt, die de schutgilde van de overige gilden onderscheidde. Hoewel het maaksel of fatsoen van beiden, volgens de toenmalige kleederdragt, over het algemeen weinig verschilde, heerschte er in de kleur van stof en in de uitmonstering eene zeer groote verscheidenheid, want elke stad kleedde hare schutgilde niet alleen in hare eigene kleuren, maar bragt ook daarin bijna jaarlijks eene verandering, door nu eens in de tabbaarden dan weder in de kaproenen een of meer dier kleuren, kennelijker te doen uitkomen. Alvorens dit nader met eenige voorbeelden aan te toonen, behooren wij eenige oogenblikken stil te staan bij de verschillende benamingen, welke aan deze kleederdragt gegeven werden. In de oude bescheiden der schutgilde van Amsterdam werden hunne rokken of tabbaarden pallore, palloir, pallure genaamdGa naar voetnoot1). In de oude schutordonnancie (1359) van DelftGa naar voetnoot2), wordt van pallueren; in het octrooi van Philips II in 1563 verleend aan de Haagsche schutten van pelleurenGa naar voetnoot3), en in het privilegie van Johanna, hertogin van Braband, in 1384 (31 Mei) aan de voetboog-gilde van Lier geschonken, van pallureGa naar voetnoot4) gesproken. | |||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||
Ook te Antwerpen waren de schutrokken gemeenlijk parueren genaamd. Alle deze benamingen schijnen echter eene verbastering te zijn van het fransche woord parure en werd hiermede in de eigenlijke beteekenis des woords niet zoo zeer de tabbaard zelve, als wel de uitmonstering, welligt oorspronkelijk aangeduid, en is langzamerhand aan de tabbaard zelve deze benaming gegeven geworden, zooals in de stads-rekening van Antwerpen van 1402 van schutten paruere, dat is parure, gesproken wordt. Volgens den naamloozen schrijver van den edelen ridder en martelaer St. SebastianusGa naar voetnoot1), bezaten de schutten verschillende statie-kleederen of parures, namelijk purperen tabbaarden, die bij gelegenhetd der processien of ommegangen; zwarte, die bij de begravenis plegtigheid der gildebroeders, en roode tabbaarden, (die voor de voornaamste parure werd gehouden), die bij de plegtstatige inhalingen van vorstelijke personen werden gedragen. Doch het was vooral het hoofdtooisel, waaraan de schutten eene bijzondere waarde hechtten, het onderscheidingsteeken der gilde, waartoe zij behoorden. Dit hoofdsieraad werd covelGa naar voetnoot2), schut-covel cappren genaamd en was een soort van | |||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||
muts, kap of bonnet, welker maaksel verschilde naar de aangenomen kleederdragt der tijden en plaatsen. In de uitmonstering en in de kleur van laken of stof, waarmede de kovel of kaproen vervaardigd was, heerschte even als in de paruren of schutrokken eene even groote verscheidenheid, en was dit hoofdtooisel naar gelang van het meer of minder aanzien of rijkdom der gilde, of naar gelang van de gelegenheden, waarbij de gilden in hunne eigendommelijke kleederdragt te voorschijn traden, meer of minder kostbaar en versierd met zilveren of gouden zinnebeelden, of met vederen prijkende. Aan het regt van dezen kovel of kaproen te dragen werd ten allen tijde, zoolang de schutgilde bestond, een hooge | |||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||
onderscheiding gehecht. Geen geschenk werd eervoller beschouwd als deze schuikovel. Zoo werd, om eenige weinige voorbeelden aan te halen, bijna jaarlijks aan de bisschoppen van Utrecht, bij de plegtstatige uitnoodiging om het schietfeest te komen bijwonen, die kovel aangeboden. Karel, hertog van Gelder, zond in 1527 aan Steffen van Ruytenborch, drossaart van Anholt den schutten-bonnet van onsser stat Aanholt, opdat ghij, schreef hij hem daarbij, onsse eer inder schutteryen verwairt nae alder gewoontenGa naar voetnoot1). Vroeger in 1518 had hij hetzelfde gedaan aan zijn bevelhebber Henrick Collor van Lienden. Wy syn gebeden, schreef hij hem, om die papegay aldair to helpen schieten, so schicken wy u tegenwoordich die boneth, end is onse beveel, dat ghy onse eer verwairtGa naar voetnoot2). Te Arnhem was het de gewoonte, elk jaar bij gelegenheid van het schietfeest aan de burgemeesters dien kovel met zilver bestikt aan te bieden, als een geschenk van eerbetuigingGa naar voetnoot3). Zoo werd ook den 30 Sept. 1439 aan Frank van Borselen een scuts-caproen geschonken door de stad Brielle, die coste mit laken, zilver beduren ende van maken III ℔ IX sc. IIII d. gr.Ga naar voetnoot4). Na deze algemeene aanmerkingen over de kleederdragt der schutgilde, is het niet onbelangrijk meer bijzonder na te gaan, wat men daarvan in de voornaamste Nederlandsche steden vermeld vindtGa naar voetnoot5). | |||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||
Ons eerst tot de noordelijke gewesten bepalende, zoo meldt ons Wagenaar, dat niet alle schutten van Amsterdam | |||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||
hetzelfde gekleed waren, en voert daarvan tot bewijs aan de paneelschilderijen ten zijnen tijde hangende in de vertrekken van den krijgsraad op het stadhuis en in de kloveniers doelen, op welke stukken de handboogschutten nu eens gelijkvormig in het zwart, dan weder eenparig in het bruin | |||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||
gekleed voorkomen. Op een in 1533 door den schilder Cornelis Anthonisz. vervaardigd stuk, ten tijde van dien schrijver zich bevindende op den gang voor de kleine krijgsraadkamer op het stadhuis, was de kleeding der schutten afgeheeld twee kleurig, namelijk groen aan de regter, rood aan de linkerzijde. Het blijkt dus uit deze opgave, dat bij de vernieuwing der kleederdragt daar ter stede, die volgens de ordonnantie van 4 April 1413 jaarlijks behoorde te geschieden, ook in de kleur, even als in zoovele andere steden, zooals men weldra gelegenheid zal hebben op te merken, soms verandering gebragt werdGa naar voetnoot1). De gemelde ordonnantie schreef voordat het eene jaar de rok, tabbaard of vlieger, het andere jaar de kaproen zal worden vernieuwd, terwijl in eene latere keur (1471) bevolen wordt, dat elke schut zijne kleeding maken moest, zooals de Conync mit sinen hogen raet dat ordineren zoude. Te 's Gravenhage schreef de ordonnantie van Philips II (18 Mei 1563) voor, dat de schutten van St. Joris den eersten zondag na St. Joris zouden behooren te vergaderen, en onder de behandelde zaken te bepalen, welke pelleuren zij dat jaar zouden dragen. Deze tabbaarden behoorden op de boete van 3 sch. Holl. voor den bepaalden tijd gereed zijn, en werden zij gehouden op dezelfde boete met deze kleederen in de eerste 3 volgende jaren te verschijnen, bij elke gelegenheid dat de gilde zich verzamelde - sullen ook gehouden wesen op elke mouwen van de pelleuren ten minste te hangen ende daeraan dragen een voetboge, papgaeye ende rolle naer ouder gewoenteGa naar voetnoot2). De zelfde koning maakte omtrent hunne kleederen in de or- | |||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||
donnantie van 2 Mei 1561 voor de St. Sebastiaan de bepalingen, dat niemand eenige paleur van schuts-tabbaerts mogt doen maken, dan op voorschrift van den schut-koning, de 4 hoofdmannen en de meeste stemmen, elke overtreding daarop werd met eene boete van 4 sc. gestraft. De schutten mogten heur selver niet van dien tabbaart afnemen, voor dat het bestuur weder een nieuwe paleur geheurt had op dezelfde boeteGa naar voetnoot1). Te Delft beval de schutter-ordonnantie van St. Joris (1397) dat zij alle jare pallueren sullen doen maken gelykGa naar voetnoot2). De stad verzekerde bij dezelfde ordonnantie aan elke schut, wanneer hij ter heirvaart voer, een paar schapen-hantschoenen, voor menig trouwe dienst, die zij aan de stad bewezen hadden en nog zouden bewijzenGa naar voetnoot3). Te Haarlem gebruykten de schutten, zegt AmsingGa naar voetnoot4), tweeverwige rocken tot eene leverye met een silver by-teijken, welk erenkleed hen van 't gemeijne volk onderscheydde. Te Dordrecht werd bij ordonnantie van 4 Julij 1427 vrijdom van wijn-accijns geschonken aan de 100 schutten, mits dat zij alle jaer haer palloer rede hebben ende gemuickt opten Pinxter heiligen dach, op de boete van 1 mark zilverGa naar voetnoot5). Volgens de opgave van Balen was ten zijnen tijde in de kloveniers doelen te dier stede onder de pronksieraden van de voormalige handboog-gilden nog aanwezig een schutters-kappe, geborduurd op fluweel, half blaauw, half rood, van binnen met dezelfde kleuren gevoerd, alsmede | |||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||
eene van latere dagteekening (1622) van hetzelfde maaksel en kleurGa naar voetnoot1). Ook op de St. Joris doelen waren nog twee oude en een nieuwe gelijksoortige kappen bewaard gewordenGa naar voetnoot2), terwijl op de St. Christoffel- of heelhaaks-doelen eene schutterskap insgelijks geborduurd op fluweel, maar half purper en half rood en gevoerd met deze kleurenGa naar voetnoot3). Te Gorinchem droegen, zegt Aart van Kemp Jacobsz. de schutten haer coleuren van schutten tabbaarden elk met het zilver op haere mouwenGa naar voetnoot4). Te Gorinchem schreef het handvest van de St. Christoffel of busschut-gilde (1 Julij 1531) voor, dat zij in den doelen verschijnende met hun paleur moesten gekleed zijn, ten ware zake det zij rouw droegen, dat zij daarmede op de begravenisplegtigheid van een hunner broeders behoorden te verschijnen, op' de boete van 4 st., dat niemand eenige paleur van schuts tubbaarden mogt laten maken, dan zooals die was bevolen door den schut-koning en de konings stavele en bij der meesten opinien der schutten op dezelfde boete, en eindelijk dat zijhaer zilver niet van haaren tabbaart mogten nemen, tenzij eerst een nieuw gekeurt was gewordenGa naar voetnoot5). Opmerkelijk is het, dat in de oudste scutter-ordinanci van Utrecht van het jaar 1367, voorkomende in het zoogenaamd liber hirsutus, van de schutkleeding geen enkel woord gesproken wordt; alleen vindt men dat de raad der stad jaerlix den schutteren toezegt 16 ℔, om horen bode mede te cleden, hore keersen ende hore doelen mede te maken. Het eerst dat men daarna van dien schut-kovel weder vindt gewag gemaakt, is in een raadsbesluit van 9 Junij 1413 | |||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||
waarbij bepaald werd, dat alle ons stat schutte, die bynnen onse stadt syn, als men die papenguye schiet, die also starck van liue syn, dat sy mede wtgaen ende ingaen mogen, mede wt ende ingaen zellen mit horen bogen. Ende dat een ygelic sinen schutter caproen dan op syn hooft hebben sal. Ende yemant die dit verbrake ende niet mede wt ende in en ghinghe oft sinen scutter caproen niet op syn hooft en hadde, die scutter en sel onse stat vp Sinte Mertens auont end vpter kersauont ghenen wijn gheuenGa naar voetnoot1). Bij gelegenheid, dat de raad den 20 Maart 1444 besloot, alle de oude schutten af te zetten voer nutscap der stat ende om der wille, dat sy een wyl tyts tegens raeds overdrachten ende boven den getale, onredelic ingenomen syn, - en de oversten met de schutten-homans en vier leden uit den raad gemagtigd werden tot het aannemen van nieuwe schutten ten getalle van 400 man, zooals dit in 1408 was bepaald gewordenGa naar voetnoot2), werd er tevens eene nieuwe ordonnantie gemaakt voor deze schutgilde en daarbij voorgeschreven, dat alleen hij, die dachlick binnen Utrecht woent, den scutkovel mogt dragen, gesondert die gulde sporen spannen off hoer kynders. Bij deze ordonnantie werd inden eersten vastgesteld, dat men een boeck sel maken, waarin voortaan al wat de schutgilde betrof zou worden opgeteekendGa naar voetnoot3). Dit boek is geluk- | |||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||
kiglijk bewaard gebleven. Het behelst niet alleen voor de geschiedenis der Utrechtsche schutgilde, maar ook voor de kennis van het karakter en doel dier instelling in het algemeen zoo vele belangrijke bijzonderheden, dat ik gemeend heb, de mededeeling van dit stuk in zijn geheel bij deze gelegenheid gevoegelijk te kunnen doen, alvorens de beschouwing over de kleederdragt der schutgilde voort te zetten - eene uitweiding, die mij te noodzakelijker voorkwam, omdat ik bij de verdere behandeling van het onderwerp met betrekking op de stad Utrecht, meermalen op den inhoud van dit schutterboek zal behooren terug te komen. Dit boek in 4to formaat, is vervat in een' zeer beschadigden perkementen band, met het opschrift: | |||||||||||||
Dit is der oude scutterboeck tot vtrecht.
|
Item. Dit syn die geen, die nu der schutten lant bruycken. |
Item. Gerit Lambersz. bruyct der schutter lant tot Achouen VIII g. V st. |
Item. Cornelis die Keysers wedeu bruyct lant int Goey III g. V½ st. |
Item. Gerit Jansz. bruyct den schutter tollen int Goey I½ r.g.Ga naar voetnoot1). |
In den eersten.
Soe sellen die scutte een boec hebben, end daer ynne bescriuen alle den scutte sekere renten end allen sekeren oncost, den die scutte dair off sculdich syn te doen, end dair sellen die homans inder tyt voirt meer hoir rekenynge dair op doen.
Item. In den seluen boecke selmen alle die scutte bescriuen mit name end toename, die men nv aen nemen sell, end als die homans hoir rekenynge doen, so selmen ter stont in tegenwoirdicheit der scutten inden seluen boeke scriuen, die scutte, die van dien jair ingenomen syn end dair die homans hoir rekenynge van gedaen hebbenGa naar voetnoot1).
Dit syn alsulke seker renten als die scutte jairlix hebben.
Inden eersten. Geeft onse Heer van Vtrecht den scutten jairlix XVI Beyersche gulden, facit XI r.g. IIII st.
Item. Geeft die stat den scutten jairlix LXII ℔.
Item. Hebben die scutten VI mergen lants te Achtienhouen, bruct Gosen van Scadyc om VI goede Dornyx cronen end om IIII capoen, hebben die homans, end twe houve hebben die boeden.
Item. In den jaer van LXXVII op Heilich Sacramentdach, doe was myn heer van Montfoerd in ons morghenspraec ende sconc den scutten quyt dat morghengelt van ons lant als voerscreven staetGa naar voetnoot1).
Item. Noch VII mergen lants gelegen int Goy, bruct Goesen voirsz. om drie Reynaldus gulden end om twee capoen hebben die homans, end II hoeve hebben die boden.
Jtem. Noch omtrint enen mergen lants int Goy brwct Gosen voirsz. om enen gouden Arnhemsch gulden.
Dit is den oncost, den die scutten weder doen moeten hiervan.
Item. Jan van Brokeli ende Jacop Gheryt soenGa naar voetnoot2) onse hoeden elcx tot hoeren tabbert mit den voeder VII½ Beyersche gulden maect XV Beyersche gulden.
Item. Den boeden voirz. voir hoir loen elken V Beyersche gulden, maect X Beyersche gulden,
Item. Wernaer Jansz.Ga naar voetnoot3) van dat hy die doelen besorget
ende den homans hoir noten wtreyct, behaluen dat by hout van den noten II½ Beyersche gulden.
Item. Des conincs boege cost V Beyersche gulden.
Item. Hannyn, tromper mitten drien pyperen, als men die papegay sciet, te samen voir hoir loen enen Beyersche gulden.
Item. Den rodendraeger 1 stat ℔.
Item. Wernaer Jansz.Ga naar voetnoot1) van dat hy die papegay richt end die reyscap bewairt een pont.
Item. Den mollenair 1 ℔.
Item. Den roeper 1 ℔.
Item. Als dat heylige Sacrament gedragen wairt opter heylichs Sacraments dach scenct men aen wyn VIII myngelen end vier tortytsdragers elx een myngelen end II boden elcx een myngelen end ses par hantscoen op ten seluen dach etc.
Item. Des gelyx scinct men aen wyn end hantschoen op onser vrouwen lichtmissen dach.
Item. Van der scutten loten end rollen te scriuen end onder homans rollen te samen s iairs 1 Beyers gul.
Item. Den twen homans, onsen beer van Vtrecht, den twen boeden end Sinte JorisGa naar voetnoot2) hoir scutcouels.
Item. Van teringen der homans end van lynden, als men die papegay scyet, omtrint te samen enen Arnoldus guld.
Dit nabescreuen is die ordonnancie der scutten van der stat van Vtrecht.
Item. En sell nyemant scutte wesen ofte scutcouel dragen dan die dachlics bynnen Vtrecht woint, gesondert die gulden spoeren spannen off hoir kynder.
Item. So en sell niemant homan van den scutten moegen
wesen, then sy dat hy stedehcs mit synre hoechster weren bynnen der stat woent, in alre manieren als die raet out end nye opten genen, die in den rade sitten sellen, ouerdragen is.
Item. En selmen genen heren, joncheren off yemant anders, den eens een scutcouel gegeven is, tot geenre tyt meer couellen geuen dan alleen onsen genedigen Heer van Vtrecht.
Voirt so en selmen geen wassende boem off hout vten doelen houwen dan alleen ryze van wilgen, die cnoetber syn, by een koer van X ℔ ter scutte behoeff, so dicke alst yemant dede.
Des vridages na Letaeren [27 Maart] in den jaer M CCCC XLIIII.
Overdrogen die rade out end nywe opter ordonnancien van den scutten dese nabescreuen pvnien.
In den eersten. So en selmen niet meer enige doelmeysters setten, mer die homans sellen die doelmeysterscap seluen bewaeren, ende men en sel niemant van enigen officien onder den scutten enige couels geuen off dair off rekenen, dan alleen onsen genedigen Heer van Vtrecht, den homans inder tyt, Sinte Joris ende den twe boden.
Item. Op Sinte Joris dach sellen die scutten vieren end een ygelic scutt sell een scutcouel hebben, die des niet en doet, die sell verboeren een ℔ end elc den anderen te bekoeren.
Item. Een ygelic scutt jvnck end out van jaeren, die bynnen vnser stat is als men die papegay sciet, die sell myt syns selffs liue wtgaen ende mede schieten, gesondert allene noetsaken van sieckten, end eene schutcouel op syn hoefft hebben, end niet enen timp sonder couel, by enen koer van enen ponde totter scutten behoeff vander homanscap, dair hy ynne hoirt. Ende dat sellen die boden jairs den onder-
homans aenbrengen ter stont op hoeren dyenst, end zy souden den koer dair to seluen gelden.
Item. Alle jair als men die homans kiesen sell, so sellen die boden seluen bescreuen brengen alle die twaloff homanscap scutte van name te name end openbairlic in tegenwoirdicheit der meenre scutten voirt roepen end lesen, end dan alsoe voirt werpen inder mvtsen, om te loten sonder argelist op hoeren dyenst.
Item. Elke der XII homanscappen voirsz. sellen euen groot wesen van mantael off byna euen groet als ment nae gelegentheyt naeste bescicken mach, end dair sell een ygelic scut mede te vreden wesen.
Item. Men en sell geen scutten meer aennemen sy en sellen dat volle gelt geuen: te weten, elc enen ryder, ende die scut wert, den boden een pond, end van den rider voirg. dair sellen die homans inden rekenynge off doen mit den anderen als voirsz. staet.
Item. Elc homan sell syn rekenynge voir Sinte Jan na syn offganck bij X ℔, end sy en sellen geen restant rekenen, die lude en syn mit den vtersten recht veruolgt end verwonnen.
Item. Sell men der scutter boeck end ordonnancie lesen als men die homans kyesen sell, om enen ygelicken: te weten, die ordonnancie als dat behoirtGa naar voetnoot1).
Item. En geen homan en sell scutscap en wech geuen by een koer van V ryers.
Item. Dien scutscap gegeuen worde, die sell verboeren vyff croenen end nummer scut te wesen.
Item. Ouerdragen by den gemeenen scutten, dat men van
deser tyt voirt die homans kiesen sell in deser manieren. Dat men alle die scutter namen in een mvts doen sell, end welke vyff eerste namen, die voirt comen, sellen elcx houen enen goeden man, end dan twe bonen vten vyuen, end welke twe van den vyuen, die meest bonen hebben, die sellen dan onss ouerste homans wezen.
Item. Geen schut en sel hem vry copen dan by gemeenre mergenspraeck van den scutten.
Item. Als die scutten mergenspraek hebben, so sell elc scut gaen sitten op syn stede, end ten sellen niet meer dan viue teffens opstaen, end die yerst op is sel voir spreken.
Item. Men en sell geen scutte meer an nemen dan in die scutte mergenspraeck by een koer van V ryders.
Item. Als die homanscap scieten, so sellen die scutten van elc homanscap dair wesen, end elc ouerhoman sell dair wesen op syn eynde.
Item. Als die scutten wtreysen, soe moegen die boden elcs enen scutte te huys laten bliuen, wie des mit hem eens werden kan, end verantwerden die inder reyse.
Dit nabescreuen is die ordinancie vanden scutten, wanneer sy wtreysen vander stat wegen.
Inden eirsten. Wanneer men wt tiedt voir een slot mit den scutten, dat gestormpt end gewonnen wort, dair sellen die scutten off hebben, die dair mede synGa naar voetnoot1), sulc harnasch alse dair gewonnen woirt, also als hem to gewyst wairt, do men Wulven wan.
Item. Wanneer die stat wtreyst mitten scutten, dair een roeff gehaelt wort, dair sellen die scutte off hebben, die dair
mede syn, van elken beesten een dat beste, dat kullen heeft, end dairen tendens hore butynge als recht wyst.
Item. Wair enich scutte, die rouede ofte plonderde buten synen homans ofte anders enige onstantelike dingen dede, dien soud men vter scutter gilde leggen.
Item. So wair men wtreyst bouen eenre mylen, so sel men den scutten leveren wagenen ofte scuten, dair men ryden ofte varen mach, also verre alse die stat toebrengen mach zonder argelist.
Item. Wanneer die scutten wtreyzen vander stat wegen, end sy weder bynnen comen, so selmen elken scutte geuen, die mit synen boge wtgeweest heft een myngellen wyns, den conynck, den ouersten homans end den twe bannyerdragers selmen geven dubbellen wyn, die optie reyse mede geweest hebben. Mer so wanneer die stat gemeenlike wtreysde so en souden sy genen wyn hebben, end als die scutten wyn hebben, so sellen die cameraers vander stat den wyn wtreyken, end die hornans vander scutter gilde sellen den cameraers aenbrengen by hoirre wairheyt, wie dat wyn hebben sell.
Item. Enich scutte die inder stat reyse syn boge ontwescote off mit ongevall verloere, dien soude hem die stat gelden, dairt die raet ter waerheit vonde, dat ment myt rechte schuldich wair te gelden.
Item. Als men die papegay sciet, so sell men geuen elken scutte, die dair mede is een myngelen wyns.
Item. Sel men geuen tot Sinte Martens misse end tot kerssavont elken scutte ene take wyns, den conynck end den ouersten homans dubbellen wyn.
Item. Sellen die scutten verdragen wesen wakens gangers ende opten toirn te leggen, then wair dattet noetsaken deden end mens den scutten bade sonder archeyt.
Item. Moegen die ouerste homans die scutten te samen bieden om hoirs gilden oirbair tot eenre penen to van V sc.
Item. Wair enich scutte, die by synen homan niet en waire als men wtgetogen wair, die verboirde synen wyn van dier reyse, mer die te perde wair mit synen boge, die soude synen wyn hebben.
Item. Enich scutte, die te voete wt wair, die eer bynnen weder quaem eer syn homans mit hoirre bannyer, die verboirde sulke koer, als die raet biet end dair en tenden synen wynGa naar voetnoot1).
Voirt so heeft out raet ende nywe ghemeenlicken ouerdragen, so wanneer die scutten enich hws besetten bynnen der stat, dat dan die homans van den scutten gene homans opten huse setten en sellen, thénzy by den ouersten vander stad 2).
Voirt so is out raet end nywe ouerdragen, wanneer dat die stad huse beset vanden gilden, dat die borgermeysters mit den ouersten oudermans die homans te samen dair to setten sellen.
Deze pvnten hierna bescreuen syn verclaert ende ouerdragen by den meenen scutten in hoirre morgenspraeck opten sonnendach reminissere inder vastenGa naar voetnoot1).
Ierste. Wanneer men wt tiedt voir een stat ofte voir een slot mitten scutten, dat gestormt eude gewonnen wert, so sellen die scutten, die dair mede syn, hebben hoir pelueren, als van outs gewoenlix te wesen plach.
Item. So waer men wt reyst, so selmen den scutten, die mede wtreyzen, wagens ofte scuten leueren bynnen der stat ofte voir die poirt dair sy wt reysen, dair men ryden off varen mach sonder erch.
Item. Wanneer die scutten wtreysen end buten die poirten geweest hebben van der stat wegen, ende sy weder bynnen comen, so selmen elken scutte, die mede wtgeweest is, geuen een myngelen wyns.
Item. Op Sinte Jorisdach sellen die scutten vieren, end een ygelick syn scutcouell opt hoeft hebben, die des niet en dede sell verboeren een ℔, end dair to synen wyn alt jaer doer, elc den anderen te bekoeren.
Item. Alle eigene, die scutten geweest hebben ende ontborgert syn, die sellen scutten bliven, end haer scuttcouel dragen, gelyc sy voirtyts hebben gedaen.
Anno XIIIIc XCV.
Item. Des sonnend. voir sunteMargryet [19 July] is overdraghen in de gemen merghenspraeck deze punten hyer na beschreven.
Item. Off gebuerde, dat alle de scutten haestelyck wt trecken souden, ende de bode so gerynghe nyet om gaen een mochten, so sel meen dye een trom bonen ende dye ander beneden om doen gaen slaen ende laten roepen, waer de scutten komen ende vergaderen sellen, ende dye dair nyet koemt
sal verboeren X ℔, ende dat sellen dye scutten t samentlycken verteren.
Item. Als dye scutten des snachts buten blyven, so sellen hem dye homanscappen by een fueghen, om dat dye ouer homans off dye syt bewelen op dye waerde scycken moeghen, ende wair dair yemant van dat homanscip, dye nyet mede op dye waerde een gynghe, dye soude verboeren II stuvers tot dat homanscap te verdryncken.
Item. Waert also, dat ons ouersten yet wernamen, daer sy dese scutten om wt seynden woude, luttel off foel, dair sellen dye scutten mede te vreden weesen, ende dair sel een ouerhoman ende een pellyoen mede wesen.
Anno XIIIIc XCIII.
Ouerdroghen dye scepen, raet ende mentmannen als nw voert aen te vesen II hondert scutten op dye ordynnancye hier na bescreueuGa naar voetnoot1).
Item. Inden eersten. So sullen dair XII goeder mannen wesen elck myt een hellebaert, om by dye twee peljoennen te vesen ende dair nyet off te gaen.
Item. Dyt syn dye personen hierna beschreuen: Euert Wolkensz., Jan dye Haes, Wyllem Sem, Wyllem Florens, scylder, Peter die Haes, Jacob Rutghertsz., Lambert Bol, Peter Goeijertsz., Jan Foyt Hugensz., Ghijsbert van Lantscroen, Gherit Foyt, Peter van Syndorp.
Item. Ten anderden mael, so sellen dair wesen XXXVIII goeder mannen, dye elck hebben sellen eenen goeden pyeck lanck wesende XVIII voet myt een verstaelt yser, op een koer van een pont tot behoeff Sunte Jorys.
Dyt na bescreuen syn dye personen. Meyns Verborch, Erst Jansz., Jacob Gheritsz. de brouuer, Ghysbert Dircksz., Jan Ghysbertsz. de brouuer, Ot dye vleyshouuer, Peter Jansz., mandemaker, Jan Knijff, Adriaen Rommer, Loey de hernysmaker, Jan van Rijn, Pouuels, scutemaker, Lubbert Aelbert, Aert Jansz., Wouter dye backer, Jacob dye vannemaker, Thonys dye messemaker, Cornelis Hillebrantsz., Wyt Bertolomeusz., Henryck die leydecker, Jan Florensz. beldesnyer, Peter van Apcoude, Ghysbert Sas, Jan de Koninc, speldemaker, Jan Dankertsz., Jan van Lewen, dyc veruer, Peter Foyt, Anthonis Kroeck, Gherit Jansz., Franck Reyersz., Euert van Wyel, Hermen dye metzelaer, Henryck Claisz, Wyllem van Steenre dye tymmerman, Jan van Jutfaes, Peter Braem, Wyllem van Wynsen, Wyllem Verkerck, Loeff van Pallaes.
Item. Ten derden mael, so sullen dye ander scutten bo ghen, bussen ende ermborsten hebben, dair een goet scut myt eeren mede gaen mach, ende een half dosyn goeder stalen pylen in syn koker hebben, ende dyt op een koer van een pont, also dyck hy broeckachtych ghevondert vort, ende elck homanscip sal melkanderen bekoren moghen, ende dye koer sullen sy tsamen verdryncken. Ende hier sellen die ouerhomans inder tyt een opsyen op hebben, dat dyt voerscreuen punt aldus gehouden woert op dye koer voerscreuen.
Item. Ten vyerden mael, so sullen dye twee ouerhomans inder tyt, als men te velde treckt off dat sy myt den scutten eerghent ghesent waerden, elck een hellebaert in hoir hant hebben.
Item. Ten vyften mael, sullen dye onerhomans inder tyt eenen weyffellaer setten om dye scutten in ordynansy te setten ende te houden. Ende dye daer weyffellaer geset voert, sal van den scutten hebben enen koeuel ende van dye stadt dubbelde wyn.
Item. Voer elck peljoen enen trommen slagher ende dye
sal dye stadt lonen ende dye stadt sal dye trommen den scutten eerst geuen, ende dye scutten sullen sy voert jaerlix in goeden raeck houden.
Item. Ouerdragen bi die gemeen scutten in volre mergespraeck anno XCIIII omtrint Pynsteren.
Item. Als die scutten wt trecken so sellen die pylioenen midzen wesen, ende half die hellebaerden voer die pylioenen ende half achter, ende dan die piecken half daer voer ende half achter, ende dan die armborsten ende houten bogen half voer die piecken ende half achter, ende dan die stalen bogen half voer die armborsten ende half achter, ende dan die bussen half voer ende half achter. Ende die homans inder tyt mit die coninck ende mit die weyfelaer sellen achter wesen, ende een van den boden sel voer wesen ende een achter.
Item. Voert sel elcx van die scutten hem versamenen op de wagens mit die gheene, die gelyck geweest syn, ende elcx sel syuen man houden, daer hi mede wt reyst, bi dat verboren van vyf ℔.
Item. Voert so en sel niemant wt deser oerden gaen, om enige vianden aen te tasten ofte veruolgen dan die gheen, die dat beuolen wart van den homans bi X pont.
Item. Voert so en sel niemant van die scutten, als sy wt syn mitten homans ende pylioenen te wagen, te sceep, te voet of anders die een den anderen voer riden, varen of gaen, mer elcx sal bliven daer hi van syn homans of anderen, die des beuolen wart, geordiniert wart int wtrecken ende int incomen bi vyf pont.
Item. Voert so en sel gheen scut van den hoep sceyden, hier of daer te gaen, sonder beveel van den homans bi vyf pont. Ende al dese kueren sellen gaen tot Sunte Jorys behoef.
Item. Voert als die scutten wt syn mit die pilyoenen, so sellen die homans elcx op syn ende mit die scutten van dien eynde samenlick panden, die daer niet mede gewest en heb-
ben ende samenlick dat verteren. Ende als gheen van die pylioenen wt en syn, so sellen die onderhomans panden mit die scutten elcx in syn homanscap, alst gewoentelick is.
Bylhowers.
Goeyert van Voern, Willem can LochorstGa naar voetnoot1), Gerit van Rijn Geritsz., Goeyert Verhaer, Meyns Verborch, een pyeck, Wolken Jansz., Peter Tomasz., de raeimaker, Jan Tomasz., Jan de Myle, Erst Jansz., een pyeck, Jacop Gherytsz., een pyeck, Willem Krieck, Willem Sviegensz., timmerman, Heynryck Sas, Evert Wolkensz., een hellebaert, Henryck Henryksz., beldesnier, Adriaen Alfersz., Loeff van Pallaes, een pyeck, Jacob Stycker, Wyt Bertholomeusz., een pyeck, Anthonys de raeymaker.
Tvystraet.
Jan van Roeyenbverch, Gheryt Mont, Ghysbert Dircksz, een pyeck, Aryaen Petersz., Lambert Wovtersz., Powels Jansz., Adryaen Tomaesz. kvper, Cornelis Lambertsz., Goeijert Bol, Jacop Sticker, Lvdolf van Velden, Jan Andryesz., Jan Ghysbertsz., een pyeck, Cornelis Wyllemsz., Aert Vos, Jan van Gemen, Jan van Goch, Jacob Gheritsz., Gherit Claiss.
Smede.
Claes de Ryck, Heynryck Roeck, Dirc Hec(?), Jan de Groet, Ot de Vleyshouer, een pyeck, Jan Koernkyn, Claes Jansz. backer, Wyllem Gerytsz. backer, Dyrek van Potten, Jan Wyllemsz., Gielis Henrycksz., Herbert Hol, Peter Jansz., mandemaker, een pyeck, Jan van Nvs, Jan Walra-
ven, Heynryck Roellofsz., Gheryt Wyllemsz. de comen, Jan Bloem, Henryck Hoes, Euert Vesselsz., Clais Beeflant, Wyllem Verkerck, een pyeck, Dirck van Putten.
Lynmerck.
Gheryt Knyf, Jan Knyf, Bomert de kersemaker, Wouter van Avcoep, Cornelis Ghysbertsz., Adryaen Rommer, Ghysbert Bogert, Claes van Valkendael, Bertout Heynrycksz., Aert Spyker, Jan Wovtersz., Jan Roellofsz., Loey de hernesmaker, Jan Dyrcksz. de brower, Jan van Rijn, Gheryt Jansz. de backer, Bernt van Groneuelt, Rutgher inden olyfant, Dirck van Mens, Ghysbert van Wee, Jan Danckertsz.
De Gaerde.
Jan van Raporst, Wovter van Vyanen, Wolken Bot, Jan van Oestrvm, Powels de scvtenmaker, een pyeck, Lvbbert Aelbertsz., een pyeck, Jacop Aelbertsz., Aert Jansz., een pyeck, Jan de vannenmaker, Liebert de bontwerker, Wovter de backer, een pyeck, Hermen Akerynsz, Ot Claesz. spannengyeter, Elbert Jansz., Jacop de vannenmaker, een pyeck, Jan Hermensz., Henryck van Ameronghen, Claes Jacobsz., Roelloff van Drongelen, Jacob Deel, Henryck de racymaker.
Zaelstraet.
Anthonys van Ameronghen, Goeyert de Koninc, Jan de Haes, een hellebaert, Jan de goutslagher, Anthonys Sol, Hack Mychieiz., Anthonys Jansz. de messemaker, een pyeck, Herman van Oestrum, Ludolf van Bentem, Cornelis Boei jensz. (?), Henryck Dircksz. de loeyaert, Jan Reyersz., Cornelis Hillebrantsz., een pyeck, Henryck de leydecker, een pyeck, Jan Florens de beldesnyer, een pyeck, Ghysbert de bontmaker, Wyllem van Allaer, Hermen Heynrycksz. de messemaker, Elgys van Amellenberch, Henryck Buevynck, Roelof Gysbrantsz. die tonhower.
Lowerstraet.
Ghysbcrt Sas, Peter van Apcoede, Heynryck van Apcoede,
Tymen Jacop Tymensz., Lambert van Apcovde, Jan de Myllde, Wyllem Sem, Heynryck Jansz., Jan Snebeck, Dyrck Jansz. de glaesmaker, Dyrck Sem, Jan de Kven (?) de speldemaker, Jacop Ghysbertsz., Henryck Sem, Gheryt Koenraetsz., Lambert Jansz., Averyk Heynrycsz. de backer, Eelys Jan Reyersz.
Vytenvrouwenstraet.
Wyllem van Aemmerongen, Ghysbert Victorsz., Jan Danckertsz., Andryes Knyf, Jan van der Borch, Jan Lvtert, Dyrck Braem, Jacop van Leven, Hemmeryck Herbertsz. van Overvecht, Aryaen Ghysbertsz., Goeyert Ansz., Henryck Tengelum, Gbysbert Berntsz., Jan Tempelaer, Eevert Rvtgersz., Jan van Leven, Movrys de backer, Heynryc Stevensz., Goeyert Stryc, Aert Lanchals.
Vyenghesteeg.
Florys Ghysbertsz., Peter Fovt, Peter Vyllemsz., Goeijert Vyllemsz., Anthonys Kroec, Henryck van Ameronghen, scoenmaker, Eevert Eevertsz., Aryaen Vyllemsz., Ghysbert van Lantscroen, Wyllem Noert, Gheryt Jansz., Tomaes Aelbertsz., Herman de Jonge, Heynryc Aelbertsz., Vranck Reyersz., Folpert Fovt, Jelys van Eyck, Dyrch Hermensz., Cornelys de hoefslager, Heinrick Hol, die smit.
Steenwech.
Bernt Provs Aelbertsoen, Evert van Vyel, Dyrck Dyrcksz. Scroeyenstein, Wyllem van Blochoven, backer, Ecbert Jan Bertsz., Wyllem Jansz., Ghysbert de bovtmaker, Claes Growert, Claes Ghysbertsz. de backer, Wyllem Gherytsz van Langena (?), Dyrck Noetenboem, Hermen de messelaer, Jan van den Bverch de Sloesmaker, Jan de Snyder, Heynryck Claesz., Heynryck Sversz. de saelmaker, Reyer Spyker, Jan van Valckenborch, Jacop Jacopsz. de leidecker, Bernt Preys Aelbertsz., Eefuert van Wiel, Willem van Blochoven, Willem Jansz., Willem van Langgeren, Hermen die metsselaer, Heinric Saelmaker, Reinier Spyker, Claes Ghysbertsz. die backer, Ghysbert die bontmaker, Jan van Valkenburch,
Jacob Jacobsz. die leydecker, Claes Gerytsz. die smit, Hermen Boemhouwer, Heinrick Gheryt die smit, Gheryt Willem die smit, Claes Willemsz. die raeymaker.
Ovkerckhof.
Heynryck Aertsz., Wyllem Florysz., Gheryt Dovs, Lambert Beynop, Peter van Synderp, Wyllem van Stenre, Herman Vyllemsz., Jan van Koten, Peter Braem, Borren Jansz.; Jacop Mesen de backer, Jan van Jvtfaes, Jan Rovtersz. de messelaer, Ser Jansz. van Katvyck, Vyllem die kuyper, Wovter Lam, Gheryt Jansz., Henryck Petersz. de sloesmaker, Vyllem Joesten.
Plaes.
Eevert Sowenbalch, Dyrck Rvs, Dyrck van Svlen, Wyllem van Vynsen, Pieter Pot, Peter de Haes, Tymen Kovttynck, Wylger Jacopsz., Jacop Rvtgersz., Anthonys Speyert, Claes Tyelmansz., Wernaer Braem, Peter Mesen, Thevs Vyllemsz., Lambert Bol, Peter Goeyertsz., Gheryt Ghysberts van Soest, Steven van Helsdyngen, Jan Fovt Hugensz., Jelys Bloch, Heynryc Dyrcksz. Lvcaert.
Anno XVc XVIIJ.
Des Saterdages na Agnetis.
Die raet out ende nye heeft die oudescutten heel afgeset, die nv ter tyt zyn. Ende om weder IIIc scutten wten gemeynen borgeren, die des machtich zyn ende dair toe dienen, aen te nemen, ende een ordinancie inder bester formen te maken, zyn gescict wten ouden, Geryt Claesz., Gysbert van Wede, Cornelis Lambertsz. ende Peter van Zyndorp, ende wten nyen raide, Jan van Roeyenborch, Jan Ruysch, Gysbert Cluetinck ende Eelgis van Hamelenberge.
Anno XVcXVIIJ.
Des Manedages na Judica.
Scepenen, raide ende oudermannen, hebben by ouercomen ende beliefnisse des raits out ende nye weder aengenomen
IIIc oude scutten na wtwysing cenre cedulen in den raide op huden gelesen ende hier na gescreuen. Ende die rait is ouerccmen, datmen elken scut enen scuts couel dese yerste reyse scencken sell.
Inden yersten, Dat alle goede oude punten ende ouerdrachten, die inder scutten boeck gescreuen staen, inweerden blyuen ende die selmen nagaen ende onderhouden op alsulckc kueren ende brueken als dair op staen. Ende datmen nyemant couels meer geuen en sel dan na wtwysing der scutter boeck, wantmen dat punt onderhouden wil hebben.
Item. Soe sellen die ouerhomans hoer dyensten besetten na oudergewoenten, ende zy sellen setten XII onderhomans ende die gemeen scutten sellen die onderhomans gehoer gheuen elck in zyn homanscap.
Item. Off daer enich reysen vielen, dat die scutten wt geboden worden, soe sel elck scut zynen onderhoman gehoer gheuen, ende doen ende laten al tgeen dat hoer homan hoer beveelt, dat redelyck ende eer voir die stadt Utrecht ende die gemeen scutten is, op t verboeren van X ℔ dat elck in zyn homanscap wtpanden ende mit malcander verteren sellen.
Item. Datmen voirtan gheen scutten aennemen en sal dan byden ouerhomans ende den ouersten vander stadt inder elker tyt wesende, te weten alser enich scut sterft, soc sel die onderhoman van die homanscap, dair hy gestoruen wair, dat den ouerhomans te kennen geuen, ende die sellen dan byden ouersten inder tyt enen anderen inde stede setten, ende anders en sel nyemant scut tUtrecht meer werden.
(Get.) Valentinus.
Lauwers.
Wermbout Pyl † dootGa naar voetnoot1), Jan van Doeyenborch †, Jan
Ruysch Alfertsz. †, Peter Ruysch, Ghysbert Pau †, Gbysbert Cluetinck, Geerloff die Wit, Jacob Jacobsz. Lutthekenhuys, Cornelis Gysbertsz., koekebacker, Rutger Cluetinck, Jacob Henricsz. vander Meer †, Peter Dyer, Joest Gerrytsz. Cremer †, Hermen van Doeyenborch, Lambert Gysbertsz. Wyt Ghysbertsz. †, Jacob Gysbertsz., Vranck Tymensz., Jacob Euertsz., Claes Folpertsz. †, Dirck van Gruenenberch, Peter van Docyenborch, Henrick Jansz. in Cronenborch †, Goeyert Bol Lambertsz., Jacob van Snellenberch †, Henrick Knyff †, Henrick Henricsz., spoermaker, Lubbert de Wail, Aelbert Henricsz. Vermeer, Jacob Lam Jansz., Goiertszoen, Dirck van Gruenenberch, Bruyninck Foeck, Cornelis Gheritsz. die snider, Claes Dircksz., Aelbert Cluetinck, Henrick Dircksz., Gherit Jansz., Jan Jansz. Loefsz, Lambert Gheritsz., Willem van Cleeff.
Bylhouwers.
Goeyert van Voerd,. Claes Beeflant, Loeff van Pallaes †, Jonge Goeyert van Voerd, Lambert Beeflant, Henrick Henricksz., beeldsnyder, Philips Luythensz., Tomas Petersz. †, Aryaen van Oestrum, Volken Verborch, Jan Hermensz., Jan Jansz. Smit, Jan van Roeyen, Jan die Mild, Jan Krieck, Jan van Wely, Jan Knyff, Jan Munter, Jan Jacobsz. Sass, Euert Stael, Laurens Goeyertsz., Roerick Henricksz. van Eep, Claes Egbertsz., Thomas Jan Tomasz., Euert Geerlofsz. wantsnyder, Geryt Zass.
Wittevrouwen.
Jan van Coelenborch, Aryaen van Paellaes †, Jan van Huch-
tenbroeck, Jonge Jan van Reness van Baer †, Jan Lutert, Henrick van Zuylen, Gysbert Claesz, raeymaker, Michiel Engbertsz., Henrick clockegieter, Cornelis sichtmaker, Willem van Voerst †, Willem Cornelisz. cremer, Geryt van Lichtenberch, Mathys Hugesz., Aelbert van Scoenenborch †, Jan Jansz. van Vyanen, Zeger Gerrytsz., Aelbert Aryaensz., Goesen van Scayck, Gerrytsz.†, Aernt vleyshouwer, Michiel Zalm †, Alfer van Oestrum †, Gysbert Roest †, Willem Jacobsz. van Lyesfelt †, Gysbert Jacobsz. opt Wed †, Dirck Euertsz. drescreere, Vrederick de Voecht van Ryneuelt, Tymen van Leeuwen, Frans van Nyenroey, Pons die rayemaker, Aert van Wulven, Euert die ridder, Cornelis Hughesz., Joest van Voerst, Jan de Hoech, Jan Dircksz. leydecker, Gherit Petersz., Gherit Peterz., stoyldrier, Jacob Heynrickz., koykebakker, Jan Claesz. die cremer, Peter Gerritsz. die tynnegieter, Henrick Luytersz., Wrederick Jansz., Aert Zweersz., Willem Beerntsz., Royloff die Lew, Willem Floyrissen, Willem van Volpen, Henrick van Voerst.
Twystraet.
Jan Gunter Andriesz,, Huyg Foeyt Jansz., Geryt Claesz., Cornelis Zem, Henrich Jansz. die wyze, Elyas Cluetinck †, Eggert Croeck, Lambert Daneelsz., Daneel Pouwelsz, Roeloff Willem Aertsz. †, Aelbert Aertsz. goutsmit †, Ghysbert Jansz. brouwer, Jan Claesz. backer, Jacob van Malborch, Jan Gerytsz. beeldsnijer, Cornelis Korslkensz., Reyer Jansz., Henrick Hermensz. van Rauesway, Peter Luytkensz., Dirck van Oestrum, Goeyert Luytkensz., Cornelis Gysbertsz. brouwer, Joachim van Scayck, Aernt Zem Gerrytsz, Jacob Lam, Wouter van der Meye, Jan Loefsz., Gherit van Haer Gheritsz., glaesmaker.
Vyesteghe.
Ghysbert van Lantscroen †, Geryt Foeyt, Henrick Zem †, Tomas Aclbertsz., Huyg Foeyt Gerrytsz. †, Bertelsmeen Foeyt †, Jan Foeyt Petersz., Cornelis Hocfsmit †, Hermen Jansz., tinne-
gieter, Wouter van die Velde †, Cornelis Ottensz., Aernt Jansz. glaesmaker, Bertelmeeus van Eck, Folpert Foeyt, Jan die Roey, brouwer, Jan Henrick Aelbertsz., Henrick Knyff †, Jan van Zwol, tinnegieter, Jelis Dircsz. brouwer, Huyg Jan Zymonsz. Cornelis Roebertsz., timmerman †, Dirck Euertsz. sceerre †, Aernt van Leeuwen, Jacob Tymensz., Willem Roetersz. timmerman, Huyg Foeyt Folpertsz. †, Willem Scaye Jan Reijersz. †, Huig Thomasz. †, Bruin Foick, Thys van Alblas, Cornelis van Scaeyck, Joest van Eyck, Dyrck Berntsz., Peter van Waeyen, Jan Scut, Peter Hermensz., Gherit van Eyck, Lambert die snyder, Jan Gheritsz. seoenmaker, Jacob Borns die snider, Joest Trant, Dirck Wynter, Jacob Jansz. die vleyshouder, Wouter Ghysbertsz., Henrick van Allen, Gherit Gheritsz., Willem van der Voest.
Smede.
Willem Zael, Goesen van Scayek, Willem Gerrytsz., backer, Jan Zael, Geryt Zael, Willem Loefsz., Euert Claesz. †, Dirck Dircksz., backer, Joest van Ryet, Jan Willemsz., wantsnyer, Ghysbert die Ryck, Jan Willemsz., scermer †, Dirck van Mondwyck, Claes de Gruter †, Dominicus van Hairlem, Jan Gerrytsz., scoenmaker, Jacob van Scroeyensteijn, Jacob Vermaet, Eelgis Lubbertsz., Jan Jacobsz., wantsnyer, Willem Gerrytsz., mesmaker, Aernt Wermersz., Dirck van Cleijenberch, Steuen van Wede tinnegieter, Claes van Hyndersteyn, Jan Jacobsz., van Rotterdam, Jan Gerritsz., cremer, Jacob Jansz.
Steenwech.
Peter van Merenborch, Willem van Blochoven †, Goeyert Willemsz., wantsnyder, Gelis Dircsz., backer, Cornelis Gerrytsz. inde scaeff, Henrick van Tricht, Joest Jacobsz., metsclaer †, Ghysbert Gerbrantsz., Aernt Lourensz., cremer, Henrick Knoep van Merenborch, Willem van Beesdt †, Jan Dircsz. van Oudewater, Jacob Jansz. Coelenaer †, Dirck Mor van Dashorst, Jacob van Vollenhoeff, Jan Roelofsz., smit, Jan Ghysbertsz., snyer, Herman, metselaer †, Jan van
Eede, Aerntsz., Jan Willemsz., die cremer, Claes Wermersz. Cornelis Jacobsz. vander Gou, Aryaen van Helsdingen, Willem Bonert †, Henrieh Alfersz. van Lichtenberch, Jan Willemsz., backer, Jan Aertsz., Peter van Ynghen, Gheryt die Ridder, Peter Aertsz., pieckmaker, Jan van Genderen, Jacob Dircksz., Aert Verhuel, Jan Jacobsz. Colenaer, Wrederick Aertsz., Jan Dircksz., beduerverker, Jan Jacobsz. van Bockhout, Cornelis Brantsz.
Lyndmerct.
Geryt Knyff, Jacob van Leeuwenberch †, Eelgis Jacobsz. van Luttekenhuys, Ghysbert van Wede, Jan van Wael, Dirck van Wael, Willem Verhair †, Aernt Biscop, Jorden Scoemaker, Jan van Geelkercken †, Beernt Becrntsz., Jan Philipsz., Wouter van Wede, Jan van Wede Ghysbertsz., Cornelis Beyndop †, Peter Braem †, Dirck de Goeyer, Jan Willemsz., apteker, Antonis Beyer, Wouter Boegaert, Gheryt van Bylestein, orgelmaker, Cornelis die Ridder, Goeyert Lambertsz., in stede van Andries Goiertsz. syn soen, Zweer Jansz. †, Jan van Wede †, Gysbert Ver ... (?) de Jonge, Hermen Gysbertsz. van Wee, Wouter Jansz. van de Pol, Rutger Verkerck †, Lubbert Sas, Aelbert Beynop, Gheryt die tynnegyeter.
Oudekerckhoff.
Gysbert die Craen †, Cornelis van Meerten, Bernt van Zolms, Aelbert Foeck, Beernt, mandemaker †, Claes van Gruenenbereh, Symon Dircsz., scoemaker, Willem Crom, Dirck Bol, Anthonis Bol, Reyer Aerntsz., Willem van Kessel, Claes van Zyl, Anthonis Jansz. van Wesep, Peter Meeusz., Geryt Claesz., wantsnyder, Sander Jansz., backer, Gheryt Doeys, Roeloff Beerntsz., Cornelis Vreem †, Reyer Coruer, Jan Spruyt, Jan Splintersz., scilder †, Roerick Henricsz. backer, Henrick van Zijl, Peter Braem, Willem Goyertsz., Peter Jansz. van Wijck, Willem Berntsz., Dirck Splintersz., Gherit dic. messemaker, Henrick Jansz. die mandemaker, Peter Jan Robbertsz., Gherit Verhaer, Bruyn
Janssoen die cremer, Royloff den wyncoper, Tielman in den olifant, Cornelis Henricksz., Dirck die backer, Ghysbert Lap.
Die Gaerde.
Jan van Raephorst, Melis Wten Enge †, Willem Foeyt †, Dauid van Zelck, Aryaen van Brevoerd, Jan Loefsz. wantsnyder, Roelof van Drongelen †, Reyer, snyer, Gysbert Henricksz. van Heel, Henrick Gysbertsz. †, Dirck van den Berch, Henrick van der Horst, Jan Aerntsz., Jacob Aerntsz., Cornelis van Roeyensteyn, Dirck Gelisz. van Dolre, Aryaen van Noerde, Joest van Scroeyensteyn, Claes Pouwelsz., Hubert Henricsz., tinnegieter, Cornelis van Leeuwen †, Gysbert van Leeuwen, Jacob Nenninck, Jacob van Ass †, Herman Steuensz. van Gorcum †, Jan van Hegehuysen †, Willem, brouwer van Wesep, Dominicus Aertsz., Joest Wten Broeck, Herman Gheritsz., Roetert die scryver.
Plaets.
Euert Zoudenbalch, Jan van Roedenborch †, Goeyert van Roedenborch, Laurens van Beeldt †, Dirck van Zuylen †, Aelbert van Leeuwen, Ysbrant Ysbrantsz. †, Adam Ysbrantsz., Jan Ruysch †, Beernt Verhair †, Henrick vander Borcb, Jacob Pot, Tymen Koeytinck, Peter van Zyndorp †, Jan Block †, Cornelis Làmbertsz. †, Anthonis die Man, Jan van Leeuwenberch †, Henrick Wilgersz.. Jan van Voerd, Jacob van Leeuwen †, Eerts Taets van Amerongen, Jaspar van Euerdingen, Matheus Block, Willem van Wynsen †, Henrick van Hoesden, Willem de Riddcr, Ot van der Huesden, Gheryt de Swart, Anthonys Eerstesz. †, Jan van Wyck, Bruyn Foeck, Jan van Kuyck, Evert Speygert, Willem Bomert, Anthonis Beefflant, Jan van Lewen, Hermen Scuyrinck, Adam Ram, Erst van Nyenroede.
Saelstraet.
Goeyert van Voerd Henricsz, Willem van Wail van Vronesteyn †, Jan van Drakenborch †., Goesen van Voerd, Lubbert die Wael, Lubbert van Alendorp, Helyas van Ha-
melenberge, Henrick de Jonge †, Hubert Melisz., Anthonis Beeflant †, Jan van Wyck Willemsz. †, Willem van Druenen, Abel vander Vecht, goutsmit, Geryt Hubertsz., goutsmit, Peter Hubertz. goudsmit, Cornelis de Jonge, Hermen van Rauesway, Willem van Dorschen, Jacob van Dorschen, Jan van Boesichem, Claes Roeck †, Tymen die Wael †, Vrederick de Coninck, Dirck Tant, Jacob Crusinck †, Goeyert de Coninck †, Willem Jacobsz. van Liesuelt, Eerst van Wyck, Henryck van Ameronghen, Symen van Teylijnghe, Willem van Oestrum, Jacob van Voord, Gerit van Eck, Jan van Wyck Dircksz., Ariaen van Zuytoert, Joest van Gissen, Willem Loefsz., Gerit van Zwol †, Joest Wtenbroek, Aert Aertsz., Ghysbert van Leeuwen, messemaker, Willem Bogaert.
Zetten wij de beschouwing over de kleederdragt der schutgilde voort.
Wij zagen dat te Utrecht alleenlijk die burgers, welke in de stad hunne vaste woonplaats hadden gevestigd, volgens de ordonnantie van 1444 (20 Maart) het regt hadden den schutkovel te dragen - een regt, hetwelk de adel als een voorregt van geboorte ten allen tijde en ter aller plaatse uitoefende. Evenwel werd bij dezelfde ordonnantie vastgesteld, dat men voortaan slechts eenmaal aan de adelijke of aanzienlijke personen, die het schietfeest met hunne tegenwoordigheid kwamen vereeren, het eervol geschenk van den schutkovel zoude aanbieden, met uitzondering echter van den bisschop als heer van Utrecht. Bezuiniging schijnt tot dit besluit aanleiding te hebben gegeven, want de toevloed van aanzienlijken naar dit schietfeest was doorgaans groot, en de sierlijke schutkovels, die men hun dan van stadswege vereerde, vereischten het besteden van gelden, die men tot nuttiger einde meende te kunnen aanwenden.
Het schijnt dat de stad gewoon was, zulk een kovel te
schenken aan allen degenen, welke in de schutgilde eenige betrekking vervulden. Ook hierin maakte men bezuinigingen en even als men om die reden de betrekking van doelmeester met die van homan vereenigde, bepaalde men, bij een later besluit van datzelfde jaar (27 Maart) dat alleen aan de homans, St. Joris en de twee boden der gilde kovels, op stads kosten, zouden worden gegeven. De schutkovel die men gewoonlijk aan de aanzienlijke gasten bij het schietfeest schonk, werd uit de renten en inkomsten der gilde bekostigd. Bij de vele andere onkosten die er tot onderhoud van den doelen en bij gelegenheid der schietfeesten waren te maken, werden deze schenkingen voor de gilde soms bezwaarlijk. Dit was het geval met de Utrechtsche schutgilde in 1469. De stad wilde daarin haar bestuur te gemoet komen, en nam bij gelegenheid, dat de raad het getal schutten tot de vroeger vastgestelde sterkte van 300 wilde terugbrengen, dit besluit op
Vrijdaghes na Pauli conversion. (28) Jan.
Alzoe ouerdragen is gheweest binnen tween jaeren lestleden, dat men ghene scutten meer aennemen en soude bouen t ghetall van den scutten, die doe waren ende hem die stadt jaerlijcx pensy gegeven heeft hoeren oncost mede te doen, te weten inden jaer LXVI (1466) lestleden XL Arn. gulden, zoe en selmen van deser tyt voert ghene scutten meer aennemen, thent zy verstorven zyn tot IIIc toe. Mer want die homans vanden scutten hoeren cost qualic doen moigen, van hoeren renthen aen couelen te gheuen, zoe zel hem die scutmeyster jaerlycx doen maken opter stat cost X of XII couelen, die zy den goeden mannen van buten gheven moighen ende hiermede zel die pensy of wezen, diemen hem gegeuen heeft, die naiste drie iaeren, behoudelicken hem hoeren pension nader ouder gewoentenGa naar voetnoot1).
Langzamerhand echter schijnt men minder naauwlettend op het schenken van schutkovels te zijn geworden en dit tot meerdere personen te hebben uitgestrekt dan in vroegere besluiten en ordonnantien was bepaald, zoodat de regering in het jaar 1518 op nieuw voorschreef, dat aan niemand buiten de eenmaal aangewezene personen kovels zouden gegeven wordenGa naar voetnoot1).
Elk schut, die ten schietspel verscheen, behoorde van dien kovel voorzien te zijn. Wij zagen reedsGa naar voetnoot2) dat bij raadsbesluit van 1413 (9 Junij) het verzuim daarvan met de verbeurte van den gewonen schenkwijn op St. Maarten en Kersavond bedreigd werd. Bij de overdragt van den raad in het jaar 1444 (27 Maart) werd daarop een pond boete gesteld. Hij mogt ook op dezelfde boete op St. Jorisdag aldaar niet verschijnen met eene timp sonder couelGa naar voetnoot3).
In eene morgenspraak in later tijd door de schutgilden gehoudenGa naar voetnoot1), werd door de schutten onderling vastgesteld, dat de overtreder van dit voorschrift, behalve de boete van een pond, zoude worden gestraft met de verbeuring van zijn wijn, gedurende dat geheele jaar.
Wat nu de kleuren van stof of laken betreft, waarvan de Utrechtsche schutkovel was vervaardigd. zoo zal deze zeer vermoedelijk altoos wit en rood, de kleuren van het stadswapen, geweest zijn. Althans was de sierlijke schutkovel, die in 1517 aan den bisschop Philips van Bourgondié door de schutten plegtstatig werd aangeboden, wit en roodGa naar voetnoot2).
Ingeval van ongehoorzaamheid aan 's raads bevelen, voornamelijk wanneer de schutgilde in een' of anderen veldtogt werd uitgezonden, was de ontneming van den kovel en daarmede gepaard gaande verwijdering uit de gilde de straf waarmede het misdrijf geboet werd. In den oorlog, dien bisschop Frederik van Blankenheim tegen den hertog van Gelder in 1421 voerde, werden verscheidene burgers en schutten wegens het verlaten van de stadsbanier en de schuttervendelen strengelijk gestraft. Vele schutten waren zelfs door hunne onderhomans daartoe aangezet geworden, zooals uit het navolgend vonnis van veroordeeling van twee onderhomans, die men hun schutkaproen ontnam en uit de gilde zette, blijken zal.
Des Dynsdag na Pauli conuersio. (28 Jan.) 1421.
Want Euert Bruge ende Lubbert de schermer mit onsen raede ende goeden luden in ons. stat leger geboden ende gesent waren tot Bunschoten, daer sy alse onderhomans gelegen hebben, ende hoer scutte ende gesellen vluchtich ende toegemaect hebben meer dan ander goede lude, dat sy sonder oirloff ende tegens verbot der ouerster ende onss raets wt der stat van Bunschoten thws getogen syn ende horen wympel en ouersten homan wt den velde ontogen syn, daer om hebben sij in ons stat sloten gelegen ende syn hier gecomen bloots hoefts ter clocken ende sellen den raede verghiffnisse bidden. Ende die raet out ende nywe nemen Euert ende Lubbert voerscr horen scutter caproen ende sy en sellen nvmmer weder scutte mogen warden. Ende waert sake dat dese voirg- personen of yemant anders tot eniger tyt aldustanige ofte enige andere ongehoirsamheit of overhoricheit meer deden in onse legeren of anders waer tegens gebode onss raets van der stat ofte homans, dat woude de raet
zwaerlic an hem rechten also datter alle andere lude exempel ende spiegel an nemen sellen mogenGa naar voetnoot1)
Het was in de meeste schutgilden als regel aangenomen, dat bij verlies van het burgerregt, en dus ook van het regt van lid te zijn der schutgilde, de kovel niet meer mogt worden gedragen, en werden de overtreders met geldboeten gestraft. De Utrechtsche schntten echter weken van dien regel af en kwamen in hunne morgenspraak overeen dat de schut hoewel ontburgerd, dien kovel mogt blijven dragen. Het spreekt van zelve dat hier alleen van die ontburgering sprake is, die het gevolg was van verandering van zetel en woonplaats naar elders, In ditzelfde stukGa naar voetnoot2) wordt van pelueren gesproken, die de schutters behoorden te dragen, even als dit de gewoonte plagt te zijn, bij het doen eener reize of krijgstogt. De Utrechtsche schutten voorzagen zelven in hunne schut-kleeding, want de kameraars-rekeningen, waarin men telkens de kleur en hoeveelheid van laken, tot de leverij der stadsbeambten dienende, zeer naauwkeurig vindt aangeteekend, maken geene de minste melding van eenigen aankoop van laken of stof tot kleeding der schutten, zoodat moeijelijk is te bepalen, van welke kleur hunne tabbaarden waren, en of daarin, even als in andere steden, verscheidenheid gebragt werd. Vermoedelijk zal ook in die schutkleeding het rood en wit hebben geheerscht.
Merkwaardig zijn de bepalingen, die betreffende de schutkleeding voorkomen in de ordonnantie van 1560 (3 Junij) voor de schutgilde van het dorp Soest in de provincie Utrecht, omdat zij doen zien, welk gewigt men aan die kleeding hechtte. In den eersten schreef reeds dit stuk voor, dat de oudermans en de raadslieden laken behoorden aan te koopen; het eene jaar rood en wit, het andere jaar blaauw en wit, het derde
jaar groen en wit, bestemd tot het doen maken der kovels voor de schutters van de St. Aechtengilde, nae ouder gewoenten, alst behoortGa naar voetnoot1) Voor Pinkstcren moest dit laken ter afhaling voor de schutten, die daarvoor ½ Brab. st. betaalden, gereed liggenGa naar voetnoot2) Niet alleen werd den schutter de verpligting opgelegd om met dien kovel op het hoofd het schietfeest en andere plegtige gelegenheden bij te wonen maar hun werd ook strengelijk verboden, dit hoofdsieraad te verkoopen of te verpanden, en gelast dien kovel tot St. Aechtendag, waarop zij een' ànderen ontvingen, te bewaren op verbeurte van een ton bierGa naar voetnoot3) In geval de gildebroeder zich buiten het dorp ter woon vestigde verloor hij het regt van den schutkovel te ontvangen of liever hij hield door die daad ipso jure op, lid der gilde te zijnGa naar voetnoot4) Aan niemand bui-
ten de gemeente mogten de ondermans een kovel toezenden, zonder toestemming der raadsheeren, en wanneer een der gildebroeders zich verstoutte den schutkovel op het hoofd van een vremt man te zetten, bij gelegenheid van het broederlijk feestmaal, werd hij met de boete van ½ goud guld. gestraftGa naar voetnoot1) Opmerkelijk is het, dat deze ordonnantie, die zoo vele bepalingen omtrent den kovel inhoudt, geene de minste melding maakt van de parure of schut-tabbaard. Ook de beide ordonnantien voor de oude en jonge schutten van Amersfoort (St. Thomas 1446 en Anno 44.) schreven voor soe sel elc man syn caproen dragen thent midvasten toè eer men se yemant, vercoepet ofte wech gevet, ende droech sy anders ijemant, soe verbeurde die geene, die die caproen synwaert bynnen onser stat, de oude schutten 5 ℔, en de jonge schutten 1 botgen. Ook bepaalden beider statuten, dat
die caproen wesen zouden van drie erhande wervenGa naar voetnoot1) Te Deventer werden volgens DumbarGa naar voetnoot2) de oude schutten
jaarlijks op stads kosten gekleed, met bruin en rood laken, over de naden belegd met witte strepen, terwijl men aan
de jonge schutten alleen kaproenen van bruin en rood laken gaf, insgelijks belegd met witte strepen. De ordonnantie van 1392 schreef den Deventerschen schutten voor, dat zij de clederen solen laten maken ende der stat daermede dienenGa naar voetnoot1) In 1512 echter, toen de stad, bij ordonnantie (Vrijd. Nat. Jo. hannis) tot der stadt eere ende welvairt op nieuw eene schutterij oprigtte, bepaalde zij, hare schutten yairlix te eleden
myt drie ellen Leydeschen laeken van varwen, alemen denseluen yairlix toeseynden wordt, en stelde eene boete van een oud schild, ten behoeve der gilde, wanneer zij bij het uittrekken die cledinghe oft die varwe der cledinghe niet aenne ghetoegen en hebbeGa naar voetnoot1 Te Arnhem waren in 1434 der burgemeesters kovels, die zij tot der schutten leverijen droegen, rood, met zilver beslag bestiktGa naar voetnoot2 De schutter ordonnantie van 1538 (9 Julij) bepaalde, dat bij de begrafenis-plegtigheid van een' gildebroeder of diens huisvrouw de schutten oer bonetten myt dem sylver op oer hoefft moesten hebben, en dat des doden schutten boneth in sylver op die lyck liggende behoorde te zijn. Wanneer iemand de schutgilde verliet, was hij verpligt syn sylver myt syn boneth dem conynck ind den raeden over te leveren of 1½ goud g. daarvoorGa naar voetnoot3 Vermoedelijk droegen de Arnhemsche schutten, naar dit zilver versiersel wel eens den naam van zilveren schutten. Ook in deze stad ontvingen de schutgilden, van haar het laken voor hunne kovelen. Het, eerst vindt men daarvan in de stads-rekeningen van 1375 melding gemaaktGa naar voetnoot4) Te Groningen schijnen, volgens het gevoelen van den heer H.O. Feith junior, de schutten alleen de kovel tot onderscheidings teeken te hebben gedragen. In de stads-rekeningen vindt men een bijzonder hoofdstuk van uitgave met het bovenschrift van dat laken tot den schutten kovelen. In 1536 werden 331 kovels vervaardigd van 66½ ellen Engelsch lakenGa naar voetnoot5) In 1526 le-
verde de stad 241, in 1549-349 kovels aan hare schutten. Van eene parure leveren echter de oude bescheiden geene sporen opGa naar voetnoot1) Nog dient te worden opgemerkt, dat de schuttenbrief van 1434 (28 Sept.)Ga naar voetnoot2) elk schut enen koghel van Amsterdamschen of Leydschen lakenen toezeide en aan drie schutten te zamen een zaerdueckGa naar voetnoot3) Zeer vermoedelijk doelt het door den heer Feith medegedeeld liedje, door de kinderen langs de straat, bij gelegenheid van het H. Maarten feest nog te Groningen soms gezongen,
op dit eervol hoofdsieraad der middeleeuwen.
Het regt van den tabbaard te dragen, schijnt in sommige schutgilden niet aan alle gildebroeders te zijn toegekend - zoo was bij voorbeeld de handboog of St. Sebastiaans-gilde van Middelburg verdeeld in drie klassen van schutten, namelijk de broeders van devotie, de gemeene gildebroeders of St. Jans en de tabbaartdragers. Deze laatsten maakten uit het uitgelezene deel der gilde, en zij alleen hadden het regt van de kleederdragt van den adel en der aanzienlijken, naar welk regt zij hunnen naam van tabbaarddragers ontleenden. Het was ook uit hen, dat de vier leden des bestuurs, aldaar beleders genaamd, gekozen werdenGa naar voetnoot4) Wat betreft de voorschriften omtrent het dragen van dien tabbaard, zoo vindt men daaromtrent in de ordonnantie voor deze gilde
van 1528 (16 Junij) bepaald, dat zij met hunne palleure gekleed de begravenis-plegtigheid van den overleden schutter moesten bijwonenGa naar voetnoot1) terwijl een volgend artikel de gildebroeders met 10 schellingen gr. beboette en bovendien gecorrigeerd te werden ter discretie van de schutterie, wanneer eenigh schutter aan zyne nieuwe palleure of tabbaerd gesteld hadde mouwen van andre jaren; voorts dat alle schutten verpligt waren telker opschoteGa naar voetnoot2) te doen maken tot haren koste een journeye metter snede van de palleure achter en voren, en dat op de boete van 2 sch. gr.Ga naar voetnoot3) Het schijnt dus dat ook aldaar jaarlijks de paruren werden vernieuwd. Ook was dit waarschijnlijk het geval bij de kloveniers-gilde, want de ordonnantie van 1547, hoe en wat maniere zy henluiden gereguleerd hebben, in henluider laatste opschote, vangt aldus aan:
In den eersten als 't geordonneert es by die van den weth en raedt dezer stede van Middelburch, dat men den papegaay van eeren schieten zal, ende zoo die schutters de wete hebben, zoo zullen de beleders die van den schutterie ontbieden, te comene in 't hof, om aldaar te ordonneeren eenen bequamen dach, om den voorn. papegaay te schietene, en om ook te kiezene de couleure van haaren tabbaerden, zoo geeft men over drie geschilderde schutters, geschildert met drie derhande coleur, om van de drie coleuren eene te kiezene, en dat gedaen zijnde, zullen als dan zende den knape van der schutteren op Armuyden, om aldaer de wete te doene aen deken ende beleeders van derzelver schutterien aldaer, dat zij allen haer zelven gereedt maeken met dezelve paluere in hare rocken te comene, ten zelven dage, om met ons ge-
zamentlijken een papegaey als dan te schietene. naer ouder costumen, om eenen vryen coninck ende ter zelver feeste als poorters der voorn. stede van MiddelburchGa naar voetnoot1).
Uit de instellings-brief dezer gilde (1509) blijkt, dat zij uit 34 tabbaarddragers werd opgerigt, die hun eed in handen van den burgemeester aflegden, en dat zij van stads wege voor heure eerste paluere den buyk van den tabbaert rood, met mouwen blaauw en wit ontvingenGa naar voetnoot2) Ook in dezen brief is verschil tusschen de tabbaarddragers en gemeene gildebroeders gemaakt. - De brief toch drukt zich aldus uit, dat burgemeesters en schepenen die geordonneert hebben, terwijl daarin van de gemeene gildebroeders wordt gezegd, deken en beleders die sullen ontfaanGa naar voetnoot3) Deze ordonnantie bevool ook, dat de tabbaarddragers met den lyke gaen zullen in heuren tallure staetelyken offeren, ende ook de gildebroeders indien men dat aan henlieden verzoekt; kwamen zij aldus niet gekleed, verbeurden zij telken male 1 ℔ wasGa naar voetnoot4) Ook hun klerk of secretaris werd van de stad gekleed, zoo zal hy hebben alsoo menichmalen als de stad de tabbaertdragers cleed, het laken van den gilden tot eenen tabbaert met een mouwe van derzelver paleuren van den tabbaertdragersGa naar voetnoot5) Dat de drie schutten-gilden gehouden waren bij plegtige gelegenheden in hunne kleederdragt te verschijnen en die bij te wonen, blijkt uit de afkondiging van 30 mei 1566, en 17 mei 1567. Roerende sacraments ende ommegankdagen, hoe men als dan in ordere gaan zal, waarbij alle cleerdragers van de drie schutterien, nyemanden vuytgesteken, dan personen gepriviligeerd, naer vuytwysen
't verbot, te gaene in de processie van den H. sacramente, elcx met heure paluerenGa naar voetnoot1)
Wat nu betreft de kleederdragt der gilde in de zuidelijke gewesten, zoo werden van het algemeen verbod, door de stad Brussel bij brief van 1385 (20 Aug.) gedaan, van geen scoepen (zekere soort van overkleederen) ende andere cledere van geselscappe te mogen dragen, daarvan uitgezonderd den ridders clederen, die princen ochte andere heren gewoenlic syn te gevene, ende die cledinge die den rechteren ende die dieneren van der stad toe behoren, den seven geslechten ende oec der groter gulden van den voetbogen ende hand bogen vander stad van Bruecele, gelyc si toet heer toe geplogen hebbenGa naar voetnoot2) De gilde ontving jaarlijks 4 ellen laken en een kaproen van de stad. Hare paruren waren rood met groen, de kleuren van het stads wapen, geboord, terwijl hunne roode kaproenen met vederen versierd waren. In 1415 schijnen de Brusselsche schutten zich het eerst in deze kleederdragt te hebben vertoondGa naar voetnoot3) In de 17e eeuw betaalde de stad aanzienlijke geldsommen voor de kleeding der verschillende schutgilden. De St. Joris kreeg jaarlijks 315 gl. om hare 100 schutten te kleeden, terwijl aan de 100 handboogschutten, den griffier en bode 343 gl. 7 st.; aan de 100 kloveniers, de 24 kwartiermeestersGa naar voetnoot4) en bode 396 gl. 8 st. en aan de 100 schermers 327 gl. 12 st. van stadswege werden toegewezen. De stad Antwerpen kocht in 1398 voor de parueren van den jongen voetboog wit laken, dat men bruin liet verwen, en licht blaauw laken, dat men rood liet
verwenGa naar voetnoot1) In dat jaar waren de schut-kaproenen van rood laken en hunne witte paruere was met groen laken geboord. Prachtig waren deze gilden soms uitgedost, vooral bij gelegenheid van groote schietspelen. Zoo liet de stad in het jaar 1404, toen hare schutten naar het feest van Mechelen trokken, 326 kaproenen maken, prijkende op de eene zijde met een zilveren burcht en op de andere met een zilveren boog. De schilders Michiel Lodewijks en Andries de Cuyper werden belast met deze sieraden uit zilveren vellen (verzilverd parkement) te snijden, en op de kaproenen te lijmenGa naar voetnoot2) In
1498 was de St. Joris-gilde dezer stad op het groot feest te Gent, hetwelk 6 à 7 weken duurde. Zij was toen gekleed in lange roode tabbaarden, op de mouwen geborduurd met het rozenhoedje, terwijl witte schelpen haar versierde. Op het hoofd hadden de schutten veelkleurige hoedenGa naar voetnoot1) Op het niet minder luisterrijk schietfeest, dat in 1506 te Brussel werd gegeven, schitterde mede de jonge voetboog van Antwerpen, met hare blaauwe tabbaarden en Duitsche hoeden en behaalde zij den prijs van het schoonste inkomenGa naar voetnoot2) maar prachtiger nog was zij uitgedost op het landjuweel in 1534 te Mechelen. Daar vertoonde zij zich in rood fluweelen
damast en satijnen lakenen, witte kousen en over hare roode hoeden golfden witte pluimen. Zij behaalde dan ook op dit feest den prijs van de schoonste kleederdragtGa naar voetnoot1). De Walhemsche schutten waren aldaar kennelijk aan hunne groene hoeden en witte kousenGa naar voetnoot2).
De stad Brugge vooral muntte uit in de pracht harer schutkleeding. In 1388 (8 April) verzekerde de regering aan de St. Joris daarvoor jaarlijks 48 stukken lakenGa naar voetnoot3). Reeds in de 13e eeuw had dezelfde broederschap, toen uit 180 leden bestaande, 876 ellen keerlaken voor hare tweekleurige parure ontvangen. De hoofdman, deken en de gezworenen bepaalden deze kleurenGa naar voetnoot4) Op het berucht schietfecst te Doornik in 1394 verscheen deze gilde, die in hare reijeu de rijkste en aanzienlijkste burgers telde, in purperen en damastzijden kleederen versierd, met neteldoek en kantwerk en waren zij met zware gouden halsketenen omhangen waarin edelgesteente schitterdeGa naar voetnoot5), zij haalde dan ook de prijs der schoonste kleeding. Den 20 Mei 1497 begaf de voetboog zich naar het groote schietfeest te Gend, verzeld van Philips den Schoonen, haar schutkoning, en van de regering harer stad. Toen waren zij volgens de Duitsche wijze gekleed, half blaauw en half runkleurig, geele hoeden met wit en rood geboord. Eenige echter hadden kaproenen.
In 1540 hernieuwde keizer Karel V hun octrooi en vergunde hun daarin de choisir, avoir et porter telles robes et telle parure et couleur comme ils sont accostumés, en oultre que toutes et quantos fois qu'ils iront à quelques trairie et esbats, pour gagner prix ils puissent porter par les champs leurs parures, arbalestres et autres armures et armes défensibles pour la sureté de leurs corps, sans pour ce mesprendre avec nousGa naar voetnoot2).
Toen de stad Brugge op den 11 Aug. 1455 een schietfeest gaf, alwaar 59 schutgilden zich hadden verzameld, was de Luiksche gilde la plus belle vétus de une parure et aians en cief Anthoine le bastard de Bourgogne. Die van Oudenaarden waren echter moult belle uitgedost, maar uit eerbied voor dien vorst, vergenoegde zij zich met den tweeden prijs van de schoonste kleederdragtGa naar voetnoot3). In 1439 echter, behaalden zij te Gent den eersten prijs; aldaar waren zij gelijkvormig in het wit gekleedGa naar voetnoot4). De schutterie van Audenaerde van den voetboghe, dwelke een de meeste ende scoenste schutterie was, vertoonde zich op het schietfeest aldaar in 1408 heerlijk gekleedGa naar voetnoot5), Deze gilde had 16 gezworene schutten, die men frokkenaren noemde, omdat zij jaarlijks van de stad een kleed of frok kregen, waarvoor zij ook zekere dien-
sten moesten verrigten en alle zondagen zich in den handel van den boog oefenenGa naar voetnoot1). Het privilegie waarbij de 40 schutten in 1316 te Bergen in Henegouwen in cene gilde werden vereenigd, schreef voor qu'ils porteroient un arc argenté sur les robes, welke kleur men niet regt uit de bescheiden kan ontdekkenGa naar voetnoot2). Mechelen, die in 1453 slechts 40 voetboog en 20 handboogschutten konde bekostigen, gaf hun alle twee jaren 12 ellen laken, om de processie in de parueren te kunnen bijwonenGa naar voetnoot3). In 1474 hadden de 60 voetboog en de 30 handboog, toen zij naar het beleg der stad Nancy trokken, 440 ellen groen laken à 3 escalins de el, en 44 ellen geel en rood laken à 2 escalins 3 den. de el ontvangen. Het groen schijnt dus de hoofdkleur geweest te zijn. In hetzelfde jaar werd hun het privilegie verleend van door het geheele land hunne kleeding en wapenen te dragenGa naar voetnoot4). In 1521 kregen de kloveniers laken van de stad, op voorwaarde dat zij hunne klederen naar den toenmaligen dragt der krijgsbenden zouden laten maken, en in dat jaar kleedde Mechelen, op keizer's last nog 10 kloveniers op dezelfde wijzeGa naar voetnoot5).
Kortrijk blonk, ‘zegt de heer Snellaert,’ ten allen tijde uit door zijne gilden. Nog vertoonen aldaer de voet- en handbooggilden van tijd tot tijd iets dier oude pracht, en het staet mij levendig voor oogen,’ verklaart de schrijver, ‘de gilde van St. Joris in schaerlaken rokken gedoscht, eenen luisterlijken stoet te hebben zien uitmakenGa naar voetnoot6).’
Te Lier schijnen de schutgilden bestendig dezelfde kleur, die hunner stad, namelijk wit met rood omzet, te hebben gedragenGa naar voetnoot1). Niet minder schitterend dan de overige verzamelde schutgilden, verscheen die van Lier, op de verschillende schietfeesten, vooral in latere tijden. Zoo waren zij in 1560 overwinnaars van den prijs van de schoonste kleederdragt op het landjuweel te Brussel, door den ouden voetboog gegeven. De stad had haar ook daarvan 200 gl. geschonken - en in datzelfde, jaar won zij den 5 Aug., op een haechtjuweel aldaar den derden prijsGa naar voetnoot2).
Wat voorts de voorschriften ten aanzien hunner kleederdragt betrof, zoo werd bij het privilegie van Johanna van Brabant 1406 (4 Jan.) aan den deken en de gezworenen van den ouden voetboog, volkomen magt gegeven omtrent de parure even als betreffende de overige aangelegenheden der gilde, alle de bepalingen te maken, die hun orbair voorkwamenGa naar voetnoot1). Het privilegie van hertog Philips den Goeden, anno 1447 (15 Febr.) verleende aan den schutkoning, dekenen, gezworenen en broeders van de St. Sebastiaan of den handboog, het regt gelyke kleederen of cappruynen ende van gelyken palluren opdat hun genucht, te dragen, en t' allen tijden, des verkiezende te vernieuwen ter eeren ende vordernissen van der zelve gulde, in weerwil van eenige nadere ordonnantiën, waarbij dit in het algemeen mogt worden verbodenGa naar voetnoot2). Het charter voor de voetbooggilde van Turnhout, in 1388 gegeven door Maria van Brabant hield de bepaling in, dat niement sijn cleet noch sinen capruen leven (waarschijnelijk leenen) sal, dees lakens niet en heeft, wiet dade hi sout beteren tot tdekens ende gheswoernen seggheneGa naar voetnoot3).
Te Doornik droegen de schutten onder hun wapenrok roode tabbaarden, die tot over de knie kwamen en zonder mouwen, de toren van wit laken prijkte op de borst, en hunne kaproenen waren met vederen versierdGa naar voetnoot4). De Gentsche voetbooggilden waren, zooals de afteekeningen van muurschilderij in het werk van den heer Felix de Vigne (plaat 1 en 2), aanduiden, in het rood gekleed, en hingen de tabbaarden over de knie. Naar den vorm van het vaandel te oordeelen, was dit hunne kleederdragt in de 12c of 13e eeuw. De St.
Sebastiaan-gilde was, zooals bij plaat 3 van het meermalen aangehaalde werk wordt voorgesteld, aan de regterzijde in het rood, aan de linkerzijde in het wit gekleed, en waren hunne tabbaarden van dezelfde lengte, maar hadden zij deze om het lijf door middel van een soort van koord en gordel gesloten. Wat nu de voorschriften betreft ten aanzien hunner kleeding, zoo moge men het er voor houden, dat ook hunne statuten hebben verboden het verkoopen of verpanden hunner paruren en kaproenen.
Gebrek aan meerdere bescheiden, betreffende de kleederdragt der schutgilde in de zuidelijke gewesten, noodzaakt mij dit bepaalde punt van onderzoek te eindigen, om bij eene volgende gelegenheid mijne taak te hervatten en opvolgelijk den lezer de vruchten mede te deelen van mijne verdere nasporingen omtrent al wat tot de geschiedenis van de instelling der schutgilde in betrekking staat, namelijk hare eigendommelijke krijgstoerusting en wapenen, hare toenemende getalsterkte in de verschillende Nederlandsche steden, haar bestuur, hare wetten, verordeningen, voorregten, hare feesten, hare verpligtingen en diensten in tijden van vrede en oorlog, om eindelijk, voorgelicht door de echte bescheiden, uit alle deze beschouwingen af te leiden den invloed, welken deze zoo gewigtige instelling heeft uitgeoefend zoowel op de zeden des volks als op zijne staats- en krijgsgeschiedenis vóór de algemeene invoering van eene bezoldigde krijgsmagt.
Bijlagen.Ga naar voetnoot1)
Coeren ende ordinancie gemaict op ten scutten, gedaen Anno XIIIJc vijftich opten IX dach in JanuarioGa naar voetnoot2).
1. | Die scout mitten achte scepenen sijn ouerdragen ende hebben eendrachtelic gekuert, dat een ijgelic voethoge scut, die nu is of namaels wesen sal int getal van den C en XX scutten gemaict bij den gerechte in den name van der stede, elc tot sijnen liue hebben sal, hem selue toebehorende een goet pansijser, een ijserhoet, een hontskouel, een borst, twee schuetlappen ende twee armpijpen, elc bij der boete van drie pont. |
2. Item. | Noch sal een ijgelic scut hebben, hem seluen toebehorende, een goede loefbair wijndaesboge mit sijne toebehoren, te weten, mit een koeker mit pijlen, mit een windaes daertoe behorende ende dat dair op dient, een schietpese ende een logenpese, beijde staende op ten voirs. boge, elcx bij der boete van veertich scellingen. |
3. Item. | Dair toe sel een ijgelic scut noch hebben een goede reijsboge mit sijne toebehoren, te weten, mit twee pesen op ten reijsboge, een spangordel, een spanhaeck of een krijge, han- |
gende an den spangordel, ende een koker mit scut dair toe dienende, elc bij der boete van veertich scellingen. | |
4. Item. | Soe sullen die hornans van den scutten, die nu sijn of namaels wesen sullen, tot alre tijt alst hem gelieft ende ten minste vier warue t siairs omme gaen onder den scutten, om een ijgelic sijn harnasch ende wapen mit sijn bogen ende ander reescip, daertoe behorende als voirs. is, te scouwen ende te besien, ende wair sake datter ijemant wair, die sijn harnasch, wapen ende bogen mit horen toebehoren niet togen en wonde ende dat den hornans weijgerde, die soude verburen IIJ ℔ ende wair ijemant, die den hornans dair omme misdede met woirden of mit wercken, dat sellen t gerecht an dien rechten ende corrigeren nae gelegenheijt van der sake, gelijkerwijs oft den scout mitten gerechte seluer gedaen ende geschiet wair. |
5. Item. | Wair dat ijemant van den scutten beuonden worde, dat hij sijn harnasch ende wapen als voirs. is ende sijne bogen, elc mit sijne getuge ende toebehoren, niet en hadde, als men omme ghinge scouwen ende bij den hornans bekuert worde, tsij in al of in een deel, die ghene, die sijn volle getuige als voirs. is niet en hadde, die sal sijn gebreck coope binnen XIIIJ dagen, nae dat hij bekuert wort, bij der boete van IIJ ℔. |
6. Item. | Soe en sal geen scut binnen der tijt, dat hij in der scutterije is, sijn harnasch noch sijn bogen mit horen toebehoren niet mogen vercoopen, versetten, verureemden noch bezwaren mit gheenen sculden, tenzij dat hij beter harnasch, wapen ende bogen mit horen toebehoren eerst in die stede gecoft heeft, bij der boete van IIJ ℔ ende dairtoe gecorrigiert te wesen bij den meesten omme seggen van de gerechte. |
7. Item. | En sal nijemant om geenre hande sculde wille rechte mogen spreken of mogen pande an sulc harnasch ende wapen noch an sulke bogen mit horen toebehoren, als enich van den voirs. scutten heeft, durende alsoe lange als hij in |
der scutterije is, ende soe wie dair an rechts begeerde, soude die scout, scepenen ende boden hem mogen weijgeren sonder mijsdoen. | |
8. Item. | Soe sullen die homans van den voirs. scutten hoir scuts tabbaerts of hoir scuts caproens, sulc als ouerdragen sal wesen, gemaict an hebben op ten groten Vastellauont, ende een ijgelic scut sal dan sijn scuts tabbairt of scuts caproen dair nae doen maken, soe dat clc sijn tabbairt of caproen gemaict is op den heijlighe Assencioens dach dair naestuolgende, elc bij der boete van drie pont, te verburen ende dairtoe gecorrigiert te wesen bij den meesten, omme seggen van den gerecht, ende nochtans soude hij sijn scuts tabbairt ende caproen doen maken gelike die ander scutten. |
9. Item. | Sullen die homans van den scutten, als men die papegaeij gescoten heeft, hoir rekeninge doen binnen een vierendeel jairs daernae uolgencfe, op die boeten van IIJ ℔ elcx dages te verburen soe menigen dach als sij dair ouer toefden sonder rekeninge te doen. |
10. Item. | Tot welker tijt dat men die homans van den scutten vernuwet, soe sullen sij elc ene eedt doen, die de scout ende gerecht van hem nemen sullen, ende sij sullen elc zweren dese voirs. kuren te houden, ende ten mijnsten tot vier termijnen van den jair omme gaen scouwen, meer of sij willen ende niet mijnder, soe hem dat beste ende oirbairlicste duneken sal, ende die brucken den scout an te brengen, om die te innen. Ende wairt dat die homans versumende waren in der schouwinge te doen, ende die brucken dair of an te brengen, soe sullen sij elc verburen, alsoe dicke als zijt versuijmden, IIJ ℔. |
11. Item. | Soe wie dat bij den voirs. homans bekuert worde, ende zij den rechter blj horen eede anbrengen, die sal verwonnen wesen, sonder vorder rechts mit claichliken woirden dair om te plegen. |
12. Item. | Wairt sake dat die scout, die nu is of namaels |
wesen sal, versumende wair, sulcke boeten, als bij den homans hem angebrocht worden, in te halen, soe sullen die homans hem mogen andringen die boeten te innen, of nijement geen recht te doen, ende dan soe en sel die scout nijement geen recht doen voir den tijt dat die boeten voldaen sijn. | |
13. Item. | Tot wat tijden dat enich van den scutten offliuich wort, off dattet gerecht mitten homans ijement wter scutterije setteden, ouermits dat hij die scutterije niet bewaren en mochte, als hij sculdich wair te doen, soe sel men bij den meesten stemmen van den gerechte, bij aenbrenge van den homans, in des afliuigen stede, of in der gheener stede die wt' scutterije geset worde, een ander persoen setten om een scut te wesen, en soe wie alsoe gecoren wort sal in der scutterije bliue; ende wie anders in der scutterije geset worde, sonder dat meeste deel van des gerechts ommeseggen, dat en soude van gheener wairden wesen, noch hij en soude oic in der scutterije niet wesen gerekent gelicken een scut. |
14. Item. | Van alle dese voirs. boeten sal hebben die scout die een helft, ende die homans van den scutten tot Sinte Jorijs ende tot des outairs behoef die ander helft. |
Soe wat voethoge scut van Leijden woenachtich is buijten Leijden mit sijnre alinger woenstat om dienste wille, die zij voeren ende hebben, wairt dat eniger tijt enige reijsen mitter bannier gebuerde ende geschiede, soe sel die scut, die buijten Leijden om sijn dienste wille mit sijnre alinge woenstat woenachtich is, alst zijn cauel is, op sijne cost enen andren starken, notabelen, cloecken, weerachtig man in sijn stede mogen setten, die hem mitten boge behelpen can, die voir hem reijsen sal, sonder enige calange of tegenspreken van den homans ende scutten van der cauel, die die reijse zijn, wair dair die wtwonende scut onder staet. Ghedaen XV dage in Meije XIIIJc LVIIGa naar voetnoot1).
Keuren vande hantboogscutten, 9 Januarij 1450Ga naar voetnoot1).
Die scout mitten achte scepenen sijn ouerdraghen ende hebben eendrachtelic gekeurt, dat een ijgelic hantboge scut die t nu is of namaels wesen sullen, wesende in t getal van den vijf en t seuentich hantboge scutten, gecoren ende gemaict bij den gerechte van Leijden, tot sijnen liue hebben sal een ijgelic, hem seluen toebehorende, sulc harnassch, wapen, bogen ende scutten als hier na volcht.
1. | Eerst sal een ijgelic hantboge scut hebben een goet pansijser, een borst, een hontskouel, een salladde of een huijsde, twie schoerlappen ende twie armpipen ende een lang mes of een bijl, elc bij der boete van XX sh. |
2. | Sal een ijgelic hantboge scut hebben een goede starcke loefbair reijsehantboge, een bras, een bont van twie dosijn stralen ende een dosijn goede scietpesen, bij der boete van XX sh. |
3. | Noch sal een ijgelic hantboge scut hebben een goede loefbair doelhantboge mit een koker mit pijlen, mit een bras ende mit een half dosijn pesen, bij der boete van XX. sh. |
4. | Item soe sullen die homans van hantboge scutten hoir scuts tabbart of hair scuts caproen, sulc als ouerdragen sal wesen dit jair, gemaict an hebben tot beloken Paesschen naest comende, ende een ijgelic hantboge scut sal sijn scuts tabbairt of caproen van paluer gemaict is, tusschen dit ende den heijlige Sacraments dage naest comende, elc bij der boete van 40 sh., ende daertoe gecorrigeert te wesen bij den meeste ommeseggen van den gerechte, en de nochtant soude hij sijn scuts tabbairt of caproen doen maken als andren hantboge scutten. |
5. | Soe sullen die hantboge scutten, die t nu sijn of namaels wesen sullen, alle jair, tusschen den eersten dach van April tot Sinte Bavo dage toe, maentscutte houden, in maniere dat die voirs. homans van den hantboge scutten mitten gemeene |
hantboge scutten loten sullen an vier cauele, te weten, in elke cauel 19 scutten, die welke scutten bij sulke cauelingen ende ordinancie ter doel comen sullen om te schieten, in sulker formen als die homans dat ouerdragen sullen. | |
6. | Soe sullen die hantboge scutten alle jair op Sinte Sebastiaens dach ter kercke comen t Sinte Pieter, ende onder die homisse, als dat offerformulier gesongen is, t samen gaen offren, ende na der misse sullen sij t samen gaen eten, dair die homans sullen hebben doen ter maeltijt bereiden, bij den boete van XX sh. te verbueren, ten wair of ijement op Sinte Scbastiaens avont ende op Sinte Sebastiaens dach, beijde die twee dagen, van huijs war of dat hij soe sieck wair, dat hij ter kercke noch ter maeltijt niet comen en mochte, soe soude hij vrij wesen van de boetenGa naar voetnoot1). |
19 Januario 1450.
Die eerste cauel.
Sijmon Vredric Willemsz., Dammes, pottemaker, Coen van Oesterwijc, Jan van Woude, Dirc Pieter Smitsz., Claes Willem Smitsz., Gerijt Hasselair, Diert Dircxz., Reijner Jansz., Andries Riddellofsz., Claes Heijnricz., Claes Claes Mijchielsz., Philips, die brouwer, Jan Brouwenz. die scipper, Clement, die tijmerman, Gerijt Jan Heijnricz., Jan Mijchielsz., Dirck van der Goude, Florijs Heermalen, Jan Mouwerijn, Heijnric Pietersz., Coen die stillegancmaker, Zijbrant Doenenz., Gerijt Vinck, Claes Hugensz., Claes Claes Willemsz., Wouter Coman Jansz., Florijs die swairtueger, Willem Jansz., Gijsbrecht van Zwieten, Jan Heerman Florijsz., Gerijt van Assendelf, Jan van Sonnevelt, Sijmon Jan Stiers, Wouter Coman IJs. brants, Dirck van Zijl, Jan Gerijt die Bruijne, Jacob Pieter
Coops, Gijsbrecht Mouwerijns, Gilles Foeijtgen Gerijts, Claes Mast Claesz., stienhouwer, Jan Florijs Willems, Gerijt Boeijens, Dirc Dire, backer, Gerijt van Veen, Nanne Paedze, Willem Bort, Adriaen Heerman.
Tweede cauel.
Aert van Rollant, Jan Batterman, IJsbrant Jacobs, Jacob die cuper, Gerijt Jacob die Cupersz., Pieter die Bruijn, Willem Phillips, Willem Jacobs, Willem Claes Costersz., Willem van Bossch, Gerijt Brederoe, Willem Hugen, Jan Eggairt, Jacob Willem Martijns, Dirc Florijs Heermalensz., Jan Dirc Gerijt Montfoirdensz., Clais Wit, Pieter Stoop, Coen Dircx, Jan Gijsbrechts, Allairt die lijndraeijer, Willem Zoet, Jan Dobben, Jacop Doens, Jan Heijnric Paidz', Joost Heijnricx, Gerijt Pieter Hasen, Jan van Zwieten, Willem van der Does, Pieter Florijs, vleijshouwer, Florijs Pietersz., Florijs Nannen die saelmaker, Gijsbrecht Kint, Jan Gijsbrecht Wittgensz., Aelbaren van Noorde, Claes Willems die vleijshouder, Jacob die bastert van Alemade, Willem Jacob Euersz., Hubrecht van Pallaes, Coman Pieter Jansz., Florijs van Zijl, Heijnric Dircx, Jacob Jacobsz.
Die derde cauel.
Bakel Heerman, Gerijt Heerman, Gerijt Rijswijc, Gerijt Lam, Jacob van Noorde, IJsbrant Pieter Butelwechts, Pieter Jan Bouwensz., Jan Coman Jans, Andries Celle, Willem van Bosschuijsen, Adriaen van der Mije, Claes Gijsbrecht Pieters, Heijnric Jan Gijsbrechts, Jan van Weer, Huge van Zwieten, Gerijt Gerijtsz., Vop Jans, Jan Robbrechtsz., Aernt Heijnricx, Jan Heijn Reijners, Paedze Pietersz., Dirc Aelwijns, Dirc Jacobs, Jorijs Pieters, Pieter Jan Martijns, Gerijt die Bruijn, Jacob Dirc Tijmans, Sijmon Pieter Paedze, Jan van der Graft, Pieter Jorgels, Heijnric van der Laen, Florijs Heerman, Jan die smit, Huge Spruijt, Geryt Mouwerijns, Gerijt van Lochorst, Philips Nachtegael, Theuns van Berendrecht.
Afgelezen den 6 Junij 1506.
Die scout mitten achte scepenen zijn ouerdragen ende hebben eendrachtelick gekuert, dat een ijgelick voetbogescutter, die nu is of namaels wesen zel, wesende in t getal van den C en LX voetboge scutten gecoeren ende gemaickt bij den gerechte in den name van de stede, elck tot zijnen lijue hebben zel, hem zelven toebehorende, zulck harnasch, wapen ende gescut, ende onderhouden zulck ordonnancie als hiernae volchtGa naar voetnoot1).
Wat harnasch ende wapen elc voetbogescut hebben sel.
Eerst zel elck voetboge scutter hebben een omme getuijch met 2 gardebrassen of een goet stalen pansijser mit een horstplaet daervoor, een crage, een hoeftwapen ende een zwaert of lange dagge, elck bij der boete van III £ ende daertoe gecorrigiert te wesen bij de meeste ommezeggen vande gerechte.
Wat boge ende gescut elck scutter hebben zel.
Item. Zel elck voetboge scutte hebben, hem zelve toebehoerende, een goede stalen voetboge mit een spangordel, mit een crage of een wijndaes of een half wijndaes, mit een coker mit scut daertoe, dienende op boete van 2 £ paijts.
Ende, omdat die scout ende scepenen van den voorn. voetboge scutte tot een reijse niet en willen belasten mit alle t gene dat zij van node behoeue, ende zoe die voetbogescutten op nu belast zullen worden mit hoer palueren te maicken, gelijck een oude kuer hiernae uolgende wtwijsen sel, soe hebben die scout en scepenen, omme te remedieren dat die zelven scutten alle costen tot eene reijse niet en sullen doen, geordineert dat zij luijden hoer boge crijge of wijndaes mitten geschutte daertoe dienende elcx hebben zullen tusschen dit ende Sint Jacobsdage naestcomende, ende hoer harnasch, weer ende wapen gelijck voors. is tusschen dit ende ons lief Heeren Assencioendaghe naestcomende, opte boete ende correxie voors.
Dat die hoemans t harnasch ende bogen mit hoer toebehoeren scouwen zullen.
Item. Zullen die hoemans van den scutten, die t nu zijn of namaels wesen zullen, tot alre tijt hem gelieft en ten minsten vierwaruen t jairs, ommegaen onder de scutten, om een ijgelijck zijn harnasch, wapen en bogen mitten gereetscap daertoe behoerende, als voerscreven is, te scouwen ende bezien, ende wairt datter ijemant waer, die zijn harnasch, wapen ende bogen mit haer toebehoeren niet en hadde, t zij in heel of in deel, of elck den hoemans t zelue niet togen en wilde ende dat den hoemans weijgerde, die zoude verbueren 3 £ paijts. ende daerenboven gecorrigiert wesen bij de meeste ommeseggen vande gerechte. Ende waer ijemant, die daer omme misdeden mit woerden of mit wercken, dat zullen t gerecht an dien rechten ende corrigieren na gelegenheijt van der saick, gelijckerwijs oft den scout mitter gerechte zelue gedaen ende gesciet waer, ende waer dat ijemant van de scutten bevonden worde, dat hij zijn harnasch, wapen en zijn boge elck mit zijn getuijgen ende toebehoer niet en hadde als men omme ghinck scouwen, en bij den hoemans bekuert wort, t zij in heel of in deel, die geene die zijn volle getuijgh als voors. is niet en hadde, die zel zijn gebreck copen binnen eene maent, nadat hij bekuert is, van 3 ℔ paijts. ende hoven gecorrigiert wesen bij den meeste ommeseggen vande gerechte, boven die eerste boeten ende correxie, die hij mede gehouden zel wesen op te leggen ende betaelen.
Dat een scutter zijn harnasch of boge niet vercopen noch bezwaeren en mach.
Item. Zoe en sel geen scutter binnen der tijt, dat hij in der scutterije is, zijn harnasch noch zijn boge mit hoer toebehoeren moegen vercopen, verzetten, vervriemden noch bezwaeren mit geen sculden, ten zij dat hij beter harnasch, wapen ende bogen mijt hoer toebehoeren eerst in die stede gecoft
heeft, bij de boete van 3 £ paijts. ende bovendien gecorrigiert te wesen etc.
Dat men an geen harnasch of bogen panden mach.
Item. En sel nijemant om geenrehande sculde wille mogen rechtspreken of moegen panden an sulck harnasch ende wapen of ander bogen mit hoer toebehoeren als enich van de voorn. scutten heeft, dienende zoe lang als hij an der scutterije is, ende wie daer rechts begeerde soude die scout, scepenen en boeden hem moegen weijgeren zonder misdoen.
Van de scuts tabbairden ende paloren te maecken.
Item. Zoe zullen die hoemans van de voetboge scutten hoer scuts tabbairden zulck als ouerdragen is, van nijen Leijdsch laken dit jaer gemaeckt an hebben op ten Heijligen Sacramentsdage naest comende. Ende een ijgelick voetboge scutter zel zijn scuts tabbairt ende peluer daernae doen maken van nijen Leijtsch laken, soe dat elck zijn scuts tabbairt ende paluer gemaeckt is, tusschen dit ende Sinte Jorijsdage, als men dit jegenwoirdige jaer die papegaij scieten zel, elx bij de boete van 2 L. ende daertoe gecorrigiert te wesen bij de meeste omme zeggen van de gerechte, ende nochtans zoude hij zijn scuts tabbairt ende peluer doen macken als andere voetboge scutten binnen 14 dagen na den voors. tijt, op zulcke boete ende correxie als voors. is, bouen die eerste boeten ende correxie voers. Ende after dit jaer ende dese reijse zullen die hoemans van de voetboge scutten om tander jaer haer cledinge en paluer vernuwen bij den gemeen scutten, daer of d' eerste paluer weder gemaect zel werden in de jaer van 1508, ende zullen die an hebben op ten groten Vastelavont, ende een ijgelijck voetboge scut zel daerna zijn paluer gemaeckt hebben tusschen grote Vastelavont ende Sinte Jorijsdage, al van nijen Leijdsch laken op sulcker boete ende correxie als voors. is, ende nocht soude hij zijn paluer doen maken als ander scutten binnen 14 dagen daernae, mede op
sulcke boete ende correxie als voors. is, boven die eerste boeten ende correxie, die men hem mede of nemen zel zonder verdrach.
Wat dagen die voetbogen scutten gehouden zijn in hoer paluer of harnasch te gaen.
Item. Zullen die voetboge scutten voort alle jaer op Sinte Jorijs dach ter kerck comen t sinte Pieters, hoer peleur an hebben, zonder hoeijck off mantel daer ouer te hebben ende onder die hoemissie, als t offerformulier gesongen is, t samen gaen offeren, op te boete van 2 L. paijts., ende nader hoemisse zullen die scutten, die t belieft, bij hoemans gaen teren, daer die hoemans zullen hebben doen bereden.
Desgelijcx zullen die voetboge scutten voertan alle jaer, nadat zij haer paluer gemaeckt zullen hebben, op ten Heijligen Sacramentsdach comen in der processie van de Heijlige Sacramente ende ommegaen alst behoert, t elck zijn paluer an hebbende zonder ijet daer ouer te hebben op te boete van 2 L. paijts. ende dairtoe gecorrigiert te wesen bij de meeste ommeseggen van de gerechte.
Ende des zonnendages voor de Heijligen Pinxter dach zullen alle die voers. scutters voortan alle jaer comen ende gaen in Onser Vrouwen processie ende ommeganck in hoer paluer off harnasch, zoe alst gerecht alle jaire dat ordonneren zullen, zonder ijet daerouer te hebben, op te boete van 2 L. paijts ende daertoe gecorrigiert te wesen bij den meesten ommeseggen van de gerechte. Behoudelick, waer t dat ijemant op Sinte Jorijs avondt ende Sinte Jorijs dach, beijde die dagen, van huijs waer, of niet op te Heijlige Sacramentsdagen ende op ten Ommegancxdach van huijs wair, of van ziecten of ander nootsaken wege op te voorn. dage niet en quame in der kercke of processie voorscriven, off mit zijn harnasch ende paluer niet comen en mochte, dat soude staen ter bescheijdenheijt van de gerechte ende hoemans van de voetboge scutten.
Als men die papegaij schieten zel.
Item. Als men die papegaij scieten sel, zoe sel een ijgelijck voetboge scutter gehouden wezen te comen op ter stedehuijs of voer der stedehuijs in zijn scutterlijck abijt ende paluer mit zijn stalen voetboge ende zes bouts tot sulceke tijt, als men henluijden hij de hoemans zel laten weten, om zoe voert te gaen in goeder ordinantie daer die papegaij gerecht zel wesen, ende aldair zijn bouten verscieten, op te boeten van X sh.
Wanneer een scutter oflivich geworden is.
Item. Tot wat tijden een voetboge scutter sterft, zoe zel men alle die voetboge scutten t graf bidden bij der doelenknecht, ende sullen als dan gehouden wezen te comen offeren over den doden scutter in haer scutters abijte, op te boete van 3 sh., ten wair of eenich van de scutters rouwe droege of van huijs wair, off eeniche kenlijcke nootzaken hadde, dat zel staen tot besceijding van de hoemans.
Van dootsculde.
Item. Wat scutter dat sterft, die sel gehouden wesen te geuen voor sijn dootsculde L. placken, daer voor die hoemans hem zullen na doen doen een dertichste misse, ende t surplus zel bliven tot Sinte Jorijs profijt.
Van maentscut te schieten ende te houden.
Item. Hebben die scout ende achte scepenen voors noch geordineert ende gekuert, dat die voetboge scutten, die t nu zijn ende namaels wesen zullen, sullen hoer maenschut houden alle jaer begunnende beloken Paeschen ende eijnde met Sinte Baven dage, ende sullen cauelen an achte partijen onder die vier hoemans, ende daer of zel een van de hoemans mit zijn geselscap, die in zijn cauel geuallen zijn, voor manendages voor twie vren te doelen comen, den voors. tijt gedurende, ende dair scieten ten minsten drie hoelspelen, elck huelspel om een groten, ende zullen scieten mit hoer eijghen
bogen, pijlen ende gereescap, scutterlick, op te boete van X sh. paijts, ende dat van stonden an bij der scutters boede in te halen, ten waer dat ijemant kenlick zieck of van huijs wair of wettelick onsculde hadde, dat den hoeman, diet zijn cauel is, kenlijck waer, mer soude nochtans betalen zijn drie huelen ende zijn maeltijt, gelijck zijn mede gesellen doen, die ter doelen schieten, zonder in wijn of in vreemt bier ijet te gelden. Ende nijemant die in de cavel is, en sal vuijt den doelen moegen gaen voor den tijt, dat die cavel vuijt gescoten is, ten zij bij consent van de hoeman, op te boete voors., behoudelick dat die geene, die noch geen bogen noch gereescap en hebben, en zullen niet verbueren dat zij mit ander gereescap scieten, tusschen dit ende Sinte Jacobsdaghe naest comen, dat geordineert is dat zij die hebben moeten.
Dat die hoemans ordinancie maken moegen, angaende die hantieringe van de boghe ende doelen.
Item. Js noch gekuert dat, soe wat die hoemans van de voetboge eendrachtelick ordineren zullen van zekeren ordinancien, die van outs onderhouden zijn in den doelen, of van nijeuwes ordineren zullen om goede ordinancie te maken, dat zal zijn voortgane ende van waerden wesen, angaende die hantieringe vande boge ende doelen, behoudelick dat die voors. hoemans geen ordinancie maken of ordineren zullen, daer die boete of wesen zullen boven III sh. paijts. Des sullen die hoemans voorscriven gehouden wesen, t geene dat zij ordineren zullen, te hangen openbaerlijck in de doelhuijse in een bort, gemaeckt zoe dat tet een ijgelic lesen zel moegen, ende dese kuer sel geduren tot wederseggen toe van t meestendeel van de gerechte.
Van comunicatie te houden.
Item. Tot wat tijden die hoemans van de voetboge scutten comunicatie houden willen, soe zel men die scutters die weete doen bij de scutters boede. Ende als dan zullen die scutters gehouden wesen, ten gezetten ure te comen, ende te hoeren wat
bij den hoemans geopent zel worden, ende dair in t beste helpen raden tot profijt van de scutterije, op te boete van III sh. paijements.
Dat nijement geenrehande spul dan scieten in de doelen hantieren sel.
Item. Voort is geordineert, dat van nu voortan nijemant enich spull, t zij balslagen, cloeten, t fuijtgen te scieten noch geenrehande manieren van spul hantieren en zel in den doeleu dan alleenlick dat t scietspul angaet, op te boete van X sh. paijts.
Nijemant te weijden of te bleecken in den doelen.
Item. Zoe en zel nijemant van nu voortan in de doelen moegen weijen enigehander beesten noch clederen bleecken, op te verbeurnisse van t geene, dat die hoemans aldaer vinden zullen, ende dat te gaen tot behoef van Sinte Jorijs.
Dat men geen doernen of boemen houwen noch breken en sel.
Item. Voort zoe en sel nijemant eenige doernen of boemen in de doelen houwen, brueken of scueren buijten consent van de hoemans, op te boete van X sh. pts. ende daer toe gecorrigiert te wesen bij de meesten ommeseggen van de gerechte.
Dat nijemant in den borden scriuen noch scrappen en sel.
Item. Voort en zel nijemant scrappen, scriuen noch scueren an eenich van de borden inden doelen hangende der scutterije angaende, op te boete van X sh. pts. ende daer toe gecorrigiert te wesen bij de meesten ommeseggen van de gerechte.
Hoe men die cleijne boeten inwinnen sel.
Item. Zel die doelknecht bij beuel van de hoemans alle boete, bruecken ende alle ongelden, wesende ter somme toe van
X sh. pts. of daer beneden, tot alre tijt als hem des bij den hoemans beuolen wordt, in halen moegen sonder eenige recht uorderinge daer jegens te doen of te panden den derde pennijnck beter, in alle manieren of zij mit allen recht verwonnen waren.
Hoe men die grote boeten inwinnen sel.
Item. Ende wat boete, die zijn bonen X sh. paijts., die zullen die hoemans gehouden wezen bij hoeren eede den scout an te brengen, ende zoe wie zij zoe anbrengen, zel verwonnen wezen, zonder vorder rechts mit clagelick woirden daerom te plegen. Ende die scout zel gehouden wesen die zelue boeten in te halen, behoudelick dat zij eerst een weet hebben zullen van de knecht van de doelen een dach te voeren, eer men hemluijden van de scout zel moegen panden. Ende waert dat die scout tot eenige tijt versuijmende waer, die voors. boeten angebrocht in manieren voors. in te halen, soe zellen die hoemans hem mogen andingen, die boete te innen of nijemant geen recht te doen voor de tijt, dat die boeten voldaen zijn, daer den scout in gehouden sal zijn.
Die boeten te innen binnen eenre maent.
Item. Voort zullen die hoemans alle boete, die verbuert worden, doen inhalen binnen eenre maent, na dat die verbuert zijn, of die hoemans zullen gehouden wesen die verbuerde boeten zeluer te betalen.
Waer die boeten gaen zullen.
Item. Alle welke boeten, die verbuert worden in manieren voors. zullen gaen, te weten, die zijn ter somme toe van X sh. of daer beneden, tot profijt van Sinte Jorijs, ende boven die X sh. zijn zullen gaen, deen helfte an de heer ende dander helfte an Sinte Jorijs.
Hoe die hoemans rekenen zullen.
Item. Hebben die van de gerechte noch geordineert, dat die hoemans, die nu zijn ende namaels wesen zullen, gehouden
zullen wesen, alle jaer, na dat Sinte Jorijs dach geleden is, of binnen XIIII dagen daer na ten lancxsten, hoer rekeningen ende bewijs te doen van alle t geene, dat sij van Sinte Jorijs ende der scutterije wegen ontfangen ende wt gegeuen hebben, in presentie van enige van de gerechte, die men daertoé ordineren sel, ende in presentie van de nijewen hoemans, of enige andere van de scutterije, om die rekeningen bij de gerechte gesloten te worden op te boeten van X sh.... te verbueren alsoe menigen dach als sij ouer den XIIII dagen voors. toefden sonder rekeninge te doen.
Item. ende wanneer die papegaij gescoten wordt, soe zullen die hoemans hoer rekeninge doen van t papegaij scieten, binnen eene maent daer anvolgende in tiegenwoordicheijt van de geene, die voors. zijn, ende op te boete voors.
Hee die homans hoeren eedt doen zullen.
Item. Zullen die hoemans vande voetboge scutten, die nu zijn en namaels wesen zullen, als zij gecosen zijn hoeren eedt doen, die de scout ende gerecht van hem nemen zullen. Ende zij zullen elck zweren, dese voors. kueren te houden ende ten minsten tot vier tijden van de jaire omme gaen scouwen, meer of zij willen, zoe hem dat best ende oirbairlicxt duncken zel, ende die bruecken den scout anbrengen, om die te innen. Ende wairt dat die hoemans versuijmende waeren in de scouwinge te doen ende die bruecken an te brengen, soe zullen zij elx verbueren, zoe dick zij dat versuijmden, X sh. paijements.
Hoe men een nijeuwe scutter kiesen sel, in eens oflivige stede, of die verlaten worden van de scutterije.
Item. Tot wat tijden dat eenige vande voetboge scutten oflivich wort, of dat t gerecht mitten hoemans ijemant vuijt der voors. scutterije setteden, ouermits dat hij zijn scutterije niet bewaeren en mochte, als hij sculde waer te doen, soe zel men bij den meesten stemmen van de gerechte, bij anbrenge
van de hoemans in des afliuigen stede of in der geenre stede, die vuijt der scutterije gezet worde, een ander persoon zetten om een scutter te wesen. Ende zoe wie alsoe gecoeren wort, zel inde scutterije blijuen, ende zoe wie anders in der scutterije gezet is, dat en sel van geenen waerden wesen noch en soude in dese scutterije nijet gerekent wesen gelijck een scut.
Actum opten VIen dach in Junio A0 XVc en zesse, ende ofgelezen opte VIIen dach in Junio int selue jaer.
De ordonnantie voor de handboogschutten is van den navolgenden inhoudGa naar voetnoot1),
Wat harnasch ende wapen de hantboge schutter hebben sal.
Eerst. Zel elck hantboge scutter hebben een ommegaende getuijch, mit twie gardebrassen of een goet stalen pansijser, mit een borstplaet daer voor, een crage, een hoeftwapen ende een zwaert of lange daggen, elck bij de boete van II £ paijts. ende daer toe gecorrigiert te wesen bij de meesten ommezeggen van de gerechte.
Wat boge gescut ende gereescop elck scutter hebben sel.
Item. Zel elcke hantboge scutter hebben hem seluen toebehoerende een goeden loefbair hantboge, een bras, een bout van een dosijn stralen, een dosijn scietpijlen, en een half dosijn pesen, op te boete van XX sh. pts. ende daer bouen gecorrigiert te wesen bij de meesten ommesegge van de gerechte, ende zullen hoer harnasch ende bogen mit hoer gereescop hebben tusschen dit ende Alreheijligendage naestcomende, opte boete voors.
Vande scutters tabbairden ende palueren te maken.
Item. Zullen die hoemans vande hantboge scutten die toe-
comende jaere ende voort om t ander jair hoer cledinge ende palueren maken ende vernijeuwen bij den connijnck ende hoemans, ende die connijnck ende hoemans zullen hoir paluer van nijen Leijdsch laken gemaect an hebben opten grote Vastelauont naestcomende, ende een ijgelick hantboge scutter zel dairna zijn paluer gemaeckt an hebben tusschen grote Vastelauont ende ons liefs Heeren Hemeluairtsdach naestcomende. Ende zoe voort om t anderde jaer dairanuolgende in manieren voors., opte boete van XL sh.
Ende wairt dat ijemant in gebreck wair, die soude nochtans zijn paluer ende cledinge doen maken binnen XIIII dagen.
Wat dagen die hantbogescutten gehouden zijn in hoer paluer of harnasch te ghaen.
Item. Zullen die hantboge scutten voortaen alle jair op Sinte Sebastiaens dach ter kercke comen te Sinte Pieters, hoer paluer an hebbende, zonder hoeijck of mantel dair ouer te hebben, ende onder die hoemisse, als t offerformulier gesongen is lette t samen gaen offeren, opte boete van XX sh. paijts., ende nader hoemisse zullen die scutten, die t belieft, bij den hoemans gaen teren, daer die hoemans zullen hebben doen bereiden. Desgelijcx zullen die hantboge scutten voortan alle jaire, nadat zij hoer paluer gemaect zullen hebben, opten Heilige Sacraments dach comen in der processie van de Heijligen Sacramente ende ommegaen als t behoirt, elck zijn peluer an hebbende, zonder ijet dacrouer te hebben, opte boete van XX sh. paijts. ende daertoe gecorrigiert te wesen bij den meesten ommezeggen vande gerechte.
Ende des zonnendages voor de Heijligen Pincxter dach zullen alle die voors. scutters voort an alle jaer comen ende gaen in onser Vrouwen processie, ende ommegaen in hoer paluer of harnasch, zoe alst gerecht alle jaer dat ordonneren zullen, zonder ijet daer ouer te hebben, opte boete van XX
sh. paijts. ende daertoe gecorrigiert te wesen bij de meesten ommezeggen van den gerechte, behoudelick dat ijemant op Sebastiaens auont en Sinte Sebastiaens dach beijde die dagen van huijs waer of mede opte Heijligen Sacramentsdach en opten ommegancx dach van huijs waer of van zieckten of andere nootzaken wegen opte voorn. dagen niet en quaeme in der kerck of processie voorss., of mit zijn harnasch en paluer niet comen en mochte, dat zoude staen ter besceijdenheijt van de gerechte ende hoemans vande hantboege scutten.
Als men die papegaij scieten sel.
Item. Als men die papegaij scieten zel, zoe zel een ijgelijck hantbogescutter gehouden wezen te comen op ter stedehuijs of voer der stedehuijs in zijn scutterlijck abijt ende paluer, mit zijn hantboge ende zes bouten tot zulcker tijt, als men hemluijden bij de hoemans zel laten weten, om zoe voort te gaen in goeder ordonnancie daer die papegaij gericht zel wesen, ende daer zijn bouten verscieten, opter boete van V sh.
Van maenscut te schieten ende te houden.
Item. Hebben die scout ende acht scepenen voorscrieuen noch geordineert ende gekuert, dat die hantbogescutten, diet nu zijn ende namaels wesen zullen, sullen hoer maentscut houden alle jaer, beghunnende beloken Paeschen ende eijndende Sinte Baven dage, ende zullen cauelen an achte pertijen onder den vier hoemans, ende daer of zel een vande hoemans mit zijn gezelscap, die in zijn cauel geuallen zijn, alle dinxdages voor drie vren te doelen comen, den voors. tijt geduerende, ende daer scieten ten minsten drie huelspelen, elck huelspel om eenen groten, ende zullen scieten mit hoer eijgen bogen, pijlen ende gereedscap, scutterlick op correxie bij de meeste ommeseggen van de gerechte.
Waer die boeten gaen sullen.
Alle welcke boeten, die verbuert worden inder manieren voors. zullen gaen, te weten, die zijn ter somme van V sh. of daer beneden tot profijt van Sinte Sebastiaens, ende die bouen die V sh. zijn, zullen gaen d een helft an den Heer ende d ander helft an Sinte Sebastiaen.
Actum opten VIen ende VIIen dagen in Junio Ao XVc en zesse.
Verzoekschrift van de kloveniers-schutten aan het Geregt der stad Leiden, 6 Julij 1527Ga naar voetnoot1).
Aan mijne heere van der Gherechte.
Thoenen en gheuen oetmoedelijcken te kennen die hoemans van der gheemeen Coloeueschutten deser stede, hoe dat int consenteren van hoer paluer sijluden ander gerechte versoechten te moegen schieten die papegaije, dair op hem te antwoerde ghegheuen worde, dat men tzelijv weder soude vermanen, als den tijt van dien aenstaende ende soude wesen, ende allsoe den Almachticht God den K.M. verleent heeft een vroemen prinche tot sine zone, ende dat sine Ms. affairen zoe in IJtalien, te Roemen ende elders van daghe te daghe prospereren, ende die schutters hemluden dicwille vermaenen, als dat binnen deser stede een oude wsancie is, zoe wanneer men palluer doet màken, dat men alsdan die papegaije behoert te schijeten, ende bijsonder ghemerckt dat sijluijden gheen koeninck ende hebben noch noijt ghehadt ende hebben, waeromme sij supplianten in alre deemoedicheijt versoecken ende begeren, omme vrijnscappe ende eendrachdicheyt onder den seluen schutten te macken, dat mijne heere van de gherechte hemluijden souden willen ghonnen ende toe laetten, ghelick men in andre verscheden steden in Hollant doen sall, voir
dit jair die papegaije eerlicken ende schutterlijcken te moeghen schijeten, als dat behoert, mits hemluijden ghonnende ende te baten te willen coemen in hoeren schiete, ghelijck ende in alre manieren, als die steden ghewoenniclijck doet den voetboge schutten, zonder mer. Dit doende sult wel doen ende grote starcke ende eendrachdichheit binnen uwer stede maken.
Hierop viel het navolgend besluit den 29 Julij 1527Ga naar voetnoot1).
Is voirt gelesen zekere supplicatie ouergegeven bij de hoomans van de clouerschutten inhoudende etc.
dat int consenteren van hoerl. paluere zijl. versochten de papegaije te moegen schieten, dairop henl. bij de gerechte tot antwoirden gegeuen worde, alsdat zijl. tselue weder vernamen soude, als den tijt anstaende soude wesen, zoedat zijl, onlanx tzelue den gherechte weder te kennen gegeuen hebben, bijsonder zoe zijl. geen connick en hebben, heml. te willen consenteren die papegaije te moegen schieten, twelck heml. bij t merendeel van de gerechte toegeseijt is geweest, soe dat om hoerl. feeste eerlicken te volbrengen, zgl. versocht hebben, dat die stede henl. te bate souden willen comen gelijck en in alre manieren, als die steden den voetbogcschutten doet, als zijl, schieten, sonder meer.
Hierop is gestemmet ende gesloten, dat, indien die voirs. clouerschutten dit jegenwoerdige jair begeren te schieten, dat die stede henl. in hoir feeste te bate zel comen die somme van twintich pont groot vlaems eens, ende indien zijl. willen verthoeuen tot t naeste jair om te schieten, die stede zel heml. alsdan doen hebben drie maeltijden, gelijck men den voetboge schutten gewoenlick is te doen, ende wort hem voirt geconsenteert die gemeen clouerschutten hier op te vergaderen, om hoerl. goetduncken dairop te weten.
XIXn. Septemb. Ao. XVc XVIGa naar voetnoot1).
Ordonnantie gemaickt bij mijne heeren van de Gerechte.
1. In den eersten. Zal dese schutterije van den clouerschutters groot wesen vier hondt. personen, die gedeelt zullen zijn in XX rotten, te weten, onder den deecken ende elck van den hooftman vier, elcke rot groot zijnde XX personen.
Electie van den schutters.
2. Item. Zoe en zal men vuijt d ene schutterie inde andere geen schutters meer kiesen, mer zoe wanneer ijemande van de schutters geraeckt te steruen, te vertrecken ofte bij eenijge manieren onbequaem te worden omme inde selffde schutterie te wesen, zoe sal de rotmr. mit sijn gemeen rotgesellen oft tmeerdeel van dien ten lancgsten binnen XIIIJ daegen den burgermrn. ouerleueren drie persoenen, die bequaem ende van goet dairtoe redelick gequalificeert zijn, vuijt welcke drie persoenen bij den burgermrn. een weder omme gecoeren sal worden, ende dit opte verbeurte van XII stuuers te verhaelen aen den rotmr. ende den gemeen rotgesellen, tot proffite van de gemeen schutterije gejinnet te worden bij reale executie ende affhalinge van pande, indijen zijluijden de voorsc. ouerleueringe zulx nijet en deden als voorsc. is.
Wij die schutterie zal moegen verlaeten.
3. Item. En zal niemand gecoeren werden dan weerbare mannen, ende zullen die out zijn LX jaeren, off die twe soenen in die schutterie heeft, de schutterije moegen verlaten, mits opleggende hun dootschulde volgende die ordonnantie, ende zullen den rotmr. ende rotgesellen weer drie eligeeren als voor.
Te offeren ouer d'ouerledene.
4. Item. Als ijemande ouerleden is van den schutters off van
den gcenen, die heure dootschulden inde schutterie eertijts..... (bezet?) zullen hebben, zullen alsdan den deecken, hooftmans, rotmrs. ende die gemeen scutters, naedat zijluijden dair toe verwillicht sullen sijn, te beteeckende tijde coemen offeren, ende zal elck rotmr. regardt nemen op zijn rotgesellen, off die absent sijn dan niet, ende wije absent blijft, zal verbueren een pont was off VII stuuers an gelde dair voor, tot proffijt van t gemeen rot, t welck den rotmr. zal moegen innen ende executeeren als voor, ende zal den doelknecht geloof hebben off hij de wete gedaen heeft dan niet, bij simpele verclaringe, welverstaende dat nijet verbucrt en zal worden bij dengeenen, die van huijs zijn off verloff van rotmrs. off hooftmrs. daertoe versocht sullen hebben.
Vergaderinghe in maenschoot ende anders van rebelheijt off discordie.
5. Item. Wanneer eenige vergaderinge gedaen ende gemaeckt worden, t sij van maenschoot te doen ofte anders, ende ijemanden aldair eenijge rebelheijt ofte insolentie bedrijff, t sij mitten cannen, potten ofte diergelijcke te worpen, te breecken ofte messe te vuijsten, ofte met vuijsten te slaen, ofte spijtich, onbehoorlick ende onredelick te spreecken, d een d ander zijne leijt ofte gebreecken injurioselick te verwijten, die zullen bij den deecken ende hooftmans gecorrigeert worden ende van gelijcken alle ander mezure, zoe t behoiren sal naer gelegentheijt van der zaicken, ende tselve te executeren als voore, ende dit behalue en bouen die boeten vanden officier, die deur desen nijet sullen wesen vermindert int tgundt, dair hem eenijge competecren.
Van t geweer.
6. Item. Zal elcke clouerschutter gestadelick hebben binnen sijne huijse een goet roer ofte clouer, dair toe een halff pont cruijts ende een halff pondt loeden, ende dair en bouen
harnas rusting, off zulck ander ende vorder geweer, bij den deecken ende hooffmans dairop elck nair zijne gelegentheyt zal wesen geset, twelck geweer, harnas oft rustinge een ijegelicken voor kersmisse eerstcoemende gehouden wert te recouureren ende gereet te hebben, ende zal den deecken ende elck hooftman mit hoor rotmrs. onder hem zijnde nair kersmisse voors., soedicwijls alst hun goedt duncken zal, gaen visiteeren het voorn. geweer, ende wie dairinne gebreeckelick beuonden wordt, die sal verbueren op elcke stuck geweers dat bij hem nijet beuonden en wordt, telcken een Carolus gulden, tot profijte deen helft vanden gemeen schutterije ende dander helfte van het rot dair hij onder staet, ende zal elck schutter, zoe verre hem dies bij de visitateurs voors. vermaent wert, verclaeren bij man eere ende vromicheijt, dat hetselve geweer hem vrij eijgen toebehoert, oick opte selue boete te innen ende executeeren als voorn.
Noch maenschoot.
7. Item. Zal elck rot inden soemer, alst hem bij den doelknecht vermaent zal zijn, gehouden wesen hun maenschoot ende partuijpeGa naar voetnoot1) te schicten mit sijn eijgen bussecruyt ende loot, ende alle doen nair ouder gewoente, zulx die ordonnantie dair van zijnde dat vermelt, des zal de stadt de schutters die maenschoot schieten, geuen telcke reijse II £ van XX st. tstuck, ende dat op te boeten van vijf stuuers, elcke reijse te verbueren bij den geenen die dairinne brueckich beuonden zal moegen worden, tot profijt van t rot t executeeren als voorn., welverstaende wije drije daegen te voorn, vuijter stadt geweest is, volgende d'ordonnantie dairvan zijnde, zal van de voors. boeten ontlast blijven, sonder dat van nu voortaen, tsij op te dach van ommeganck oft op Sacramentsdach, eenijge
ontbijten inde doelen noch andere herberge tot coste vande schutterije dairoff gemaeckt zullen worden.
Comparitie in brande en andere noetsaicken.
8. Item. Zoe wanneer als men de stede clocke clept, tzij van brant ofte anders, dat God verhoede! zoe sullen altoes twe rotten vuijt de clouerschutterije hem vinden op ter stadthuijs bij de gerechte, elx mit een roer oft ander geweer dair op hij geset sal sijn, al nair ordonnantie als breeder bij den deecken en hooftmans op dit stuck gemaikt zal worden, ende sullen deselue twe rotten schutters, diet hoere tijt is, ter ordonnantie vande gerechte gehouden wesen hem present te houden ter plaetsen, daert de gerechte belieuen sal, soe verre als dair een burgermrs. voor gaet, ende zoe wie zulx nijet ende quame binnen een halff huijre nair t cleppen van der clock, al wairt dat het cleppen cesseerde ende opgehouden werde, die zal verbueren XX stuuers, tot profijt van het rot te executeren als voorn., vuijtgesondert die inde strate woenende is dair den brandt zal wesen, ofte die anders behoirlicke excuse heeft.
Generale ordonnantie.
9. Item. Voorts zullen de voors. schutters hem reguleren in allen andere pointen, bij desen nijet verandert, naer inhouden van den ouden voorgaende ordonnantie deser schutterije raickende.
Ordonnantie gemaekt bij mijn heeren vande gerechte omme bij den voetboochschutters onderhouden te werdenGa naar voetnoot1).
19 September. 1566.
Deelinge bij rotten en maenschoot.
1. Inden eersten. Zal deze schutterie vanden voetboege groot
wesende IIc persoenen, die gedeelt sullen sijn in twijntich rotten, als onder een deecken ende elcx vande hooftman vijff, elcke rot groot tien persoenen.
6. Des zel de stadt de schutters, die maenschoot schieten, telcken reijse geuen vijff schelling vlaemsGa naar voetnoot2).
- voetnoot1)
- Goldast I. 121 seq. Henrici I. Imp. Aug. statuta et privilegia ludorum equestrium sive hastiludiorúm.
- voetnoot1)
- In zijne bijdrage over de gilden en ambachten, voorkomende in het Belgisch museum, IV. bl. 35.
- voetnoot1)
- Men beweert ‘wordt in de geschiedenis van Antwerpen, uitgegeven door de rederijkkamer de Olijftak, II. 133, gezegd,’ dat de instelling der schutgilden reeds dagteekent van den tijd van Karel den Grooten en dat de Geldonia, in zijne Capitularia vermeld, die gilden waren, even als de schuttersbenden die keizer Hendrik I in het begin der 10de eeuw in onderscheldene steden van Duitschland oprigtte. Welke vermoedens nogtans op geene genoegzame bewijsgronden steunen.
- voetnoot2)
- Beschrijvinghe van 's Hertogenbossche, 44.
- voetnoot1)
- Zoo schrijven de oudste gilden van Brussel hare stichting toe aan Godfried van Bouillon. Zie Histoire de l'organisation militairasous les ducs de Bourgogne par M. Guillaume, capitaine du regiment d'élite en aldaar p. 44, eene te Brussel bekroonde verhandeling in 1847, te vinden in de mémoires publiés par l'académie royale des sciences, des lettres et des beaux arts de Belgique, t. XXII. Bruxelles 1848.
- voetnoot2)
- Jacques de Guize in zijne Annales du Hainaut, I. XVIII. c. X.
- voetnoot3)
- A.G. Clotin, Histoire de Tournai, I. 373.
- voetnoot4)
- L.I. p. 373. Recueil des marches privilèges et donations des joueurs à glaive d'épée, archers et arbalétriers de Tournai.
- voetnoot1)
- Clotin I. p. 374. Koning Lodewijk de Vrome in 1242 en Philips de Stoute in 1276 stelden hen vrij van alle beden en van inlegering van krijgsbenden. Hunne voorregten werden bevestigd in 1301 door Philips den Schoonen, in 1316 door Lodewijk X en daarna door de koningen Jan II en Karel V. Zie Clotin, I. 277.
- voetnoot2)
- Volgens de verklaring van Dieriex in zijne Mémoires de la ville de Gand zijn alle bescheiden dienaangaande vóór den tijd van van Artevelde te loor gegaan. Zie Guillaume I.I. Introduction, 46.
- voetnoot3)
- L.l. 47.
- voetnoot1)
- L.l. 46.
- voetnoot2)
- L.l. 47. Deze en de volgende aanhalingen uit de zoo keurig bewerkte verhandeling van M. Guillaume kwamen mij te belangrijk voor om stilzwijgend voorbij te gaan.
Zij zullen bij de latere beschouwing, zoowel van het zedelijk als krijgskundig karakter der gilde en van de verschellende gewigtige diensten, die zij volgens den aard harer instelling bewees, vóór de oprigting eener bezoldigde krijgsmagt, te stade komen. Welligt zouden over deze instelling veel licht kunnen verspreiden de beide in het jaar 1781 bekroonde verhandelingen over deze gilde, maar volgens de opgave van den heer Guillaume (p. 48 in de noot) zijn deze stukken oor de academie te Brussel niet in het licht gegeven.
- voetnoot1)
- Guillaume, 47.
- voetnoot2)
- Zie hare statuten in la Revue de Bruxelles. Avr.l 1841.
- voetnoot3)
- Zie beide brieven bij C. van Lom, beschrijving der stad Lier, 129 en volgende.
- voetnoot1)
- Zie den brief I. 1. 136, die den 18 Febr. 1465 door de stedelijke regering werd bekrachtigd, I. 1. 140.
- voetnoot2)
- L.l. 146 en volgende.
- voetnoot3)
- L.l. 164.
- voetnoot4)
- Geschiedenis der stad Antwerpen, III. 479 en het charter medegedeeld II. 133 en volgende.
- voetnoot5)
- Antwerpia I. III. c. XV doch geene bescheiden tot staving dezer bijzonderheden zijn door dien schrijver aangehaald.
- voetnoot6)
- L.l. 480.
- voetnoot1)
- Zij voerden in hun wapenschild een goud kruis op een rood veld met vier gouden kruisjes in de hoeken, Gesch. van Antwerpen, III. 485.
- voetnoot2)
- Gesch. van Antwerpen, l.l. 486.
- voetnoot3)
- Willems, Belgisch museum, IV. 47.
- voetnoot4)
- Flandria illustrata, I. 205.
- voetnoot5)
- Sanderus, l.l. I. 205 en 206.
- voetnoot1)
- Sanderus, l.l. I. 206.
- voetnoot2)
- J.B. Grammaye, Teneraemonda, I. 49.
- voetnoot3)
- L.l. Lovanium, 12.
- voetnoot4)
- L.l. Hist. Mechliniensis, 12.
- voetnoot5)
- Het oorspronkelijk programma van dien grooten prijskamp, berustende op het archief dier stad is in zijn geheel medegedeeld in gemeld werk: A.G. Chotin, Histoire de Tournai 1840, l. 349 tot 357. Op dit belangrijk stuk zullen wij bij de behandeling van het schietfeest zelve terugkomen. Op dit feest waren volgens de vermelding van dat stuk 36 schutgilden uit Belgische en Hollandsche steden uitgenoodigd, welke namen wij nader zullen mededeelen. Uit dit programma blijkt, dat naar elk dier steden de schut-boden met een eensluidend afschrift zijn gezonden geworden, om de plegtstatige uitnoodiging te doen.
- voetnoot1)
- Grammaye, Corturiacum, 63.
- voetnoot2)
- L.l. Novoportus, 123.
- voetnoot3)
- L.l. Ipretum, 177.
- voetnoot4)
- Dit belangrijk opstel over deze schutten, door den heer mr. H.O. Feith junior geplaatst in de Bijdragen voor de Vaderlandsche geschiedenis en oudheidkunde, 5 deel. 2de stuk blz. 133-162 heeft mij tot dit meer algemeen onderzoek over deze instelling opgewekt en de beschouwingen van den schrijver hebben mij in de bewerking van het onderwerp zeer vele diensten bewezen.
- voetnoot5)
- J. van Mieris, Beschrijving der stad Leiden, II. 407.
- voetnoot1)
- J. van Mieris, Gr. charterboek, I. 345.
- voetnoot2)
- J. van Mieris, Handvesten enz. der stad Leiden, 287.
- voetnoot3)
- M. Balen, Beschrijvinge van Dordrecht, 664.
- voetnoot4)
- A. Matthacus, de Nobilitate; p. 1118.
- voetnoot1)
- Ibidem, Analecta, III. 231.
- voetnoot2)
- Zie kameraars rekening van dat jaar, alwaar dit getal telkens uit de opgaven der kannen schenkwijn bij gelegenheid van 't schiet feest kan worden berekend.
- voetnoot3)
- A.G. Chotin, Histoire de Tournat, l. 375.
- voetnoot4)
- Zie deze ordonnantie in de beschrijving van Delft, 513 en volgg.
- voetnoot1)
- J. van Mieris, Groot charterboek, III. 805.
- voetnoot2)
- Beschrijving, l.l. 515.
- voetnoot3)
- Zie dezen brief bij van Mieris, groot charterboek, II. 859.
- voetnoot4)
- Zie dezen brief bij van Mieris, l.l. III. 28.
- voetnoot5)
- Servo domini Episcopi portanti literam scabinis ab ipso, in quo supplicavit pro sagittariis sibi concedendis. Deze en de volgende, de Deventersche schutgilde betreffende uittreksels, zijn mij door den heer mr. van Doorninck, archivarius voor de provincie Overijssel, met de meeste welwillendheid toegezonden. Zij behelzen omtrent deze instelling aldaar vele belangrijke bijzonderheden, zooals dit later blijken zal.
- voetnoot6)
- Dumbar, Kerkelijk en wereldlijk Deventer, II. 177 en 178.
- voetnoot1)
- Mr. G. van Hasselt, Arnhemsche oudheden, III. 56 seq.
- voetnoot2)
- J. Wagenaar, Beschrijving der stad Amsterdam, III. 165.
- voetnoot3)
- A.G. Chotin, Histoire de Tournai, 357.
- voetnoot4)
- J. Wagenaar, Handvesten, enz. 141.
- voetnoot5)
- Ibidem, Besch. van Amsterdam, I. 220.
- voetnoot6
- J. de Riemer, beschrijving van 's Gravenpage, II. 661.
- voetnoot7)
- L.l. II. 683.
- voetnoot1)
- Zie den brief bij C. v. Zomeren, beschrijving der stadt Gorinchem, 130.
- voetnoot2)
- Nieuw Keurboek, fol. 14 verso bij v. Zomeren, l. I. 125.
- voetnoot3)
- L.l. 135. De St. Sebastiaan is volgens het handschrift van Aart Kemp Jacobsz. medegedeeld bij v. Zomeren, 115 en volgende afgezet, in het jaar (?) omdat zij wegens het verleenen van geleide aan eenige aanzienlijke Heeren (?) het hof had mishaagd. Zie 121.
- voetnoot4)
- A.G. Chotin, Histoire de Tournai, I. 357.
- voetnoot5)
- Zie zijne beschrijvinge der stad 's Hertogenbosch, 41.
- voetnoot1)
- Beschrijving van de stad Rotterdam, 25.
- voetnoot2)
- J.W., Beschrijving der stad Gouda 150.
- voetnoot3)
- Mr. J. Schrassert, Beschrijvinge der stad Harderwijk, 141 en volgende.
- voetnoot4)
- Groot privilegieboek van Goes, 65.
- voetnoot5)
- Beschrijving der stad en lande van Breda, 298:
- voetnoot1)
- Beschrijving der stad en lande van Breda, 297 en volgende. Ten bewijze hoe talrijk in Noord-Braband de schutgilden waren, strekt de opgave bij den schrijver (blz. 290) van de navolgende gilden, die bij de plegtstatige ommegangen op Pinksterdag en H. Sacramentsdag doorgaans tegenwoordig waren, als die van het Haagje, Ginneken, Oosterhout, Etten, de Zundert en Gilze.
- voetnoot2)
- Zoo had de oude voetboog te 's Hertogenbosch de maagd Maria tot zijne beschermheilige gekozen. Zie boven blz. 111.
- voetnoot3)
- Zooals b.v. te Gent. Zie Belgisch Museum, IV. 46, 47.
- voetnoot4)
- Zie het handvest der St, Joris-gilde te Gorinchem van 1456 bij G. van Zomeren, l.l. 123.
- voetnoot1)
- Verheerlijkt Vlaandre, I. 141.
- voetnoot2)
- Belgisch museum, IV. 47.
- voetnoot3)
- Zoo waren te Arnhem de buitengilden van St. Teunis en Munichhuisenbeek bekend onder den naam van schutterije van Anthony broederschap, maar waren deze gilden vermoedelijk hand- of voetboogschutten. Van Hasselt, Arnh. Oudh. III. 65.
- voetnoot4)
- Balen, beschrijving van Dordrecht. 665.
- voetnoot5)
- Van Hasselt, Kronijk van Arnhem, 8.
- voetnoot6)
- Nijhoff, Bijdragen enz. V Deel. 2 stuk. 147. Een afschrift van de ordonnantie dier gilde is mij door den heer H.O. Feith jr. welwillend medegedeeld.
- voetnoot7)
- Van Hasselt, Kronijk, 8.
- voetnoot1)
- L.l. Arnh. Oudh. 59.
- voetnoot2)
- L.l. Kronijk. 51.
- voetnoot3)
- v. Lom, l.l. 124. A. Wauters, les sermens de Bruxelles. Zie Revue de Bruxelles, Avril 1841, aldaar p. 34.
- voetnoot4)
- Van Hasselt, Kronijk, 8. Evenals de overige schutten oefenden zij zich te Arnhem, doch afzonderlijk, in het schieten naar den papegaai, zooals b.v. in 1426. Wat betreft de bezoldigde krijgslieden maakt de redactie der Bijdragen voor Vaderl. gesch. en oudheidkunde, l.l. blz. 133 in de noot, op het aangevoerde door den heer Feith jr. omtrent dit krijgsvolk in West-Friesland, de aanmerking, dat het aannemen van vreemde krijgslieden in het sticht van Utrecht eerst in het jaar 1456 bekend is. De navolgende rekening berustende op het archief dier stad, bewijst klaarblijkelijk, dat reeds in 1420 tijdens den oorlog, die Utrecht en Holland voerden tegen hertog Jan van Beijeren, deze aanneming reeds eene zeer gebruikelijke zaak was.
Dit is Rekenynge ende bewijsinghe Reyniers Vien Hamme van zulken gebreken ende after wesen als hem die stadt van Vtrecht sculdich is thegens dat hij vander stadwegen opgeboert heeft.
Dit syn beclachten van gebreken, schade ende afterwesen, alse Reynier Vten Hamme heeft aen der stadt van Vtrecht, dair hij lange omme vervolget heeft, ende hy bei den rade van der stadt beschreven overgegeven heeft.
In den eersten. Dat in den eersten oirloge by den hertoge Johans van Beijeren, doe onse vrende in Leeden tegen, doe Reynier Vten Hamme als een homan van den blochuyse ther Puttewp lach, schreven onse overste hem enen brieff, dat hy therstont XXI off XXX van den geraetsten sinen gesellen wtschriven soude, als Reynier dede, ende quam dairmede binnen Vtrecht. Doe en bleven daer nyet meer opter Pvtcuyp leggen dan XIIII gesellen, des die selve XIIII also cranck dair lagen dat sy dair nyet opbliven en wouden noch en dorsten, also dat hem Reynier badt dat sy dair opbliven wouden ther tydt toe dat hy weder by hem quame, hy soude hem van sinen vrenden van Vlucten XXV of XXX man theratont byschicken, also hy dede.
Item. Dit gaff Reynier den oversten te kennen, daer sy hem op antwoirden ende seyden, dat hy wet gedaen hadde ende baden hem, dat hyt zoe noch voert met s'nen vrenden bewaeren wolde vier off vyff dage lang. Zij zoudent zoe maken, dat hy woll te vreden wesen soude, want zy meynden dat hy dat huys ter Pvtkuyp in stilre weren binnen vier off vyff dagen aff breken wouden.
Doe worden die oversten anders te rade, ende wouden dat blochuys noch staende houden, ende bevolen Geryt de Keyser, dat hy van der stadtwegen also voell gesellen winnen soude, datter mitten voerscr. XIIII die daer op lagen te samen wesen souden XL soudenairs, dat Reynier aen Gerydt de Keyzer duen vervolgede, mer Geryt en konde geen soudenairs krigen die om drie placken elck dages dair op leggen wouden, soe dat Geryt de Keyzer, nader bevelinge hem van den rade gedaen, Reynier voerscr. bat, dat hy t bewaeren woude met sinen vrenden tot XL personen toe tot oirbaer der stadt van Vtrecht, also hy voir gedaen hadde, Geryt woude hem also vulc geven tot XL gesellen toe elck dages elken drie placken als dat belopen soude, dat Reynier node gedaen hadde alsoe dair scarp leggen was, dair hy hem schaemde ende die liefde dairtoe dronck, dat hy den leger aennam ende hielt XIIII weken lang met XXVI sinen gesellen totten XIIII gesellen voirser, by also dat by sine tyden, byder genaden Goits, nergent in dien buerscappen van den vyanden rove noch brande en geschieden. Ende soude hebben van sinen XXVI gesellen geliken als van den XIIII van elken drie placken des dages, alse enen Guilhus Hollant scilt voir XXIII placken ende vier doyts gerekent, dair nyet meer off betaelt en is dan die soudie van den XIIII mannen die dair van outs op gelegen hadden. Also dat Reynier hier aen ontbreken van sinen XXVI mannen die hy dair opgebracht hadde ende ophielt VIIII weken elck dages III placken, dat maect IIIc XXVII Guilhus schilt ende VII wit, maken IIIIc XXXVII Beyersche gulden VII wit.
Oec is dese leger kvndich Jan van Tyell ende Jacob Schrodekyn, die dair van des raets wegen gesent waren, den leger besagen ende Reynier baden, dat hy dair noch enen corten tydt bliven wouden, die stadt wouden verlossene.
Inden selven oirloge by tyden hertoge Johans van Beyeren diende Reynier der stadt van Vtrecht mit tween peerden alle dat oirloch wt, dair hem Beernt Proeys, Derie Grawert, Jaeob de Voechten ende Geryt de Keyzer off toeseiden ende mit hem overdroegen dat hy dair aff hebben soude elck dages enen Reynaldus Aernhem gulden, in welker soudien Reynier lach een jaer en LX weken, maeck IIIIc XXV Reynaldus gulden. - Zie verder over het aannemen van bezoldigd krijgsvolk hier te lande, Kronijk van het historisch gezelschap, Jaargang 1846, p. 123 en 124, alwaar wordt aangetoond, dat reeds in de 13c eeuw huurlingen in Hollandsche en Vlaamsche dienst waren aangenomen.
- voetnoot1)
- Divisie kronijk, XXX. c. 64.
- voetnoot1)
- Zie dit charter in zijn geheel medegedeeld in de Gesch. van Antwerpen, III. 601 en 602.
- voetnoot2)
- Zie groot charterboek, II. 797.
- voetnoot3)
- Zie van Wijn, Huiszittend leven, II. 259.
- voetnoot1)
- Wagenaar, Beschrijving van Amsterdam, III. 165.
- voetnoot2)
- Beschrijving van Delft. 514
- voetnoot3)
- J. de Riemer, I.I. 663.
- voetnoot4)
- C. van Lom, l.l. 130.
- voetnoot1)
- Pag. 140. Zie Gesch. van Antwerpen, III. 474.
- voetnoot2)
- Voor dat in 1528 het wereldlijk gebied van Utrecht aan keizer Karel V overging, bestond de kleederdragt der vier oversten der stad in eenen zwarten tabbaard of toga, waarover eene soort van korten mantel hing van rood fluweel. Rondom dezen mantel, die even over de schouders kwam, hing aan een breeden zilveren band, in den midden, bellen van hetzelfde metaal. Deze mantel met deze versierselen voorzien, was het onderscheidingsteeken hunner waardigheid en werden covels genaamd. Deze zilveren kovels droegen zij, ingevolge van een raadsbesluit van 1477 (5 Julij) in die eere van de stadt op die vier principael hoechtyden in den jare, alse onser Vrouwen daghe, alle Apostelen daghe ende alle statiendaghe der stadt, en Herbert van Amstel, Mynden en Ruwiel voegt er in zijne aanteekeningen (zie Matth. Analecta, I. 420) bij, dat deze kovels met silveren toveren seer cierlyck gemaeckt ende beslagen waren.
Voorts droegen zij op het hoofd eene soort van plat fluweelen muts gewoonlijk caproen genaamd. Zie de afbeelding bij Matth. de Nobilitate, 1132, genomen naar een paneelschilderij berustende op het archief dezer stad. Bij raadsbesluit van 1492 (24 Augustus) werd bepaald, dat ook de XII schepenen covelen sullen hebben, doch twijfelachtig is het of deze kenteekenen in dien mantel met die zitveren versierselen voorzien, bestonden: daar ook alle stads beambten, volgens de kameraars-rekeniogen, laken ontvingen, om kovels te maken, tot ene teycken, dat zy der siadt dienre zyn, zoodat hier alleen de kaproen vermoedelijk bedoeld wordt.
Lambertus Hortensius zich over de vernedering, die door Karel V der stad en regering was aangedaan, beklagende zegt (lib. VII. Hist. in fine) populo comilia antiquata, consulibus et senatorum duorum principibus Romanae libertatis insignia, togae argenteae sunt detractae. Belangrijk blijft het onderzoek, welke grond er bestaat voor de zinspeeling van dien schrijver op dezer kenteekenen. Ook te Arnhem droegen de burgemeesters soortgelijke kovelen in 1500. Item, die burgemeesteren sollen oire stads kovelen dragen tot vier hoechtyden, decollationes Johannis, op den vastelavont, ende voirt wanneer hier dachfairden vallen. (Zie v. Hasselt, Kronijk van Arnhem, 71). Een onderzoek waarin de plegtstatige kleederdragt der overheden in andere steden van ons land bestond, zoude zeker niet onbelangrijk zijn.
- voetnoot1)
- Van Hasselt, Arnh. oudh. III. 64.
- voetnoot2)
- Van Hasselt, Stukken voor de Vaderl. historie, III. 42 in de noot.
- voetnoot3)
- Volgens de stads rekening aangehaald door v. Hasselt, Arnh. Oudh. III. 64. In deesen jaer nyel geschaeten, noch den burgermeysters geen koevel gesant.
- voetnoot4)
- Zie de bijvoegsels op Wagenaar, 5e deel. p. 36.
- voetnoot5)
- Om zich een meer oogenschouwelijk begrip te vormen van de schut-kleeding, sla men het werk van den heer Felix de Vigne na, getiteld: Vade-mecum du peintre, ou recueil de costumes du moyen-dge alwaar in het 2de deel op pl. 35 de afbeelding van een voetboogschut voorkomt en waarvan op pl. 15 de nadere omschrijving gegeven wordt. Men houde echter in het oog, dat dit alleen de schutkleeding is in tijde van vrede. Niet minder belangrijk is ten dien opzigte een in 1847 te Gend van dien schrijver uitgekomen werk, ten titel voerende: Recherches historiques sur les costumes civils et militaires des glides et des corporations de métiers. Na vele vruchtelooze nasporingen omtrent de krijgsuitrusting en kleederdragt der schutgilde heeft het toeval dezen heer op de muren van eene aan St. Johannes en St. Paulus toegewijde kapelle, bekend onder den naam van Leuge meete, nabij de Brugsche poort te Gent, doen ontdekken eene muurschilderij, waarop de St. Joris en St. Sebastiaan-gilde in hunne eigendommelijke krijgsdragt en uitrusting wordt voorgesteld De inzage van deze naauwkeurige afteekeningen, voorkomende op plaat 1, 2 en 3 zal den lezer zeer te stade komen, om zich een duidelijker begrip te vormen, van hetgeen wij zoowel over deze kleederdragt als later, omtrent de wapenen door deze gilde gebezigd zullen mededeelen.
Op het museum van de stad Antwerpen is mede een oud schilderij in olieverw aanwezig, vervaardigd in 1493 door den schilder Jan van Eijck of een zijner kweekelingen, op welk stuk, (waarvan de afteekening gegeven wordt in de Gesch. van Antwerpen, II op bl. 108), de kleederdragt der schutten is afgebeeld. De schilderij zelve is zeer merkwaardig, zoo wegens hare oudheid (want de kunst om met olieverw te schilderen, werd slechts eenige jaren te voren uitgevonden) als wegens de voorstelling. Hertog Jan van Braband is daarop voorgesteld, zittende op een' troon, staande midden in een welig beplanten tuin. Het rugstuk dezer verhevenheid is met een sleutel versierd, die in het begin der 18e eeuw nog in de gildekamer hing en jaarlijks als de schutten met hunne vrouwen kosteloos feest vierden, in het venster of boven de deur werd geplaatst. Dit feest werd genaamd de vrijen Brom of vrije Schim. Zie Gesch. van Antwerpen, II. 614, alwaar het navolgend op dat schilderij toepasselijk vers uit Papebrochius, Annales Antwerpienses, I. 314 getrokken, voorkomt.Als men duysent vier hondert twee en twintig telde,Den prins het landjuweel tot Loven opstelde,Sone van Hertoch Anthonis, Hertoch Jan,Tot Loven met den cruysboog, en eenen cop wan;En heeft hem den cruysboog van Antwerpen geschonken,Daer menig Gulden-broeder heeft uyt gedroncken,Soo beminde den Boge onsen edelen Lands-Heere,Bewysende de Gulde soo groote eere,Dat hy met ons den vogel selfs afschootMet den Cruysboog, alsoo het is gebleken bloot:Waervan dat men hiel fraey conincxfeeste:Hy dede alle costen minst ende meesten,'t Welck doen in alles maer vier-en-twintich Peeters was.En doens besette hy den ouden Boghe op dat pasVier-en-twintich Peeters erffelick tot memorie,Op 't Marckgraefschap van Antwerpen, zyn victorie,Zoo lanck als het schaepken gras zoude eten:Daer wy brieven aff hebben in ons secreten.Ende noch eenen cop heeft hy ons gegeven,Daer Hertog Jan staet opgeschreven.Als sulcken persoon dat gedaen heeft t' clcx aenschouwe,Laet ons dan desen Boog in eeren houwen;En oock vastelyk op Christum betrouwen,Onsen naesten doende als ons selven medeSoo leefdy goetwillig in eeuwigen vrede.Om de weldaet die wy van Hertog Jan hebben ontfaen,Zoo heb ick gedaen ter liefde des Cruygsboogs verheven,Opdat syn memorie nimmermeer soude vergaenEn dat se by de goetwillige schutters altyt sou leven.
- voetnoot1)
- Wagenaar, Beschrijving van de stad Amsterdam, III. 165, de kameraars-rekeningen zouden dienaangaande meer licht kunnen verspreiden.
- voetnoot2)
- De Riemer, l.l. 663.
- voetnoot1)
- De Riemer, l.l. 698.
- voetnoot2)
- Beschrijving van Delft. 513.
- voetnoot3)
- L.1. 513.
- voetnoot4)
- Beschrijvinge ende lof der stad Haerlem, 305. Dit kleed ‘zegt hij’ houd nu in meest alle steden op, het bijteyken blijft noch ergens in 't gebruyck.
- voetnoot5)
- Mr. P.H. van de Wall, Handvesten enz. der stad Dordrecht, II. 1464.
- voetnoot1)
- Balen, l.l. 666.
- voetnoot2)
- L.l. 671.
- voetnoot3)
- L.l. 672.
- voetnoot4)
- Van Zomereu, l.l. 121.
- voetnoot5)
- Van Zomeren, l.l. 127 en 128.
- voetnoot1)
- Zie raads-dagelijksch-hoek van dat jaar bl. CXXIIII verso.
- voetnoot2)
- In hetzelfde raadsbesluit, door Burman, Utr. Jaarboeken, II. 43, in zijn geheel medegedeeld, worden tot voorwaarden gesteld, dat zij, die binnen de laatste 5 jaren buiten vergunning der oudermannen, uit de gilde zijn genomen, thans niet weder mogten worden aangenomen en dat, indien men iemand, die als schut vóór of in den laatsten oorlog de stad had gediend, te hws liete, deze levenslang vrij van waken en stads dienst zou zijn.
- voetnoot3)
- Hoewel Matthaeus en Burman, wanneer zij over de schutten handelen, de meeste der raadsbesluiten omtrent de gilde genomen, hetzij geheel hetzij gedeeltelijk hebben gebezigd - schijnen zij echter dit schutterboek zelve niet te hebben gekend, maar hunne bouwstoffen uit de raads-dagelijksch-boeken te hebben verzameld. De heer L.E. Bosch heeft in zijn gedenkboek der Utrechtsche schutterij van dit boek gebruik gemaakt, doch deze schrijver, het onderscheid niet gevoelende tusschen de schutgilde en de overige in tijd van nood te wapen geroepene gilden, heeft dus ook van de bouwstoffen, die hij niet behoorlijk wist toe te passen en daarbij onnaanwkeurig aanhaalde, zeer weinig nut getrokken.
- voetnoot1)
- Deze opgave beslaat de eerste bladzijde van het boek, waarin, zonder inachtneming van eenige chronologische orde alle de verschillende raadsheslniten en ordonnantien de gilde betreffende, zijn opgenomen.
- voetnoot1)
-
Gedaen hebben. Burman heeft in zijne Utr. Jaarb. II. 44 en 45 deze ordonnantie in haar geheel, doch onnaauwkeurig overgenomen uit het raads-dagelijksch-boek van 't jaar 1444 bl. LXXXIII verso. Het besluit is dingsdag na St. Agniete (22 Jan.) door den ouden en nieuwen raad genomen.
Item, (vervolgt het besluit) En sellen geen hoemans enige scutte meer annemen, dan na ouerdrachten der raeds oudt ende nye, bi enen kuer van X ℔ ter scutte behoef, van syns selfs goede, so dieke alst yemant dede.
Item. Sellen alle die oude hoemans van voerledenen jaren, die noch niet gerekent en hebben mit horen doelmeisters, hoer rekeninge doen tusschen dit ende den heiligen dagen van Paschen naestcomende, elc bi enen kuer van X ℔ van syns selfs goede, ende daer toe die homans ende doelmeisters gene hoemans doelmeisters meer te mogen werden. Ende die hoemans die nv syn, of namaels comen, sellen altyt hoer rekeninge doen voer sunte Victoers dage na horen ofganck, biden kueren ende bruecken voirscr. ende sy en sellen gene restande rekenen, die lude en syn mitten wtersten recht verwonnen.
Item. En sell niement scutt wesen enz. (zie voorts het slot op pag. 133, alwaar het voorkomt als eene nieuwe afzonderlijke ordonnantie). Zie dit besluit in het raads-dagelijksch-boek blz. 13 verso.
- voetnoot1)
- Dit is door eene andere hand geschreven.
- voetnoot2)
- Oorspronkelijk stond er Peter die Wilde Geerloffssoen end Wouter Willam Peterss.; deze en de volgende boven deze namen geschreven personen: als Airent Lyboert ende Claes Brantss. zijn doorgehaald.
- voetnoot3)
- Oorspronkelijk Henryck Sandersz.
- voetnoot1)
- Oorspronkelijk Henryck Sanderss.
- voetnoot2)
- Men zou hieruit kunnen afleiden dat de Utrechtsche schutgilde St. Joris tot haren beschermheilige had gekozen.
- voetnoot1)
- Zie deze ordonnantie tot dusverre medegedeeld door Burman, l.l. II. 45 en volgende. Ook is zij aangehaald en opgehelderd door Matthacus, de Nobilitate. l.l.
- voetnoot1)
- In het liber hirsutus staat die dair mede syn. Deze woorden heeft Matthaeus bij de overneming dezer ordonnantie (Zie nobilitate 1119) geheel weggelaten!
- voetnoot1)
- In het liber hirsutus, waar deze ordonnantie blz. X voorkomt als vermoedelijk dagteekenende van het jaar 1367 of 1368 is dit artikel aldus opgeteekend:
Item. Moghen die ouerste hoofmans hore ghildebroeders te zamen bieden tot eenre penen toe van II sc. De hierop volgende artikelen zijn hij de overneming dezer ordonnantie in het schutterboek waarschijnlijk niet zonder redenen weggelaten.
Item. Enich man, dié inder schutter-gilde wezen wil, die zel gheuen den ghilde II pont was ende den bode II sc.
Item. Zel die raet van der stat jaerlix gheuen den scutteren horen hode mede te eleden, hore keersen ende hoer doele mede te maken XVI ℔.
Tot dusverre heeft ook Matthaeus in zijne Nobilitate, 1118 en 1119, deze ordonnantie, doch hoogst onnaauwkeurig, geplaatst en zelfs het artikel, betreffende het bijeenroepen der schutten door de homans geheel weggelaten. Nog behoort te worden opgemerkt, dat de spelling dezer ordonnantie in het schutterboek met die der oorspronkelijke in het liber hirsutus zeer verschilt.
- voetnoot1)
- Moeijelijk is het jaar van deze overdragt te bepalen, daar de stadsboeken daarvan zwijgen.
- voetnoot1)
- In het raads-dagelijksch-boek van dat jaar leest men op bl.114 verso. Op Sunte Dyonisius-dach (9 Oct.) Die jonge scutten hebben een ordinancie gemaict op die jonge scutterye beschreueu in een boeck voer den rade gelezen, welke ordinancie die raet belieft ende confirmeert heeft.
- voetnoot1)
- De namen met curcijf letters zijn in het boek doorgeslagen. De mededeeling van de naamlijst der schutten kwam mij in vele opzigten noodig voor, daar zij later bij de behandeling van de getalsterkte en van de hoedanigheid der burgers, die in de schutgilde werden ingeschreven, strekken zal, om daaruit gevolgtrekkingen af te leiden, die niet geheel van belang ontbloot zijn.
- voetnoot1)
- Hoewel alleen bij deze naam het overlijden wordt vermeld, is het echter blijkbaar, dat door het †, hetwelk in het handschrift vóór verscheidene namen der schutten aangetroffen wordt, (duidelijkheidshalve is dit hier achter de namen geplaatst), dit overlijden werd aangeduid, zooals dit bij de vorige naamlijst door doorhaling zal zijn aangewezen. Ook is het in het handschrift uit het verschit van hand en inkt, waarmede die naamlijsten werden aangehouden, kennelijk zigtbaar, dat telkens in de plaats der overledene schutten, nieuwe werden aangenomen, ten einde de bepaalde sterkte voltallig te houden.
- voetnoot1)
- Raads-dagelijkschbock van dat jaar blz. 195 verso, ook Burman heeft dit besluit doch onnaauwkeurig in zijne Jaarboeken, II. 528 overgenomen.
- voetnoot1)
- Zie het besluit van Maandag na Judica, vermeld op blz. 146.
- voetnoot2)
- Zie blz. 129.
- voetnoot3)
-
End niet enen timp sonder couel, zijn de woorden in het liber hirsutus. Bij Matthaeus, de Nobilitate 1122 staat end mit zynen timp zonder covel. Het woord covel werd ook wel eens op den tabbaard zelve toegepast, en door timp, ook wel tinnip, tynnep genaamd, schijnt de kap, die even als bij een monnikkleed aan den tabbaard werd vastgemaakt en over het hoofd kon getrokken worden, alhier te zijn aangeduid. De navolgende aanhalingen uit de stadsboeken bevestigen deze verklaring: Woensd. na belok. Pynxt. 1445 Sleten scepenen, rade ende audermans, dat Steuen Roelofsz. die snider den man die 1½. Arnhen. gul. betalen sell, den hi enen tinniptinnip ende een paer hogher scoen genomen heeft enz. Zie Raads-dagelijkschboek blz. CXXXIX en J.J. Dodt l.l. V. 209, terwijl een later raadsbesluit van 1539, waarbij de dienres cledinge geregeld werd, bepaalde dat de stad weder zoude doen kleeden den stadt cappellaen mit zwert laken tot zyn couel (tabbaard) met een tynnep (kap) nae ouder gewoenten, van stonden aen. zie Raads-dagelijkschboek blz. 111 en J.J. Dodt l.l. VII. 180. Dat deze kappen ook afzonderlijk werden gedragen kan uit de navolgende
opgave in de rekening van Jacob Aerntsoens, stadskameraar van Utrecht, anno 1532 worden afgeleid. Men leest aldaar:
Cornelis de Jonge, betaelt die somme van twee hondert vijf ende twintich kar. gulden, wt saecke hy van stadts wegen de ouersten dienres hoege ende lege, nader gewoenten van outs, dairvan zyn laken ende stryp tot couels tynnepen, tabbaerden ende palsrocken gegeven heeft enz. IIcXXV kar. gulden.
Ter nadere bevestiging, dat deze kap ook zonder tabbaard door de voetboogschutten werd gedragen, strekke de afbeelding van een franc-arbaletrier in het meergenoemd werk van den heer Felix de Vigne, Vade Mecum, II. pl. 35, alwaar de kap aan een klein soort van manteltje op den rug hangende wordt voorgesteld. De ordonnantie van de Utrechtsche schutgilde van 1444 (27 Maart) verbood den schutten, om op het schietfeest, waarin elk in zijn feestgewaad moest verschijnen, aldaar te komen met zulk een timp zonder kovel. Zeker zoude het tegen de eenvormigheid in kleederdragt, waarop men zoo naauwlettend was, hebben gestreden, indien sommige schutten met hunne kovels, andere weder met hunne kappen, aldaar willekeurig verschenen.
- voetnoot1)
- Zondag na Remeniscere in den vasten van het jaar (?). Zie blz. 139.
- voetnoot2)
- 2 Juni 1517. Sagittarii Trajectenses in arcem recepti. Qui veteri more obtulerunt cap[i]t[i]m alhi et rubri coloris. Adhibili mensac allocutioni et compotationi honorifice et comiter. Ex adversarlis Lappit a Waveren. Zie Matthaeus, Analecta, I. 186 in nota.
- voetnoot1)
- Buurspraakboek, blz. 148.
- voetnoot2)
- Zie blz. 139.
- voetnoot1)
- In den eersten. Dat den ouderman inder tyt ende die raetsheeren sullen copen laecken, dat eene jaer roet ende wit, dat anderde jaer blauw ende wit, dat derde jaer roet ende wit, ende dat selfde te maeeken onder der deyls (?), nae ouder gewoenten, om elcke gildebrueder daer een kovel off te hebben, alst behoert, ende dat nae ouder gewoenten als boven.
- voetnoot2)
- Ende dat sullen den ouderman met de raetsheer inder tyt bestellen, de kovels gemaeckt te zyn voor den Pynxterdach, ende soe wy daer dan geen en haelt, die en sal daer geen kovel hebben, ende eleke gildebrueder sal den ouderman een halve Brabantsche stuver voor een kovel geven, ende dat tot profyt des gemeen gilde voornoemt.
- voetnoot3)
- Ende opten heylich Sacramentsdach daernae, zoe zullen die gemeen schuts oock offeren met haer bussen ende hogen als boven genomineert staet ende mit haer kovelen opt hooft hebbende.
Ende een yegel, zal zyn kovels op houden ende bewaren tot Sint Aechten dach thoe, nyet te mogen vercopen, versetten ofte verseylen, dan bewaren tot Sint Aechten dach toe voorsz. opt verbeuren een tonne biers.
- voetnoot4)
- Ende voorts soe wie van den gildebroeders buytens dorpshylicht ende aldaer blyft woonen een jaer, ende nae dat jaer en sal by genen kovel meer hebben ende geen giltbrueder meer blyven, dan weder int voornoemde dorp comen woonen, ende op nyeuw wederom ingaen.
- voetnoot1)
- Noch dat den ouderman geen kovels buytens dorps senden buyten consent der raetsheeren, oft hetzij dat soe orbaer waer den gemeen gilde. Ende soe wie een van den gildebroederen een vremt man een kovel opt hooft seth in den tyt, als die gemeen gildebroeders teeren, die sal verbeuren een halven gouden gulden ten prijse als boven.
De gelegenheid is mij verschaft, om deze ordonnantie medegedeeld door Matthaeus in zijn Jus gladii 332-336 te vergelijken met een ander afschrift voorkomende in het tweede deel pag. 121-122 sub No. 35 van eene onder particuliere berusting zijnde verzameling handschriften, ten titel voerende: Veele autentyke stucken en copyen rakende vele adelyke huyzen gelegen int stigt van Vtrecht, mede limyt scheydinge tusschen Gelderlandt ende provintie van Vtrecht ende andere kurieuse stukken. Het boven aangehaalde is genomen uit het laatst vermeld afschrift, hetwelk alle blijken van naauwkeurige kopijneming draagt - eene vergelijking daarvan met den text bij Matthaeus zal aantoonen, hoe weinig men op dien schrijver vertrouwen kan bij de raadpleging zijner oorspronkelijke stukken.
- voetnoot1)
- A. van Bemmel, Beschrijving der stad Amersfoort, I. 221 en 225.
- voetnoot2)
- Het kerkelijk en wereltlijk Deventer, I. 37. De geachte schrijver schijnt alleen de stadsrekening van 1371 geraadpleegd te hebben. Dat elk jaar deze kleederdragt evenwel verschilde in kleur en uitmonstering, zullen de navolgende uittreksels der andere stadsrekeningen, mij door den heer mr. van Doorninck, archivarius voor de provincie Overijssel, welwillend medegedeeld, kunnen aanduiden.
Eerste rekening, 1366. Vor eyn groen laken... en vor eyn graeu laken,... daer die schutten rocke af hadden.
Tweede rekening, 1369. De stad schutten (32 in getal) kregen ‘elcken IX vierdel ghewands, die waren van eynen haluen zwarten laken, van eynen haluen roden laken en van eynen helen groenen laken, die costen te samen XLIJ schild en XV gr. maken te samen XLIII ℔ XVIII s. XII d.
Eerste rekening, 1371. Voor IIIJ halue laken bruenghemeyngden ende vor eyn half laken roetghemeyngdes van Ruermunde, daer die schutten hore clederen af hadden. Vor IIJ ellen en eyn uyerdel wittes ghewaendes tot strijpen inder schutten rocken, te zamen IIJ ℔. Vor... ellen ghewaendes half roet ende half muerkensghemengdes, daer die jonghe schutten caprone af hadden, vor elc elle XX gr. maken XIJ L. X S. Vor J elle wittes to strypen in die caprone X.S. Vor IX uyerdel ghewaendes die Joh. die maendemaker, der schutten bode tot sinen rocke hadde.
Eerste rekening, 1374. De jonge schutten 9¾ ellen ‘ghewaendes. De oelde schutten 195¾.
Eerste rekening, 1376. Item der schutten koning’ alse Coenrade van Esschen, die na der tyt quam dat der schutten ghewant afghesneden Was, vor IIJ elle rodes ghewaendes tot sinen rocke, elc elle XVIIJ pl. maken IIIJ L. X S. Der schutten knecht ‘vor IIJ elle rodes ghewandes tot sinen rocke Vor stoffieringhe van enen rocke dien Coenraet van Esschen der scutten coning hadde IJ L. XXIIJ S.
Tweede rekening, 1377. De oude schutten hadden rokken van laken half rood en half groen, de jonge schutten hadden daarvan kovelen.
Tweede rekening, 1378. De jonge schutten hadden kovelen van ‘grawes ghewaendes vor XXI ellen rodes ghewaendes, die versneden worden tot ringhen vp der oelder schutten schopen en vpder jonghen scutten kouelen.
Eerste rekening, 1380. Vor XXIIIJ zaerdoke, daer die schutten schopen af hadden. Vor een zwart laken ende een blaeu laken van Endoeuen ende een groen laken van Aerschote, daer onser stad knechte cledere af hadden, ende die jonghe schutten couelen af hadden, ende die oelde schutten strypen in hore schopen af hadden, die te zamen costen CXV ℔ XII S. Vor IJ ellen rodes ghewandes en een veerendeel, daer die jonghen schutten strypen af hadden in hore couele.
Eerste rekening, 1581. Onser stad meeste schutten dier te zamen sin XLIJ persone ende horen knechten afgesneden tot horen wamboysen, die sie van onse stad hadden. VIIJ zaerdoke ende XVIIJ ellen zaerdoken, costen te zamen LXXXIJ ℔ XVI S.
Item. den jonghen schutten, dier XXXIJ personen weren, elcke ene halue elle ter covelen ende twe ellen graeus ghewandes die onder hen allen ghedeelt worden te strypen op hore vors. couelen, costte te zamen XIX ℔ XVI S.
Tweede rekening, 1382. De jonghe schutten groen ghewand vor couelen.
Tweede rekening, 1383. De jonghe scutten hadden blaauw en rood ghewand vor couelen.
Tweede rekening, 1384. Vor XVIIJ zaerdoke, die versneden worden tot schopen, daer onser stad schutten mede ghecledet worden. Vor XI elle rodes ghewaendes, daer die teykenen afghesneden worden, daer die schutten hore schopen mede bestycken lieten ende hore couelen. Vor XX ellen rodes en wittes ghewaendes, daer die jonghe schutten couelen of hadden.
Tweede rekening, 1385. Voer neghen zaerdoke, daer onse stad schutten hore wamboyze afghesneden woerden. Vor wit ghewaent daer die schutten steykenen of makeden vp hore couelen. Vor een half groen laken ende drie ellen wittes gewaendes, daer die jonghe schutten hore kouelen af hadden.
Eerste rekening, 1386. Vor XXVI ellen rodes ende groens ghewandes, daer die schutten teykenne af hadden vp hore scopen ende vor zevende halue rodes ende wittes ghewaendes, daer die zelue schutten teykenne op hore couelen af hadden. De jonge schutten hadden’ rood ghewand vor de couelen, en groen voor de teykenne op hore couelen.
Eerste rekening, 1390. Rood ghewand voor teyken vp den schutten schopen. Wit ghewand vor teykene vp hore zomercouelen. Rood en blauw en wit ghewand, daer die jonghe schutten zomercouelen af hadden.
Eerste rekening, 1393. Vor zaerdoke daer onse stad schutten hoer wamboyse af hadden De oude schutten hadden groen en wit ‘ghewant vor teykenen vp hore couelen. Vor zwart ghewant, rood en wit ghewant, daer onse stad jonghe schutten kouelen af hadden.
Eerste rekening, 1394. Vor XXVIIJ zaerdoke, daer onse stad oelde schutten hore scopen afghesneden worden. Vor XXXIJ ellen rodes ende groens ghewants, daer die oelde schutten teykenen af hadden vp hore schopen ende vp hore kouelen, elc elle XXVIIJ gr. die maken XXVIIJ gl. Vor XXXIJ rodes ghewants, die tegader an enen stucke ghecoft worden, daer die ionghe schutten couelen af hadden XIIJ gul. ende 1 gr. ende vor V ellen wittes ghewants, daer die teyken afghesneden worden vp de vors, kouelen, elc elle XXI gr. maken XV gl. XXXIJ gr.
Tweede rekening, 1395. De oelde schutten hadden rood, wit en zwart ghewant vor teyken vp hore kouelen. De jonge schutten rood en wit’ ghewant vor kouelen.
Tweede rekening, 1402. De jonge schutten hadden roode kaproenen.
Eerste rekening, 1404. De oude schutten hadden rood ‘ghewant vor teykenen vp de schoepen,’ wit en zwart voor de kaproenen.
Tweede rekening, 1408. De 2 schutmeesters en 64 schutten hadden blaauwe rokken, groen en blaauw voor de kaproenen; de 48 jonge schutten rood en wit voor de kaproenen.
- voetnoot1)
- Dumbar, l.l. II. 177.
- voetnoot1
- Dumbar, l.l. I. 38.
- voetnoot2
- v. Hasselt, Kronijk 7.
- voetnoot3
- v. Hasselt, Arnh. Oudh. III. 76.
- voetnoot4)
- v. Hasselt, l.l. III. 57. Item. Sagittariis antiquis pro capuciis eorundem, XXVIII. L.
Item. Pro capuciis juniorum, XII L. XII. s.
Item. Pro capuciis mynorum. XXVIII. s.
- voetnoot5)
- Mr. R.K. Driessen, Monumenta Groningana veteris aevi inedita, blz. 402 in de noot.
- voetnoot1)
- Nijhoff, Bijdragen l.l. VI. 139, 140.
- voetnoot2)
- Zie dezen brief bij Driessen, l.l. blz. 442 mede in de noot. Ook berust hij op het stedelijk archief van Groningen.
- voetnoot3)
- Zaerdueck, saerck saeredoek, katoen. Zie Kilian in voce. Mij komt echter twijfelachtig voor, of dit katoen wel strekte tot eene dekking voor de schutten in eenen veldtogt, zooals de heer Feith dit vermoedt. Zou deze stof niet eerder hebben moeten dienen voor de schutten-vendelen of wel voor de uitmonstering hunner paruren?
- voetnoot4)
- Zeelands chronijk verkort, III. 1135.
- voetnoot1)
- Ibidem, III. 1167.
- voetnoot2)
- Het schieten naar den papegaai werd opschoten, naar het wit of doel heulen genaamd.
- voetnoot3)
- L.l. III. 1170.
- voetnoot1)
- L.l. III, 1265
- voetnoot2)
- L.l. III. 1304.
- voetnoot3)
- L.l. III. 1307.
- voetnoot4)
- L.l. III. 1308.
- voetnoot5)
- L.l. III. 1318.
- voetnoot1)
- L.l. III. 1346.
- voetnoot2)
- Zie dezen brief gegeven door J.J. Willems in zijn Belgisch Museum V. 93-98 getrokken uit het Corenboec der stad Brussel.
- voetnoot3)
- Revue de Bruxelles. Avril 1841 p. 43.
- voetnoot4)
- Revue de Bruxelles, l.l. 53. De kwartiermeesters waren vermoedelijk de behendigste kloveniers, die in de behandeling van dit vuurwapen aan de over ge gildebroeders en burgers onderrigt gaven.
- voetnoot1)
- Gesch. van Antwerpen, II. 135, 611, 612, 634, 635-637. Item vanden lakenen, daer de scutters van der stad parueren af hadden, waren ghecocht IIJ witte lakenen diemen verwen dede: een wit laken ieghen Janne Persoens omme IJ lib. XVIIJ sch. groot, ende IJ witte lakene iegen Janne Haeije, die costen beede V lib. IIIJ sch. gro. Item, twee licht blaeu lakene ter vors, scutters behouf, coste ieghen Clause van Baudele VI lib. gr. dit comt tsamen vanden vors, scutters lakenen XIIIJ lib. IJ sch. gro. vlms. Item IIIJ lakene ter scutters ende caproene behouf moreyt te verwene XL sch. gr. Item van VJ lakenen vander scutters paruere te sceerne VJ sch. gr.
Item vanden lakenen, daer de schutters vander stat parueren af hadden, waren gecocht lJ witte lakene ieghens Janne Haeijen, coste elc laken IJ Lib. XIJ sch. gr., dat quam V lib. IIIJ sch. gr. Item IJ witte lakene ieghens Willeme Bornecolven, coste oec elc laken IJ lib. XII sch. gr., dat quam V lib. IIIJ sch. gr. Item een wit laken noch gecocht ieghens Peteren Grate, coste IJ lib. VI1J sch. gr. Item een wit laken noch gecocht ieghens Gielyse Snacken, coste IIJ lib. XIIJ sch. IIIJ d. gr. Item werd ten scutters behouf noch ghecocht een blaeu laken, dat men groen verwen dede te vaerschen, coste jegens Willeme van Rythoven, dlaken IIJ lib. IIIJ sch. gr., dat quam IIIJ lib. XVJ sch. gr. Item vanden vors. j.s. (een en half) laken groen te makene hadde Jan vanden Dale IIIJ sch. VJ d. gr. vIms, ende vanden vors. sessen witte lakene, diemen roet verwen dede, hadde Jan vanden Dale van elken lakene V sch. gr, dat quam XXX sch. gr., dit komt tsamen van der vors. schutters lakene XXIJ lib. XJX sch. X d. gr. vlms.
- voetnoot2)
- Gesch. van Antwerpen, II. 410, 411, 612, 613.
Item, dat vlueghs na de Sipxenmerct te Mechelen een groot schietspel was van den Voetboghe, daer de ghesellen hier vander stad den Voetboghe toe horende hen zeere toebereydden, omme zuuerlec daer in te comene te watere, ende oec te ligghene ten spele vors. midts dat zij soe na ghebueren waren, daermen hen toe gaf te hulpen van haren coste vander stad weghen XVJ lib. XIIJ s. IIIJ gr. vlms. Item dat een groot deel vanden besten ende zuuerlicsten persoenen vander stad met hen daer voeren, die gheene cleederen vander sc utterien en hadden, datmen mids dien dede maken wel IIJ c ende XXVJ roede caproenkene, die elc op sijn hooft droech, ghetekent aen deen ziide metter borch, ende aen dander ziide met eenen boghe van ziluere mids datmen tgeselscap van Antwerpen bekennen soude; hier toe worden ghecocht twee roede lakene ieghen eenen man van van Zichene, ende cost ele laken XXV s. gr. vlms, quam IJ lib. X sch. gr. vlms. Item noch JX s. elle roets laken diere ghebraken, coste elke elle VIIJ gr. XIIIJ miten vlms, quam VJ sch. JX d. gr. X miten vlms. Item Jan de Visschere, die alle de caproene sciep ende nayde, hadde daer af VIIJ sch. gr. vlms. Item Michiel Lodewiics ende Andries de Cuypere, pingerers ende hare ghesellen, die de borghe ende de boghen van zilueren vellen sneden ende opte caproene lijmden, hadden daer af vore haren arbeyt XJ sch. IIIJ d. gr. vlms. Item XIIJ dozinen zilveren vellen, daermen de borghe ende boghen af sneet, coste elke dozyne XIJ gr. vlms, quam XIIJ sch. gr. vlms.
- voetnoot1)
- Bibl. des Antiquités Belgiques. Anvers 1834. IV. p. 122.
- voetnoot2)
- Gesch. van Antwerpen, III. 483.
- voetnoot1)
- Chotin, Histoire de Tournai, III. 1184. Gesch. van Antwerpen, III. 484.
- voetnoot2)
- Provintie enz. van Mechelen, 368.
- voetnoot3)
- Felix, 23. Jaerb. 25.
- voetnoot4)
- Jaarb. 39.
- voetnoot5)
- Chotin, l.l.l. 358. Jaarb. 27.
- voetnoot1)
- Jaerb. 89. Felix de Vigne, 24. Zie blz. 269 der Excellente cronike van Vlaenderen, Antw. 1531. Ook is dit vers aangehaald in het Belgisch Museum, I. 421.
- voetnoot2)
- Jaerboekje van St. Jorisgilde te Brugge, blz. 89. Zie Felix de Vigne, 24.
- voetnoot3)
- Felix de Vigne, 1. 1. 25.
- voetnoot4)
- Chotin, I. 359.
- voetnoot5)
- Belgisch Museum, II. 380.
- voetnoot1)
- Belgisch Museum, II. 390.
- voetnoot2)
- Annales de la prov. et comté d'Haynau par F. Vinchant. Mons, 1648. p. 324.
- voetnoot3)
- Bibl. des Antiquités Belg. l.l.p. 122 seq.
- voetnoot4)
- Provintie, stadt en district van Mechelen, 356.
- voetnoot5)
- Felix de Vigne, l.l. 31.
- voetnoot6)
- Zie zijne verhandeling over de kamers van Rhetorica te Kortrijk in het Belgish Museum, III. 5.
- voetnoot1)
- In de stads-rekeningen vindt men dienaangaande het volgende:
In 1397. Inden eersten gekocht wit laken daer de kapproenen afgemaeckt werden kostte 11 mottoenen 14 gr.
Item. Wit laken voor de schutten 24 m. 14 g.
Item. Betaelt van 88 capproenen te maken 2 m. 6 gr.
Item. Van 100 hoeden 5 m. 3 gr.
In 1407. Door de stad gekocht rood laken om de kleederen te boorden, voor het maken van 72 kaproenen, voor het fatsoen betaald 4 m. 14 vliggen.
In 1410. Waren de schutten in het wit met rood geboord gekleed.
In 1412. In het wit met roode keepen daarop volgens het stadswapen, en werden er 71 kaproenen gemaakt 4 m. 24 gr.
In 1415. Werd gekocht voor de schutten te kleeden 3 stuk wit laken 5 ℔ 14 st. en 3 ellen en een vierendeel rood laken om de keepers te boorden 4 st. 8 den. oorlogskaproenen te maken aan een labay (?) 24 gr.
In 1420. Kocht de stad 74 ellen wit laken tot de kleederen en kaproenen en eenige ellen rood voor de keepen.
In 1421. Gaf de stad voor het maken van kaproenen voor de 8 schutten, in dienst getreden van Jan van Turnhout 4 gr., tot elken kaproen ging 14 ellen.
In 1424. Kocht de stad 3 stukken wit laken voor de reyskaproenen en voor de rokken voor 30 fr. kroonen 60 de kr. - of 3 ℔ 8 st. 6 den., voor de knapen aan graauw laken 7 ℔ 4 gr.
Van Lom, l.l. 202 passim.
- voetnoot2)
- Van Lom, l.l. 164.
- voetnoot1)
- Van Lom, l.l. 130.
- voetnoot2)
- Van Lom, l.l. 147.
- voetnoot3)
- Zie dit charter medegedeeld in het Belgisch Museum, IV. 64-69.
- voetnoot4)
- Chotin, l.l.l. 375.
- voetnoot1)
- Na het afdrukken van dit eerste gedeelte mijner proeve over de schutgilde ontving ik van den heer Jhr. Rammelman Elsevier te Leiden de afschriften dezer onuitgegeven in de stedeboeken van Leiden voorkomende ordonnantiën van de voet- of handboog-gilde. Deze stukken komen mij te belangrijk voor het onderwerp van dit onderzoek voor, om niet nu reeds als bijlagen in hun geheel te worden opgenomen. Zij helderen verscheiden punten, die ik reeds behandelde, nader op, en zullen bij de voortzetting mijner taak mij tot veel nut verstrekken. Ook meen ik niet beter mijne erkentelijkheid voor deze toezending aan dien zoo verdienstelijken geschiedvorscher te kunnen bewijzen dan met door eene spoedige openbaarmaking te toonen de waarde, die ik ten aanzien van dit onderzoek hecht aan deze oorspronkelijke stukken.
- voetnoot2)
- Zie Stedeboek der voornoemde stad blz. 154 en volgende.
- voetnoot1)
- Zie deze keur, onmiddelijk volgende op de vorige ordonnantie, Stedeboek der voornoemde stad, blz. 157.
- voetnoot1)
- Zie Stedeboek der voornoemde stad blz. 158 en volgende.
- voetnoot1)
- In deze keure zijn de aan de voetboog-gilde gelijksoortige bepalingen weggelaten, als art. 4, 5, 6, 7, 9, 10, 11, 13, 14.
- voetnoot1)
- Zie Stedeboek der voornoemde stad blz. 187 en volgende.
- voetnoot1)
- Dit stuk volgt onmiddelijk op het voorgaande.
- voetnoot1)
- Zie Vroedschaps resolutien, fol. A.-F. blz, 33 verse.
- voetnoot1)
- Zie deze resolutien blz. 86.
- voetnoot1)
- Zie Aflesinghboek B., blz, 277.
- voetnoot1)
- Vermoedelijk wordt hiermede partijen bedoeld.
- voetnoot1)
- Zie l.l. blz, 298 verso.
- voetnoot2)
- De artikelen 2, 3, 4, 5, 7, 8 en 9 komen woordelijk overeen met de voorgaande ordonnantie der kloveniers-schutten.