Berigten van het Historisch Gezelschap te Utrecht. Deel 1
(1846-1848)–Anoniem [tijdschrift] Berigten van het Historisch Gezelschap te Utrecht–
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Iets over de Leidsche schilders van 1610, in verband met het geslacht der Elsevieren.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bewijzen de navolgende stukken, getrokken uit de gerechtsdagboeken van de stad Leiden, die hier worden medegedeeld. Vooreerst een rekwest door de Leidsche schilders in den jare 1610 aan de Regering ingediend tot het weren van vreemdelingen, die schilderstukken buiten de vrye marct wilden verkoopen, waarbij tevens het verzoek was gevoegd tot het oprigten van een schildersgild. Dit stuk is van den volgenden inhoud: Aen mynE. Heeren, mijne Heeren, Burgemeesteren en Gerechte der stadt Leyden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ende alzoo haerl. familie in dezen zwaeren duren tydt mogen versorgen, ende toe te laeten dat zy remonstranten een gilde mogen opstellen. In margine stond geapostilleerd: De supplianten sullen eerst en alvorens hierop te disponeren, vertoonen wat het gebruyc is in de andere omliggende steden, principalicken in 't regard van haerl. schilderyen of dezelve aldaer toegelaeten werden te mogen vercopen of niet. Actum den 11 Maert 1610. In dorso van het Rekwest stond: Die van de Gerechte der stadt Leyden hebben de supplianten op eene prouve en by provisie voor den tyt van een jaer, op huyden ingaende verleent, vergunnen en accorderen by dese dat niemant, binnen deser stadt niet woonachtich, eenige stucken schilderyen buyten de vrye jaermarct alhier sal mogen vercopen, t zy by openbare opveylingen of andersints sonder daertoe te hebben verlof en consent van de Burgermeesters deser stede, en hebben haerluyden verder versouc (het oprigten van een schildersgild) voor alsnog afgeslagen. Actum den 16 April 1610. Men ziet uit het antwoord der regering, dat zij gebeel onkundig was omtrent hetgeen ten opzigte der schilders in andere plaatsen in gebruik was, en men zal gerust kunnen aannemen dat zij de belangen der schilders vóór 1610 weinig ter harte heeft genomen. Het weigeren tot de oprigting van een schildersgild binnen Leiden, waar reeds zoo vele verdienstelijke schilders geleefd hadden, is onverklaarbaar, te meer daar zulke gilden reeds in andere plaatsen bestonden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat er derhalve in 1610 nog geen schildersgild binnen Leiden bestond, is hieruit genoegzaam gebleken, doch na dien tijd heeft zoodanige inrigting aldaar bestaan volgens van Mieris, beschrijving van Leiden; hoewel mij de juiste tijd der oprigting van een schildersgild, nog niet is gebleken. Wij hebben reeds gezien, dat de regering op het rekwest der Leidsche schilders niet dadelijk wilde beschikken, maar verlangde dat zij eerst eenige authentieke stukken zouden inleveren, waaruit zoude kunnen blijken, dat hun verzoek gegrond was. Hieraan hebben zij voldaan door het te berde brengen van een rekwest van de Amsterdamsche en de verklaringen van eenige Delfsche schilders
Deze stukken luiden aldus: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aen mynE. Heeren de Burgermeesters van Amsterdam.Verthonen met behoorlycke reverentie de Deecken ende Overluyden van St. Lucas Gilde binnen deser stede, hoedat onlangs binnen derselver stede ten versoucke van eenige vreemdelingen, alhier poorters noch burgers en noch in 't voors. gilde zynde, by openbaere afveylingen en afslag tot meermalen zyn verkoft, verscheydene soorten van schilderyen, comende van Antwerpen en andere des vyants quartieren, welcke voors. schilderyen door 't listich en ongoddelyck opdringen van seeckere uytgemaecte personen zeer verre boven de waerde van dien (als zijnde meestendeel slechte copyen) hebben gehouden, dat de voorseide vercopers nu aen 't profyt beginnende te verleckeren en oversulx zoekende desen handel te continueren, met alle vlijt pogen zoo tot Antwerpen als elders in die contryen byeen te raepen al dè schilderyen die zylieden kunnen becomen; zulks dat er eene groote menichte schilderyen tegenwoordich by haerl. voorhanden is, omme mede alhier in maniere als voren vercoft te worden, ende alsoo achtervolghende de ordonnantie van haerl. sup- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pliants gilde, eenige vreemde personen binnen deser stede niet mogen vercoopen eenige schilderyen dan in de vrye jaermarcten, mitsgaders gemerct dat door invoering ofte toelatinge van soodanige gépractiseerde malisieuse openbare opveylingen van vreemdelingen die van dage tot dage zouden toenemen, in corten tyt dese stede, ja het geheele landt met vodden en slechte leerkinderen werck zoude worden vervult, sulcks dat diensvolgende allen schilders hier ter stede wonende, haere nootwendige brootwinninge zouden werden verachtert, en ooc daerenboven in heure eerlicke studien in de schilderconste (welke altoos by allen Princen en welgestelde Republycquen zyn geavanceert) terug gedreven, ja ooc die goede burgery die door den banck weynich kennisse van schilderye hebben, bedrogen worden. Soo en versoucken zy supplianten, zeer ootmoedelyck dat UwE. gelieve hen supplianten, in haere eerlicken en nootwendige brootwinninge bysonder in desen costelycken duren tydt goedentierlyck te beschermen, mitsgaders de Deecken ende Overluyden van 't voors. gilde te authoriseeren om soodanige nieuwe gepractiseerde en onrechtvaerdige opveyling te beletten. In margine stond geapostilleerd: ‘Op huyden is by MynE. Heeren van de Gerechte verstaen ende verclaert dat de vreemdelingen binnen dese stede comende met eenige stucken schilderyen, deselve by openbaere opveylinge niet en zullen mogen vercopen of doen vercopen, sonder daertoe eerst en alvorens te hebben oorloff ende consent van de Heeren en Burgermeesters deser stede, ende of niettegenstaende eenigen hen mogten vervorderen, soodanige vercopingen sonder het voors. verlof en consent te doen, soo worden mits desen geauthoriseert de Overluyden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van St. Lucas gilde requirants in desen, omme soodanigen vercoopingen te beletten. De verklaring der Delftsche schilders, was van den navolgenden inhoud: ‘Op huyden den 27 Maert 1610 compareerde voor my Otto van Setten, openbaer en by den Hove van Hollandt geadmitteert, Notaris en getuigen naegenoemt: Pieter Ariens, glaesschrijver, oud 47 jaeren, Mr. Cornelis Jacobs Delft, oud 39 jaren, en Jan Garbrants de Jongh, oud 37 jaeren, schilders, allen wonende binnen deser stadt Delft, en verclaerden by heurl. conscientie en saligheyt in plaetse van eede ten versoucke van Mr. Cornelis Boissens, schilder binnen de stad Leyden, oock van wegen de andere meestersschilders binnen de voors. stadt waerachtig te zyn dat boven memorie alhier binnen de stadt Delft is gebruyckelyck geweest onder die van het ambacht van schilderen of anders genaemt St. Lucas gilde, dat niemandt van die neringe oft ambacht beroerende en moet doen eenige neringe ofte meesterye daervan exerceren, tenzy hy eerst en alvorens poorter derzelver stede ende in 't gilde van St. Lucas is, en dat oock gelycke personen wesende van plaetsen daer de medepoorters deser stede nyet vry en zyn, insgelycks binnen deser stede geene schilderyen of stucken mogen te coop brengen en vercopen tenzy zyl. betaelen zeeckere boeten daertoe van ouds gestaen hebbende, jaermarcten en weeckmarcten alleen uytgesonderd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tyden, hooftmans van 's voorz. gilde geweest te zyn en de voorseide Mr. Jan Garbrantz jegenwoordig hooftman te wesen ende conform heurl. gildenbrief is gebruyct. Onder het getal der onderteekenaars van het Leidsche rekwest, komt Arnout Elsevier voor, aan wien trouwens Houbraken en Immerzeel een klein artikel hebben gewijd, en ik geloof dat hier de geschiktste gelegenheid is, om van hem nadere bijzonderheden te leveren, die mij in verschillende archieven zijn voorgekomen, te meer omdat daarbij eene opgave kan gevoegd worden, van eenige door hem en anderen gemaakte schilderstukken, zooals die op een inventaris van 1626 voorkomen, met vermelding der prijzen waarvoor twee schilders, Cornelis Lieffrinck en Johan van Goijen, die stukken toen hadden gewaardeerd. Van dezen Arnout en van zijne afstammelingen maken de verschillende genealogien der Elseviers geene melding, misschien daaraan toe te schrijven, dat die tak in 1719 geheel we uitgestorven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hij werd te Douai geboren (waarschijnlijk in den jare 1575) en vestigde zich met zijne ouders Louis Elsevier en Maria Duverdijn te Leiden in 1580. Dat hij in Januarij 1607 reeds schilder was, blijkt uit zijn huwelijks-acte van dat jaar met Maria van Swieten, dochter van Simon Thomasz. van Swieten, secretaris der weeskamer te Leiden, en Jacomina Bailly. Zijne eerste huisvrouw stierf te Leiden in 1626, nalatende 4 kinderen, toen allen minderjarigGa naar voetnoot1). Kort na dat sterfgeval, is er een inventaris der nagelatene goederen gemaakt, waarin onder anderen voorkomt: ‘Schilderijen des boedels gepryseert bij Mr. Cornelis Lieffrinck en Johan van Goijen, beyde Schilders alhier.’ te weten:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze Arnout Elsevier hertrouwde in 1626 met Christina Everaerts (toen weduwe van Dirk van Boetselaer, boekhouder van den Prins van Oranje) dochter van Pieter EveraertsGa naar voetnoot1) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
predikant te 's Hage, en Magdalena CaninGa naar voetnoot1). Uit dit tweede huwelijk zijn geene kinderen gesproten. Het blijkt verder uit een register der St. Pieterskerk te Leiden, van Litmaeten die naer elders vertrecken, dat Arnout Elsevier, met zijne huisvrouw en hare voordochter Abigael van Boetselaer, op den 2 Dec. 1629, zich naar Rotterdam met ter woon hebben begeven; doch het baart bevreemding dat hij in dat zelfde register op den 12 April 1632 voorkomt als naar Utrecht te vertrekken, (anderen van dien voornaam bestonden er niet). Op den 19 Aug. 1633, onderteekent hij te Utrecht eene notariele acte, voorkomende bij den Utrechtschen notaris Willem Brecht. Hoe dat ook moge zijn, het is bewezen dat hij in 1643 nog leefde en te Rotterdam ergens als getuige voorkomt. Houbraken en Immerzeel zeggen, dat hij ten jare 1647 te Dordrecht in het schildersgild werd opgenomen; zonder dit voor alsnog te hebben onderzocht, kan zulks wel hebben plaats gehad, te meer omdat hij in de Willemstad eenige vaste goederen, van wege zijne tweede huisvrouw bezatGa naar voetnoot2). Arnout Elsevier had, bij zijne eerste vrouw, eenen zoon Louis, die thans mede als schilder bekend staat. Na eerst te Leyden gewoond te hebben, is deze Louis met zijne vrouw Helena Waelpot op den 28 April 1646 naar Delft vertrokken. Hij hertrouwde in 1660 met Ida Hem, waarbij hij geene kinderen gehad heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Betreffende de schilderstukken van dezen Louis heb ik geene bijzonderheden gevonden. Hij is te Delft in de Oudekerk met zijn wapen en dat zijner vrouw op den 30 November 1675 begravenGa naar voetnoot1). De Heer van der Lelij heeft in de vorige eeuw aan de stad Delft, een door hem vervaardigd boek ten geschenke gegeven, bevattende al de opschriften der zerken en wapens in de verschillende kerken van Delft. In dat boek komt dezen Louis insgelijks voor. Een dergelijk boek van hem is ook nog op het archief te Delft, waarin al de kwartieren der Delfsche Regeringsleden met hunne genealogien voorkomen. |
|