Berigten van het Historisch Gezelschap te Utrecht. Deel 1
(1846-1848)–Anoniem [tijdschrift] Berigten van het Historisch Gezelschap te Utrecht–
[pagina 5]
| |
[Tweede stuk]Over het muntwezen tijdens het beleg van Leiden, Ao 1573 en 1574.
| |
[pagina 6]
| |
Het octrooi is te vinden bij van mieris, Beschrijving van Leiden; achter op den rug van dien brief is met de hand van jan van hout het volgende geschreven: ‘Op huyden den 12 Nov. 1573, is den inhoude van den jegenwoordigen brief van octrooi, ten versoucke van de Gasthuismeesteren, al in het blank van desen geroert, binnen de stad Leyden, naer voorgaende clockegeslag, openlyck ten poeye voor den volcke afgelezen; ende een iegelyk van wegen en in bywesen van die van de Geregte der voorseide stadt, voor soo veel het in hem is, belast, bevolen ende geordonneert, hem naer den inhoude van dien te regelen.’ Dat deze afkondiging werkelijk heeft plaats gehad, wordt voldingend bewezen door de gemelde aflezingsboeken, waarin wij juist op dien dag, namelijk 12 Nov. 1573 het volgende vermeld vinden: ‘Alsoo het Gasthuis of St. Cathryne deser stede van Leyden, by octrooi van de Con. Majesteit geoctroyeert ende geconsenteerd is, te mogen slaan munte van cooper, dewelke voor een oort stuivers, ofte 4 penningen payement binnen deze stede gangbaar zullen zijn, achtervolgende den inhouden van de voorz. brieven van octrooi. - Soo is dat die van de Gerechte mits desen, gebieden, lasten ende bevelen, aen alle backers, coorncoopers, brouwers ofte tappers deser stede, en elck van dien byzonder, die voorz. nieuwe munt van nu voortaen te ontfangen sonder zwarigheid, ofte dezelve te mogen weigeren of den cours ganck en loop van dien eenigsins te mogen beletten.’ Op de voorzijde van die koperen munt ziet men het wapenschild der stad Leiden en binnen den rand de woorden: Gedenkt de Armen, 1573. Op de keerzijde is een rad met eenige vilmessen, verbeeldende den marteldood van St. Katharina, aan welke dit huis hij de stichting Ao. 1125 is toegewijd. Bij het begin van het beleg was de staat der stads kas | |
[pagina 7]
| |
ook niet zeer voordeelig, doch het zij tot lof dier stad gezegd, dat zij vóór dien tijd reeds veel aan het vaderland en aan het algemeene welzijn dezer landen heeft ten offer gebragt, getuige het onderhouden van het garnisoen, het aankoopen van koorn, het versterken der stad met al den aankleven van dien, het opwerpen van een bolwerk buiten de Witte poort, het doorgraven van het ijs van de Zeilpoort af tot Haarlem, ter breedte van 40 voet, ten einde de stad met oorlogschepen bij te staan. Voegt men daarbij de gedwongene geldleening, die de Prins van Oranje op den 28. Nov. 1572 aldaar deed, en het verminderen van hare inkomsten door achteruitgang der burgerij, dan laat het zich begrijpen, waarom die stad op den 19 Decemb. 1573 genoodzaakt was, hare toevlugt te nemen tot het slaan van papieren geld, eerst van 20 st. en naderhand van 5 st. Zij deed dit echter niet op haar eigen gezag, maar had daartoe de vrijheid van den Prins van Oranje verkregen, blijkens de volgende Proclamatie van den 19 Dec. 1573: ‘Alsoo Zyne Excellentie Mynheer den Prince van Oranje, Stadhouder van Holland, uyt naeme van de Con1 . Majesteit, onzer allergenadigsten Heer, die Burgermeesters en Regierders dezer stede van Leyden, heeft geauthoriseert te slaen al alzulke munte van papier ofte andere, als zy zullen begeeren te gebruyken in nootruftige zaeken, daerinne achtervolgende het exempel van groote Potentaten ende Heeren, die van gelycken oock binnen 's menschen gedachten hebben gebruickt, en die Burgermeesters en Regieders zekere papieren munte hebben doen slaan, om hen daer mede te behelpen tot betalingen van garnisoenen en schulden deser stede, en die van de Vroetschappen dezer stede als Representeerend Ligchaem en die gemeente van dien daarinne hebben geconsenteert, en belooft dezelfde munte die geslagen is en noch geslagen zal worden ter eerste gelegenheid te lossen, en eenen iegelyck daervan volcomelick | |
[pagina 8]
| |
te versekeren ente voldoen, blyvende zy en heure personen en goederen daartoe verbonden, sulks dat een iegelyk des gerust mag zyn, en ter liefde van zyn vaderland en ten aensien van de gemeene noodt geene zwarigheit en behoort te maken om die te ontfangen ofte wisselen, Soo is dat Myne Heeren de Gouverneur ende Gerechte deser Stede gewilt hebben en ordonneren by desen dat een iegelyck van wat State, Conditie ofte Qualiteit hy zy, gehouden sal zijn van nu voortaen te ontfangen ente gebruycken die papieren Penningen, met het Stempel dezer Stede geslagen, ter waerde van 20 Stuivers, sonder eenige zwarigheid te maken, ofte weigeren heure waeren ende coopmanschappen daervoor te vercoopen, op peyne dat die geen die bevonden sal worden die weigering gedaen te hebben, telkens verbeuren sal 10 Gulden ter profyte van den Officier deser Stede en den aenbrenger elx een derde deel, en bovendien arbitralyck gecorrigeert en gestraft zal worden, anderen ten exempel, als perturbateurs van de gemeene rust.’
Nadat dit papierengeld door de Regering was uitgegeven, werd de cours van de kleine pasmunt veranderd, en tevens werden er papieren vijfstuivers stukken geslagen, doch het één en ander gaf aanleiding tot vele klagten, waarom men genoodzaakt was de volgende proclamatien te doen. 1o. Op den 21 Dec. 1573. ‘Alsoo tot kennisse van de Gerechte dezer stede gekomen is, dat eenigen zwarigheid maken in den ontfangst en wisselingen van de nieuwe papieren gelden, sedert eergisteren begonst hebbende gang en loop te hebben, overmits dat die soldaten alsnog geen geld ontfangen zouden hebben, en dat er mede faut van cleyn geld ten fyne van wisselingen zoude wesen, soo is Mijnheer de Gouverneur ende Gerechte der stede, om hierin te voorzien gewilt hebben, en ordonneren by deese dat de halve stuiver voortaen uitgegeven sullen worden tot 9 penningen | |
[pagina 9]
| |
hollandsch; die 5 duiten tot 11 penningen, die 11 penningen tot één blank, en die 7 duiten tot een stuiver, sonder dat iemand tzelve cleyn geld voor denzelfden prijs zal mogen wraken ofte weygeren te ontfangen en mede geen verdere zwarigheid in den ontfang ofte wisselinge van de voorzeide nieuwe gelden en zal mogen maeken.’ En op den 24 Dec. 1573. ‘Alsoo tot gerief van een iegelyck geslagen werden vierendeel van gulden, jegenwoordig loop hebbende, soo adverteeren die van de gerechte daervan een iegelyk, ten einde niemand zwarigheid en maeke deselve te ontfangen, elck stuck tot 5 stuivers, op boete en correctie alsvoren.’ En eindelyk op den 11 Januarij 1574. ‘Alsoo tot kennisse van de Gerechte gecomen is, dat vele en verscheidene personen, die nieuwe munten van papier geslagen, weigeren te ontfangen, niettegenstaande dat een iegelijk by openbare publicatie geadverteert is, dat die voorz. munte bij de Burgermeesters en Regeerders deser stede gelost en een iegelyk voldaen sal worden, ende voorzeide weigeringe geschiet, en dat erger is, eenigen poogen heure waeren tot hoogere prys te vercoopen, ende mede van wisselinge van de voorzeide munten jegens de broederlijke liefde begeeren te genieten, en oock in t vercoopen van heure goederen gestempelt geld bedingen, sulx by onbehoorlyke wegen de voorzeide publicatie poogen illusoir te maeken; en daerinne dient voorsien te worden, soo is dat die Burgermeesters en Regeerders, wederom allen en een iegelyk by desen laten weten dat zy die voorseide munte terstond nadat deze stede door Gods genade geopent zal zyn, sullen lossen en een iegelyk daervan vergenoegen, naer behooren, en dat daeromme Mijnheer den Gouverneur ende Gerechte deser stede allen en een iegelyk, wie dat hy zy, verbieden bij dese, dat niemand alsnog de voorzeide munte zal weigeren te ontfangen, noch ter oorsaeke van dien zyne waeren tot hoogere prys zullen mogen | |
[pagina 10]
| |
verkoopen of ter cause van wisselingen van dien, iets mogen genieten, of in 't vercoopen van de goederen eenig ander geld mogen bedingen, en dit op peyne van telkens te verbeuren ƒ 10, en bovendien arbitralyck gecorrigeert te worden, naer gelegenheid van saeken.’ Op deze publicatie volgt dadelijk eene andere te weten: ‘Voorts adverteeren die van de Gerechte dat de Burgermeesters deser stede ten namiddags te 2 uren staende aan de Nieuwe Ryn, in het openbaer sullen verkoopen, een iegelyk zyn gading, om gereed geld.’ Deze verkooping heeft denkelijk ten doel gehad, om zich te verzekeren dat de publicatien omtrent de wisseling en het betalēn met de nieuw ingevoerde munt, werden nagekomen.
Doch even als in onze dagen het papieren geld nagemaakt wordt, zoo had dit ook plaats tijdens het eerste beleg. Het archief bevat hieromtrent bijzonderheden, die ik nergens elders heb aangetroffen, zij geven de kenteekenen op waaraan de valsche stukken te herkennen waren, en het is niet onbelangrijk om de publicatien over dat onderwerp na te gaan, zij beginnen met den 26 Januarij 1574. ‘Alsoo tot kennisse van Mynheer den Gouverneur en Gerechte der stad Leyden gekomen is, dat eenige quade en falsche geesten, achter rugge zettende het gemeene welvaren en hunne eigene zaligheit, gepoogd hebben te contrefaiten een gulden van de nieuwe munte van papier geslagen, en oversulx deselve munte te vervalschen ende daermede tot belastinge deser stede voor te varen, en den onnozelen op het onderscheit van dien niet lettende, te bedriegen, soo is dat Mynheer den Gouverneur en Gerechte deser stede bevelen by desen allen en een iegelyck van de ingezetenen deser stede, nicmand uitgesondert, dat zy ophuyden tusschen 1 en 2 uren na de middag, ten huise van Mynheer den Schout deser stede, inhanden van de gecommitteerde van de voor- | |
[pagina 11]
| |
zeide nieuwe gelden, daertoe by dese mede geordonneert, sullen brengen alle de guldens van de voorz. munte, omme die by dezelve gecommitteerden, in behoorlyke registers tot heurluyden verzekerheid aangeteykent, en henluyden metten allereersten nieuwe ofte andere munt, in de plaats van dien geleverd te werden, zonder eenige van de voorzeide gulden tot morgen naer den ondergang van de zon, achter te houden, op peyne dat men niemand dezelfde guldens, daerna zal wisselen of te goed doen.’ ‘Voorts gebieden Mijnheer den Gouverneur en de Gerechte deser stede, allen en een iegelijk, dat zy die voorz. guldens wederom zullen ontvangen en uitgeven, soo gering dezelve met zekere stempel ofte byteycken geslagen zullen zijn, zonder die alsoo geteykent te mogen weigeren, op de boete van 10 gulden, en arbitralyck gecorrigeert te worden naer gelegenheit van saeken.’ ‘Voorts adverteeren die van de Gerechte, allen een iegelyck, wie dat hy zy, dat zy scherp regard en 't oog zullen hebben te nemen, in het ontvangen en uitgeven van de voorzeide papieren gulden, op ten regten en goeden slag, die ten beyde zyden van dienzelfden gulden daerop is gestelt, en in den eersten sullen onderscheid bevinden dat die valsche met het mes zijn gerondt ende cleyne cantjes hebben, daer die opregte geheel ront en zonder eenige canten zyn, en dat die letteren aen wederzyde iegelyk dicker van fatsoen zyn, dan die opregte, en dat in de plaetse van L, staende onder die x letteren by t wapen van Leyden een ander letter als byna en sulks uitgenomen die middelste trek wesende een Grieksche E, gesteld is, dat oock die voorste claauwen van de leeuw, daermede hy die lance heeft, ongelyk langer en wyder van de anderen zyn, dan die opregte; dat mede in de valsche, de leeuw gheene rechte achterclaauw heeft, en dat die leeuw mede op gheen berg en staat gelyck die opregte doet; dat oock die valsche veel cleinder van ronde zyn, dan | |
[pagina 12]
| |
die opregte, en dat aen de wapenzyde achter het woord (God) tusschen die d en 't treksken, geen stippe en staet gelyk op die opregte werd bevonden.
Op den 28 Januarij 1574. ‘Alsoo tot kennisse van de Gerechte gecomen is dat eenige quade geesten niet op en houden van heure valsheit te plegen in de nieuwe papieren gelde en sulx te vervalschen en te contrefaiten die stukken van 5 stuivers, soo is dat die van de Gerechte bevelen by desen, allen en een iegelyk, die stucken van vyf stuivers houdende zyn, te brengen in de vierschaar, beneden in het Raedhuis dezer stede, op dezen namiddag tot overmorgen tot de sonne ondergang, in handen van dezelve gecommitteerden, om aldaer goed gedaen te worden naar behooren, zonder eenige achter te houden, op peyne dat niemand na expiratie van dienzelven tyd eenige sulke penningen goed gedaen zullen worden. - Verbiedende ook by desen allen en een iegelyk dat niemand die voorz. stukken en zal moeten ontfangen ende uitgeven, totdat diezelve geteekend zullen zyn, en adverteeren allen en een iegelyk dat men die valsche 5 stuivers, voor het raedhuis dezer stede zal hangen ofte stellen, ten einde een iegelyk het onderscheid van de goede en quade zal mogen kennen, en bevinden dat die valsche met het mes zyn gerondt en kleine cantjes hebben, daer die opregte geheel rond en zonder eenige canten zyn, en dat die letteren grooter en bolder zyn, en dat die eerste cyferletter een zeven is, daar die opregte een i (één) hebben, en dat die stukken mede veel grooter zyn.’ Men mag dus met allen grond van waarschijnlijkheid aannemen, dat de afbeeldidg van het papieren geld, zoo als die bij Orlers voorkomt, niet de juiste en ware is, ten minste niet zoo als dat in het begin is geslagen, maar dat hij de afbeelding van die munt geeft, welke met een bijteeken is voorzien, nadat het papieren geld bij het ver- | |
[pagina 13]
| |
valschen was ingewisseld, en ander daarvoor in de plaats was gegeven. Het is mij onbekend, welk teeken hiermede bedoeld wordt, doch ik vermoed dat de Kleine Leeuw staande bij de Lans, van de grootste munt, er naderhand is bijgestempeld. Na het vertrek des vijands, bij de eerste belegering, werd op den 27 Maart 1574 een besluit genomen dat de loop van het papieren geld zoude ophouden, en aan elk een bevolen die munt tegen reçu in te leveren. Men zoude derhalve denken, dat elk zich gehaast zoude hebben, zich van dat geld te ontdoen, doch dit is het geval niet geweest; vele der ingezetenen verzochten uitstel, misschien om nog eenig voordeel van de burgers te trekken, door het inwisselen van die munt, of wel wilden zij dit geld behouden, omdat zij voor het papier geene specie in de plaats kregen; maar de regering voldeed niet aan dien wensch, en gelaste dat het papieren geld ingeleverd moest worden, met bepaling dat het achter gehoudene voor ongeld of brouillons verklaard werd. Het ingeleverde papieren geld werd nu gedeeltelijk met zoogenaamde koperen groetgens verwisseld, en het resterende opvolgelijk met brood .en andere levensmiddelen vergoed, doch hiermede was de burgerij niet tevreden gesteld, en weigerde die groetgens aan te nemen. In dien stand van zaken bleef het totdat de vijand op nieuw den 25 Mei 1574, voor de stad verscheen. Den 6 Julij 1574 gaf de regering twee andere zilveren munten uit, namelijk den Hoorngulden tegen 9 st. en de Knaxkouckens tegen 11 st., doch de burgerij weigerde ook die muntspecien aan te nemen. Eindelijk maakte de regering op den 10 Julij 1574 een einde aan de vereffening van het papieren geld, en uit dat besluit zien wij dat er tijdens het eerste beleg, twee zilveren munten geslagen zijn, in vorm en stempel overeenkomende met het papieren geld, ter waarde van 25 stuivers en de helft van dien. | |
[pagina 14]
| |
Orlers zegt alleen dat bij het tweede beleg stukken geslagen zijn van 28 en van 14 stuivers en maakt geene melding van de stukken tijdens het eerste beleg geslagen. Zie hier het besluit van 10 Julij 1574: ‘Alsoo die van de Gerechte deser stad, in de voorgaande belegering van dien, hebben gedaen munten, tweederlei zilveren penningen, eene in fatsoen van den papieren gulden, wegende 12 Engels en 1 fierling fijn zilver, en oversulx. waerdig zynde naar den jegenwoordigen loop en marckt van het zilver 25 stuivers, ende andere in fatsoen van de papieren oorden, wegende 6 Engels, 1 fierling en 1 troy fijn zilver, ende mitsdien waardig zynde, naar den jegenwoordigen gang van het zilver, 12 st. en 6 penningen en dat men jegenwoordig weder van stads wegen bezig is, geldmunt te slaan, soo werd mits desen een iegelijk geïnsunieert dat van nu voortaen de voorzeide penningen dezer stede loop en gang hebben zullen, de grootte tot 28 st. en de kleine tot 14 st., gebiedende een iegelijk dezelve te ontvangen’ & &.
Nadat deze nieuwe munt ingevoerd was, begon er al spoedig gebrek aan klein geld te komen, tot nadeel der geringe burgers; de regering bepaalde toen op den 2 Aug. 1574, dat de koperen munt, die gedurende het eerste beleg voor eene halve stuiver was uitgegeven, thans gangbaar zoude zijn voor 1 duit of 2 penningen. Het oproer, dat daardoor ontstond, noopte de regering om krachtige maatregelen te nemen tot instandhouding der rust. Zij drukte de menigte tevens op het hart, dat in de tegenwoordige oogenblikken van jammer en ellende alle eigenbaat en overgroote winst behoorden op te houden. Bovendien vond het de regering geraden om aan het volk bekend te maken, dat zij octrooi aan de Staten zouden vragen, ten einde die duiten voor gansch Holland gangbaar te stellen, hetwelk zekerlijk niet zoude geweigerd worden, vermits de Staten met eede beloofd en zich verbon- | |
[pagina 15]
| |
den hadden alle schade die de stad in de tegenwoordige belegering zoude lijden, tot hunnen last te dragen en goed te doen, waaronder de gemelde duiten natuurlijk begrepen waren. Op den 20 October 1574 na het beleg nam de regering de noodige maatregelen om deze duiten geheel en al in te wisselen, tot groot genoegen der burgerij. De registers van het papieren geld, dat in het beleg gemaakt is, zijn nog aanwezig ten titel voerende: ‘Reeckeninghe van ghysbert henricxzoon, gecommitteerde der stadt Leyden, beroerende de voldoeninghe die hy deur last van de voorsz. stede gedaen heeft van het papieren geld, 't welck by tyden van het eerste beleg der voorsz. stede ter somma toe van xiiiiMviCxc £ x sch. (14690 £ 10 sch.) geslagen ende gangbaer geweest heeft, ende volgende de aflesinghe opten xxvii Marti anno lxxiiii mitter cloeke gedaen, den xxviii ende daeraen volgende dagen, by zeeckere gecommitteerden van stadtswegen daertoe gestelt, weder opgenomen.’ Gesloten den 9 Julij 1579Ga naar voetnoot(1). |
|