Berigten van het Historisch Gezelschap te Utrecht. Deel 1
(1846-1848)–Anoniem [tijdschrift] Berigten van het Historisch Gezelschap te Utrecht–
[pagina 190]
| |
Bertius aan Merula, over het tooysel der vierde furie in de Auriacus sive libertas saucia van Dan. Heinsius, toen dit stuk in 1602 te Leyden ten tooneele werd gebragt. Door Dodt v Fl.De geachte duitsche literator, Friedrich Jacobs, heeft in zijne hoezeer wel niet uit eenen volleedigen apparaat, doch niet zonder zaakkennis en gewis met oordeelGa naar voetnoot(1) geschrevene levensschets van Daniel Heinsius, opgemerkt, dat deze geleerde wel evenveel opziens zou hebben gemaakt met zijne latijnsche gedichten als met zijne overige geschriften. En, inderdaad, zoo verregaande was de lof, hem deswegens reeds bij zijn leven toegezwaaid, dat men, al neemt men den tijd in aanmerking, en, al is het, dat hij, H., bij prof. Peerlkamp het praedikaat van een' begaafden dichter heeft mogen behalen, dat nog al wat zeggen wil, dat men, zeg ik, dan nog wel zou kunnen genegen zijn, een gedeelte van dien overdreven lof, aan vleijerij en gebrek aan oordeel toe te schrijven. Grootelijks deelden daarin zijne dramatische werken, en in de eerste plaats het in het hoofd van dezen genoemde treurspel.Ga naar voetnoot(2) | |
[pagina 191]
| |
Is dat stak anders, even min als de Adamus Exul van Grotius, op eene lijn te plaatsen met de latijnsche tooneelstukken, welke door schier elken rector in de XVIc eeuw ter oefening voor de schooljeugd vervaardigd werden, het drama van Heinsius was nogtans, even als deze, bestemd, om niet bloot gelezen, maar ook ten tooneele gebragt te worden. Dat zulks werkelijk plaats had, berigt ons Heinsius zelf, gelijk hij zelf te kennen geeft, de leiding dier opvoering aan zijnen ambtgenoot Bertius te hebben toevertrouwd.Ga naar voetnoot(1) Voorzeker, voor dezen eene vereerende last, maar ook met meer dan eene zwarigheid gepaard gaande. Daartoe behoorde vooral en in de eerste plaats eene, op welker wegneming men niet door de ondervinding was voorbereid, en die ex ingenio moest worden te boven gekomen. Zich Seneca tot voorbeeld gesteld hebbende, kan het niet bevreemden, dat Heinsius den moordenaar van Prins Willem door de Furien op het tooneel doet vervolgen, maar nieuw was het denkbeeld, om het oude drietal dier schrikbarende gestalten met nog eene vierde te vermeerderen, waartoe de bestaande Fabelleer voor de uitvoering geen model aanbood, te weten, de inquisitie. De geleerde Bertius zelf schijnt dan ook daarmede zeer verlegen te zijn geweest en moeijelijk tot een besluit te hebben kunnen komen, omtrent het meest indrukwekkende uiterlijk, onder hetwelk men die vierde wraakgodin zou mogen doen optreden; eene besluiteloosheid, die tot eene tweede opvoering van het stuk schijnt te hebben blijven heerschen, toen Bertius voorstelde, dezelve in het costuum van eene personnage te steken, waarvan het tooysel in den volgenden brief van hem aan den hoogleeraar Merula nader wordt omschreven: Clariss. vir et ornatissime collega. Quarta furia plus nobis hodie dispendii attulit in actione, quam vel locum vel temporis illius angustiam, vel personarum decuerit patientiam. De ilia ornanda sententia mea haec fuit. In capite mitram ha- | |
[pagina 192]
| |
beat episcopalem, cujus in parte antica depicta sint regis Hispaniae insignia, in postica pontificis in media mitra telum sit; et inter fissuras mitrae utriusque propendeant serpentes, eo quo saepius dixi modo. In laeva habeat taedam, quae thyrsl instar infixa sit pugioni cruento. Habeat etiam canem venaticum funiculo cruento alligatum. Corpus totum tectum sit pulla veste, maculis rubris interstincta, possunt etiam in pectore depingi ea, quae ad rem faciunt, restes, compedes, etc. Dexter a ad cubitum usque armata sit, lacertus reliquus sanguine cruentatus. Zonae loco habeat angues. Pendeant ex zona noduli precum, bullae pontificis, restes, lora, etc. Nam quod de tota veste in pacatam et minatricem distinguenda nescio quis subjecit, ridiculum omnino videtur. Inferiora vestis igni et flamma ornari possunt. Ad hunc apparatum non magno sumptu est opus. Habet quas ante habuit, potest pictor aliquis inducto alio colore, quidlibet in ea depingere. Quaeso te, amantissime collega, ut hanc in te curam recipias et vel ita ut scripsi, vel, si quid melius nosti, commodidius ilium ornandum cures. Unum hoc addam, non esse tibi cum ipso capiendum consilium, cui omnino ingenium est varium ac desultorium, et quod hodie placuit, cras displicuit. Tu fac ex auctoritate, ipse parent tibi. Sed scio te pro prudentia tua haec melius nosse, quam ego tibi possim suggerere. Si quid expensum fuerit, cogitabimus ut pictori pro opera satisfiat; neque a mea sententia caeteri omnes alieni sunt. Vale. De opvoering had plaats op den 9. Februarij 1602. Bij een' tweede brief van Bertins aan prof. Merula, op dien tijd rector, is het, dat deze wordt verzocht, de noodige maatregelen te nemen, om bij het opkomen der aanschouwers en gedurende het spel, behoorlijke orde te houden en rust te bewaren. Magnifice rector, dne et collega honorande. Hodie ad horam nonam, quod Christus bene verlat, tragoediae nostrae actionem publice auspicabimur. Rogo, ut per | |
[pagina 193]
| |
pedellos in eam horam invitentur senatores, consules, professores quibus patebit semper aditus, per horum judiciorum Academiae, atque a praetore satellites duos curo, qui plures sese ingerentees aliamque turbam inconditam ab ostio avertaut. Significabo programmate latino, non ante horam nonam aperiundum curiae ostium. Intra ostium velim adesse pedellum alterurn, qui symbolas, quae heri distributae sunt, collegat. Matronis locus erit inter septum et theatrum, aditus eo per veteres curiae gradus ex adverso angustioris illius vici, qui ab aedibub personarii ducit in curiam. Si uxor volet, patebit cum quibusdam suis dns, atque in primis cum vidua Doctoris Henricii illuc ascendere. Dabimus operam, ut commode et honeste sedeant. Vale, a tuo P. Bertio. Omtrent den afloop en het succes dier voorstelling zijn wij niet nader onderrigt. |
|