Berigten van het Historisch Gezelschap te Utrecht. Deel 1
(1846-1848)–Anoniem [tijdschrift] Berigten van het Historisch Gezelschap te Utrecht–
[pagina 186]
| |
Over de voornaamste bouw- en beeldhouwkundige voortbrengselen in ons land, voornamelijk uit de middeleeuwen, en de middelen tot derzelver bewaring.
| |
[pagina 187]
| |
andere, zooals er voorheen bij Rijnsburg, Valkenburg en Leiderdorp aanwezig waren, zijn in de 17de en 18de eeuw, wegens de waarde der tufsteenen, waaruit zij veelal bestonden, voor het grootste gedeelte uitgegraven en verdwenenGa naar voetnoot(1). Welke overblijfselen van romeinsche gebouwen er te Vechten gevonden zijn, is ons niet bekend. Te Nijmegen, op het Valkhof, zijn zij zeker met de middeleeuwsche vermengd; ook schijnt het nog niet volkomen uitgemaakt, waar het eigenlijke Noviomagum der Romeinen gestaan heeft, dewijl er voorwerpen van kunst gevonden worden van het fort Kraaijenhof af, beneden de stad, tot aan de meergemelde overblijfselen, een uur boven dezelve. Met de meeste dezer moeijelijkheden hebben wij, bij de beoefening der middeleeuwsche oudheden, niet te doen; talrijke en merkwaardige gebouwen uit dat tijdvak staan ons voor oogen, die nog vele beeldhouw- en schilderwerken bevatten, en hoewel het getal dezer kunstvoorwerpen minder moge zijn dan in andere landen, dewijl er vele bij de Hervorming uit de kerken verdwenen zijn, zoo is dit juist een spoorslag te meer, om de nog bestaande te bewaren. Zoover mij bekend is, heeft nog niemand de bouw- en beeldhouwkunde der middeleeuwen in ons land in haar ge heel nagespoord, en bestaat alles, wat men daarvan weet, uit losse stukken, voorkomende in de schriften van van Wijn en in de tijdschriften en volksalmanakken der laatste jaren. Het is hierom, dat ik ons gezelschap wilde opwekken tot het bereiken van dit doel, op het voetspoor van zoovele geleerden in andere landen, en waartoe ik gaarne al mijne krachten zal inspannen, opdat ook wij, Hollanders, hierin niet bij andere volken ten achteren mogen blijven. In dit opzigt komen het eerst voor de gebouwen, zoowel kerken als kasteden en huizen, met de in en aan dezelve voorhandene voorwerpen van kunst, zooals doopvonten, koor- | |
[pagina 188]
| |
hekken, graftombes, en alle verdere beeldhouw- en schilderwerken. Het is mij niet bekend, wat in andere landen tot het bewaren van dergelijke merkwaardigheden gedaan wordt, en ons gezelschap kan tot nog toe niet verhinderen, dat eene oude kerk of gebouw afgebroken wordt, of door herstelling al deszelfs oudheidkundige waarde verliest, waarbij dan gewoonlijk eenige voorwerpen van kunst tevens verdwijnen. Het beste middel, waardoor wij zouden kunnen werken, schijnt mij toe het opmerkzaam maken op de waarde van dergelijke overblijfselen en het uitloven van premiën voor goede teekeningen van dezelve, wanneer men hunne vernietiging te duchten had. Dewijl er, door de zorg van wijlen den heer van Asch van Wijck, op het stadhuis alhier reeds de grond is gelegd tot eene verzameling van kunstvoorwerpen uit de middeleeuwen, zouden wij die merkwaardigheden, welke ons gezelschap vroeg of laat in eigendom mogt verkrijgen, aan die verzameling kunnen toevoegen, of de bezitters opwekken, dezelve daar te doen bewaren; hierdoor zoude deze verzameling vergroot, en wij van de zorg der bewaring ontheven worden. Wanneer wij nagaan, hoevele kerken, torens, kasteelen en gebouwen er in ons land, gedurende de laatste honderd jaren, om van vroeger niet te spreken, zijn afgebroken of vernieuwd, dan is het zeker voor de wetenschappen een groot verlies, dat van eenigen ten minste geene naauwkeurige teekeningen gemaakt zijn. In dit opzigt is nog van veel waarde, behalve andere afbeeldingen, het plaatwerk, getiteld: Verheerlijkt Nederland, omtrent de helft der vorige eeuw uitgegeven bij Tirion, om te dienen bij den Tegenw. Staat der Vereenigde Nederlanden, hoewel de plaatjes meestal te klein zijn, om meer dan den algemeenen vorm der gebouwen te vertoonen. Zeer veel lof verdient ook uit een oudheid- en geschiedkundig oogpunt het werk van den heer Robidé van der Aa, getiteld: Oud-Nederland, waarin de geschiedenis van een | |
[pagina 189]
| |
groot aantal kasteelen gegeven wordt, hoewel de steendrukplaatjes, wat de naauwkeurigheid aangaat, meestal veel te wenschen overlaten Niet ondoelmatig zoude het mij toeschijnen, indien wij aan de leden van het gezelschap, voornamelijk in andere provinciën, eene aanvraag konden doen naar de aldaar nog bestaande voorwerpen van middeleeuwsche kunst, in of nabij kerken en kasteden. In hoeverre ook eene uitnoodiging in een of ander nieuwspapier doeltreffend zoude zijn, laat ik aan de beslissing mijner geachte medeleden over. - Mij zoude dit middel daarom goed toeschijnen, dewijl hierdoor niet alleen aan de leden van ons gezelschap, maar aan elken kunstminnaar de weg wordt geopend tot het bekend maken van merkwaardigheden, die anders welligt in het duister zullen blijven, uit gebrek aan belangstelling en onbekendheid met derzelver waarde. In het vervolg hoop ik een kort overzigt te leveren van de voornaamste in ons land voorhanden merkwaardigheden en voorwerpen van kunst, tot op de 17de eeuw, voor zooverre die mij bekend zijn, waartoe de hierboven aangevoerde maatregel van uitnoodiging, indien dezelve gedaan kon worden, van zeer veel dienst zoude zijn. |
|