Berigten van het Historisch Gezelschap te Utrecht. Deel 1
(1846-1848)–Anoniem [tijdschrift] Berigten van het Historisch Gezelschap te Utrecht–
[pagina 150]
| |
Pieter Potter.
| |
[pagina 151]
| |
zoodat dit, naar de waarschijnlijkheid genomen, weder eene fout zal zijn bij zoovele andere, welke, helaas! in zijne werken voorkomen. Het is echter vreemd, dat in Nederland niets is aangewezen, waarnaar men de verdiensten van Pieter Potter eenigzins kan afleiden, en het is daarom, dat wij deze regelen stellen, om, voor zoo verre ons bekend is, één kunstvoorwerp te kunnen aanwijzen, en deze leemte daardoor aan te vullen. Bij gelegenheid der blijde inkomst van Henriette Maria, koningin van Groot-Britannië, te Amsterdam, op den 20. Mei 1642, werd deze vorstin met ongeloofelijke pracht en eere ontvangen door de bloem van Amsterdams jongelingschap, voorafgegaan door de magistraten, enz., die allen, in rijk gewaad gedost en te paard gezeten, hare majesteit buiten de stad tegemoet reden en statelijk begeleidden, welke cavalcade zeker tot verwondering van hare majesteit en gevolg verstrekte, - zegt Samuel Costerus: ‘omdat vele uitheemschen het zeggen in hare woorden gewend is: Een hollander te paard, een martelaar voor God, maar dat recht anders waar is, heeft in deze en andere Blijde inkomsten wel gebleken.’Ga naar voetnoot(1) Deze geheele optogt is door Pieter Potter geschilderd en nabij Sloterdijk voorgesteld; zijnde een zeer lang tafereel, om er den geheelen trein op te kunnen plaatsen. De ordonnantie, die hierdoor aan banden ligt, is echter met losheid en smaak gedacht, vol verscheidenheid in standen en houding der personen; de paarden zijn mede fraai geteekend en het geheel zoo volkomen bewerkt, als men zulks destijds van een' meester van bekenden naam kon verwachten. Deze geheele voorstelling is in plaat gebragt door Pieter Nolpe, en fraai gegraveerd, zijnde lang een el zes en veertig duimen, hoog vier palmen; doch of Nolpe die op eene | |
[pagina 152]
| |
kleinere schaal heeft overgebragt dan de schilderij zelve is, of was, is niet wel te bepalen. Onder de plaat is de gelegenheid van deze inkomste vermeld, met de honderd drie en dertig namen der notabelen, die zich uit Amsterdam te paard daarbij bevonden. Of die schilderij verloren zij geraakt, is ons onbekend, want geschilderd is het geweest, daar er met groote letters op de prent staat, Pieter Potter pinxit, Pieter Nolpe fecit. Deze groote prent bezitten wij in het foliowerk - zoo wij meenen van Samuel Costerus - ‘Blijde inkomste, Rechten van zeege-bogen en andere toestel op de welkomste van haare majesteyt van Groot Britanien, enz. te Amsterdam, den 20. May 1642, te Amst. by N. van Ravesteyn, voor Pieter Nolpe, boekverkoper in de Kalverstraet, 1642,’ doch in de beschrijving zelve wordt zij niet vermeld, wel al de andere daarin voorkomende platen. Ook is de prent, zijnde vier palmen, te groot van formaat voor dit boekwerk, zoodat die moet gevouwen worden op de lengte, waardoor het ons voorkomt dat deze prent, waarschijnlijk later gemaakt dan de uitgave van het vermelde boek, als eene ingevoegde plaat moet worden beschouwd. Deze Pieter Potter in Amsterdam moest dus wel hoog zijn aangeschreven in het vak der schilderkunst, dat zulk eene uitgebreide voorstelling hem werd opgedragen, of door hem is ondernomen, terwijl een der voornaamste graveurs van zijnen tijd, Pieter Nolpe, dezelve waardig keurde, om er zulk eene kostbare gravure naar te maken. Uit welk een en ander men mag besluiten, dat Pieter Potter niet tot die kunstbeoefenaars behoort, die om hunne geringe bekwaamheden van lieverlede in vergetelheid mogen geraken, maar tot dezulken, die verdienen gekend te worden naar hunne verdiensten, zooals wij hem thans in den rang der verdienstelijke Nederlandsche kunstenaars plaatsen. |
|