Berigten van het Historisch Gezelschap te Utrecht. Deel 1
(1846-1848)–Anoniem [tijdschrift] Berigten van het Historisch Gezelschap te Utrecht–
[pagina 137]
| |||||||
Drijfkunst.Adam, Paul en Christiaan van Vianen.
| |||||||
[pagina 138]
| |||||||
met een enkel woord, en wil, dat hun vader en leermeester tevens een goudsmit te Vianen zou zijn geweest. Op zich zelven beschouwd, is dit ook niet onaannemelijk, maar wij kunnen ons toch van de vrees niet geheel ontdoen, dat men zulks wel eer blootelijk gegist, dan op eenigen grond hebbe ter neder gesteld, en wij vermoeden, dat men eensdeels uit den naam der beide gezegde kunstenaars, en anderdeels uit hun kunstbedrijf, dien goudsmit te Vianen hebbe gecreëerd, om toch hunnen vader te kunnen noemen, en iemand te hebben, die gezegd kon worden, de leermeester dier kunstrijke mannen te zijn geweest. Wij zeggen, vermoeden, want verder durven wij niet gaan; en dit vermoeden heeft zijnen grond in de daadzaak, dat Van Vianen, de vader dezer gebroeders, blijkt eigenlijk Willem Eerstensz. van Vianen te hebben geheeten, en in de XVIe eeuwGa naar voetnoot(1) lange jaren met der woon te Utrecht te zijn gevestigd geweest, gelijk mede Gijsbert van Vianen, hun oom, met zijn geheele familie, aldaar gevestigd was. Uit dezelfde bescheiden, waaruit wij dit leeren, blijkt mede, dat deze Willem Eertensz. van Vianen, die in 1604 niet meer leefde, behalve ons kunstenaarspaar, nog andere kinderen moet gehad hebben, aangezien Adam in zekeren brief van zijne broeders- en zusters- kinderen spreekt, welke zuster gehuwd was aan Willem van Portengen, een utrechtsch geslacht, dat mede meer dan eenen kunstenaar heeft opgeleverd,Ga naar voetnoot(2) zoo als daarvan te zijnen tijde nader zal blijken. Naar alle waarschijnlijkheid was Adam de oudste der beide beroemde broederen en door ons bedoelde kunstenaars. Wij | |||||||
[pagina 139]
| |||||||
stellen zijne geboorte omstreeks het midden der XVIe eeuw, naar wij weten, dat hij in 1578 een in de kunst reeds bedreven man was. In 1593 trad hij in het huwelijk met Aaltje, dochter van Aert Matthijsz. Verhorst, bij welke hij althans een zoon verwekte. Niet van langen duur kan echter dit huwelijk geweest zijn; want wij vinden, dat hij vijf jaren daarna een tweede huwelijk aanging met Catharina van Wapenvelt, gelijk een en ander aangeteekend staat in het utrechtsche buurspraakboek, een register in het stedelijke archief berustende. Mag men oordeelen, naar hetgeen deze Van Wapenvelt zijner dochter, bij dit huwelijk, uitzette,Ga naar voetnoot(1) dan zal Adam van Vianen aan deze dochter geene slechte partij gedaan hebben. Wat wij verder omtrent dezen kunstenaar vonden aangeteekend, was wel slechts van ondergeschikt belang, maar toch kwamen wij daardoor tot de zekerheid, dat hij tusschen 1625 en 1628 te Utrecht moet zijn overleden. Althans, in stukken van het eerste jaarGa naar voetnoot(2) komt hij, als nog in leven zijnde, voor,Ga naar voetnoot(3) terwijl in opentlijke acten van het laatstgemelde jaar reeds van zijne weduwe de rede is. Wanneer dus Sandrart zegt, dat Adam van Vianen in 1630 nog in leven was, dan begaat hij in deze blijkbaar een' misslag, die, naar onze opgave, nu eenigzins kan worden verbeterd. Van dezen Adam van Vianen is de bekende platte grond van | |||||||
[pagina 140]
| |||||||
Utrecht, in 1578 door hem opgedragen aan de regering der stad, welke steeds op de aanmoediging van kunst en wetenschap bedacht, hem daarvoor eene recognitie toelegde, ten bedrage van ruim 100 gl.Ga naar voetnoot(1). Wat zijn drijfwerk aangaat, de heer Immerzeel meldt, dat er op de verkooping van het kunstkabinet van mevrouw Hogguer, in 1817 te Amsterdam gehouden, voorkwam een Drinkschaal, met Bacchus en Ceres er op, die voor 95 gl. werd geveild; en de heer Schinkel schreef ons: ‘Onder meer, ander drijfwerk, bezit ik zes in zilver gedreven platen in basrelief, door de gebroeders Paulus en Adam van Vianen bewerkt. Die keurig gedreven platen stellen de hier volgende onderwerpen voor:
| |||||||
[pagina 141]
| |||||||
Wij lezen verder bij Immerzeel, dat het meerendeel zijner kunstwerken in plaat werd gebragt door Theodorus van Kessel, welk werk te Utrecht, met italiaanschen, franschen en hollandschen tekst het licht zag. Van Adams jongeren broeder, Paul, wordt berigt, dat hij, na Italië te hebben bezocht, te Praag zou zijn overleden. Dit laatste althans bleek ons 1620 te gezegder stede werkelijk te hebben plaats gehadGa naar voetnoot(1), gelijk mede, dat dit overlijden voor den jare 1620 moet zijn voorgevallen. Trouwens, van dat jaar af aan, ontmoeten wij zijnen broeder als voogd over zijne nagelatene onmondige kinderenGa naar voetnoot(2). Denkelijk zal hij dus kort te voren zijn gestorven. Naar het voorbeeld van andere kunstenaars, was Paulus van Vianen, met achterlating van vrouw en kinderen, naar Italië vertrokken, en schijnt zich over zijn huisgezin, als over eene ondergeschikte aange- | |||||||
[pagina 142]
| |||||||
legenheid niet zeer bekreund te hebben, een bewijs voorzeker, dat men, als schilder en metaaldrijver, een groot meester kan wezen, zonder daarom nog, als vader en gade, een gevoelig hart te bezitten. Wie die ongelukkige vrouw geweest zij, die hij alsdus met hare kinderen heeft laten zitten, bleek ons niet. Aan Hester Gerbrandsz. ValckGa naar voetnoot(1), welke wij ongeveer dertig jaren later als weduwe van eenen schilder Paulus van Vianen vermeld vinden, viel reeds hierom niet te denken, al hadden wij niet ontdekt, dat deze in 1644 nog leefde.Ga naar voetnoot(2) Voor het overige kan de omstandigheid, dat onze Paul van Vianen in 1620 reeds kinderen verwekt had, wel mede tot bewijs strekken, dat hij voor 1600 moet zijn geboren. Ook van Paulus van Vianen zijn nog sprekende bewijzen van deszelfs hooge meesterschap in de kunst over. In de gemelde kunstverzameling van mevrouw Hogguer, bevond zich, volgens Immerzeel, van dezen kunstenaar: Een lampetschotel, waarop Diana bespied door Acteon, van onderen een hertenjagt, verkocht voor 610 gl. Een antike lampetkan, waarop Jupiter en Calisto, voor 300 gl. geveild. Een drinkkan met deksel, waarop een ruiter en rondom herders en herderinnen, voor 460 gl. verkocht, en eindelijk een soortgelijk stuk met boeren en boerinnen, voor 400 gl. ‘Moeijelijk,’ zegt de heer Schinkel, ‘is het werk der gebroeders te onderscheiden. Men beweert dat Paulus boven Adam hebbe uitgemunt. Ook ik ben van dit gevoelen. Het plaatwerk, vroeger in het bezit van den heer Jacob, en waarvan ik mede een groot gedeelte heb bezeten, bestaat uit modellen van kannen, potten, enz., ter navolging voor zilversmits. | |||||||
[pagina 143]
| |||||||
Volgens het monogram waarmede die platen zijn gewerkt, zijn ze door eenen Vianen gesneden (denkelijk door een zoon van Adam). Ook Jan van Vianen is een plaatsnijder geweest. Als plaatsnijders hebben de Vianens niet uitgemunt; ten minste de gravuren, die ik van hem gezien heb, zijn droog en hart, en steken aanmerkelijk af bij het werk van de kunstgraveurs van dien tijd. Eindelijk komen wij aan Christiaan van Vianen, hoogstwaarschijnlijk een bloedverwant van Adam en Paul. In welken graad hij echter aan die beide meesters vermaagschapt was, kunnen wij niet bepalen. Evenwel, daar hij in de eerste helft der XVII eeuw gebloeid heeft, zoo vermoeden wij, dat hij een zoon van een dezer gebroeders zal geweest zijn. Inlandsche kunstboeken gewagen, als gezegd, van dezen Christiaan met geene enkele letter. Maar het buitenland heeft zich erkentelijk betoond voor verscheidene meesterstukken uit zijne werkplaats ontvangen. Walpole inzonderheid roemt zijne kunstvaardigheid hoogelijk; doch houdt hem verkeerdelijk voor een' Neurenberger, een misslag, reeds door den duitschen kunstkenner Fiorillo opgemerkt, die, naar aanleiding van Walpole, het volgende van hem berigt: ‘Christian von Vianen wird mit vollem Recht zu den grössten neuern Silber- und Goldarbeitern gezählt. Walpole hält ihn für einen Nürnberger, er scheint aber eiu Niederlander und Verwandter von Paul und Adam von Vianen gewesen zu seyn, die in der Nähe von Utrecht auf die Welt kamen. Seine vorzüglichsten Arbeiten waren die grossen silbernen Leuchter, Vasen und Silbergeräthe mit zahlreichen Figuren in der Capelle des heiligen Georg zu Windsor, die im Jahre 1642 van dem Capitain Foy geraubt wurden. Von seinen noch vorhandenen Werken handelt Walpole. Ungefähr gleiche Geschicklichkeit besass Theodore Rogiers, der das Silbergeschirr des Königs mit mauichfaltigen poetischen Vorstellungen schmückte und unter andern einen grossen Becher nach einer Zeichnung von Rubens verziert hat.’Ga naar voetnoot(1) | |||||||
[pagina 144]
| |||||||
Dat nu Christiaan van Vianen met der daad een Nederlander was, zou, naar de teregtwijzing van Fiorillo, al geredelijk worden toegegeven. Doch, om de aanspraak van Nederland, op dezen treffelijken meester, buiten bedenken te stellen, kan, ons inziens, dienen de volgende acte, inhoudende eene overeenkomst aangaande het aannemen van eenen utrechtschen leerjongen, met wien Christiaan van Vianen, toen in dienst des konings van Groot-Britanpië staande, naar Engeland vertrok, welke acte er voorzeker geheel anders zou hebben uitgezien, ware Christiaan van Vianen een Engelschman of een Neurenberger geweest. Dezelve luidt als volgt: Op ten 3. Augustus 1637 compareerde de E. Christiaan van Vianen, de constryke silverdryver, werker ende dienaar van Zyne Majesteyt in Engelandt op d'een, ende Margaretha Houfslach, wedue van Jan Claesz. Verschuer, als moeder ende voochdesse van Reynier Verschuer, haren minderjarigen zoon op d'andere zyden, verklaerden ende bekenden met den anderen overcomen ende veraccordeert te zyn, in voegen als volcht: te weten, dat de voorn. comparante aenbesteijt ende den voorsz. Vianen aenneempt den voorn. Reynier Verschuer voor den tyt van 8 achtereenvolgende jaren, ingaende den eersten Septembris naestcomende, omme denselven Verschuer te instrueren, leeren ende onderwysen de voorsz. conste, oick sulcx, dat den voorn. Verschuer, nopende 't selve onderwys ende instructie, sal syn gehouden hem te reguleren, ende daer naer coustumen in Engelandt gehoorsaemlijck sijn voorn. meester sulcx behoort, mits dat den voorn. Vianen gehouden sal wesen voor de diensten aen hem te doen, aan den voorn. Verschuer te versorgen ende onderhanden, soo van overclederen ende andere behoeften, uitgesondert het linnen ten lyve van de voorn. Verschuer behorende, welcke de comparante belooft den voorn. haren soon sulcx toe te schicken, ende op behoorlyeker tyt te versorgen, daer aen de voorn. Vianen genoegen sal, te haren costen, welverstaende, indien die voorn. Vianen aen den voorn. Verschuer nyet en genoechde, ende dat hy oordeelde denselven totte voorn. konste ende het leren van dyen nyet beguaem te wezen, ofdat denselven Verschuer | |||||||
[pagina 145]
| |||||||
het leren als voors. misnoechde, dat hy Vianen vermogen sal, de voorn. Reynier Verschuer te licentieren ende binnen het eerstcomende jaer zijn voorn. moeder toe te schicken tot sijns Vianens coste. Alles onder het verbant ende submissie van contrahenten personen ende goederen, tot reale executie der E. hoven van Engelandt, Utrecht, ende allen anderen rechteren, met renunciatie van allen exception in gelijcken noodich. Versoeckende respectivelijck hiervan acte, een of meer in behoorlijcke forme. Aldus gedaen ende gepasseert ten comptoire mijns notarii, staende op de Gansmerckt binnen Utrecht, ter praesentie van Antonis van Honthorst ende Joh. Bor, als getuygen hiertoe versocht. Christiaen van Vianen Margaretha Verschuer. Anthonis van Honthorst Jan Bor. W. van Galen, Nots. Sr. Christ. van VianenGa naar voetnoot(1) was voogd over Jan, nagelaten onmondigen zoon van Jan. Claesz. Verschner, welke voogdij hij echter, naar luid der acte van decharge, hem in 1651, als wanneer hij weer burger te Utrecht was, gegeven, wegens zijne uitlandigheid geheel aan de moeder der kinderen had moeten overlaten.Ga naar voetnoot(2) |
|