gebruik om uw vader te bewegen de boot terug te zenden.’
‘Dat doet hij niet.’
fig. 1
fig. 2 de in-eenschuifbare brandleer.
‘Beproef het nochtans! Dat zou mij gelegenheid verschaffen mijn vader over te halen een ophelderende verontschuldiging aan den uwe te zenden en zijn wij eenmaal op den weg der ophelderingen...’
‘Dan ware alles goed!’ bevestigde Ralph met een diepen zucht. ‘Maar bij mijn vader is dit niet mogelijk. Als gij uw vader kondet bewegen eerst een briefje van verontschuldiging aan den mijne te schrijven, dan ware onze zaak gewonnen.’
‘Dat is onmogelijk; dat doet hij niet!’
‘Dan stuit alles er op af, dat geen van beiden de eerste wil zijn,’ riep Ralph vertwijfelend uit; ‘en toch heeft uw vader ongelijk!’
‘Neen, Ralph, het onrecht is aan de zijde uws vaders! Hij wist, dat het hier een vergissing gold en geen kwade bedoeling.’
‘Maar uw vader moest weten, wat recht was!’
‘En tegenover een vreemdeling was dit niet edel gehandeld.’
‘En deze vreemdeling heeft zich gedragen op eene manier, waaraan ik geen benaming wil geven.’
‘Deze vreemdeling is de gast der Waterfields,’ bemerkte miss Carola met trotsch opgeheven hoofd.
‘En kwam de eer der Macleans te na,’ hernam Ralph, eene schrede teruggaande.
‘De Macleans hebben zich ook gedragen op eene manier gelijk de Waterfields het nooit zouden gedaan hebben.’
‘Geldt dat ook mij, miss Carola?’
‘Het staat u volkomen vrij het als zoodanig op te nemen, Mr Ralph.’
‘Dat betreur ik ten hoogste; maar de eer van mijn huis heeft voor mij een onschatbare waarde.’
‘Met aardsche goederen zijn de Macleans overvloediger gezegend dan wij; in één opzicht gaan wij echter niet voor hen uit den weg: wij dulden geen onwaardige behandeling!’
Met deze woorden maakte Carola tot groet een trotsche buiging met het hoofd en ging op het pad, waarlangs zij gekomen was, verder.
Ralph bleef alleen achter. Hij zag haar eenige oogenblikken na, tot de laatste plooien van haar kleed in de krommingen van den weg tusschen het kreupelhout verdwenen waren. Over zijn aangezicht had zich eene doodelijke bleekheid verspreid, zijne lippen beefden en lang staarde hij met over elkander geslagen armen op den grond.
Eindelijk loosde hij een diepen zucht, wierp een oogslag naar den ouden burcht, welks wachttoren men tusschen de toppen de boomen heenschemeren zag en keerde langzaam naar zijne boot terug.
‘Ik vrees, dat deze schoone droom uit is,’ morde hij onder het voortgaan. ‘Wanneer eenmaal de eer der familiën met de aangelegenheden des harten in botsing komt, dan kan zij wel het Vereenigde scheiden, doch nimmermeer het gescheidene vereenen.’
Bij zijne boot gekomen, sprong hij er in, maakte de ketting los en schoof ze uit het riet. Eenige krachtige riemslagen brachten de boot aan de andere zijde van den oever, waar hij haar langzaam met den stroom tot aan den watertrap van het slot drijven liet. Een dienaar nam de ketting aan, en met zijn jachtgereedschap beladen, beklom Ralp den trap.
Deze voerde naar een terras, welks hardsteenen grondvesten door het water der rivier besproeid werden, terwijl zich op den achtergrond de gevel van het slot verhief. Het terras had aan de rivierzijde een steenen balustrade, waarop van afstand tot afstand schoone bloemvazen prijkten. De grond was vlak gemaakt en met fijn kiezelzand bestrooid. Ter rechter- en ter linkerzijde stond een groepke jonge lindeboomen, die eensdeels een koelen schaduw verspreidden, anderdeels echter zoo laag gehouden waren, dat zij het uitzicht der vensters van het slot niet belemmerden. Het middengedeelte van.het slot, hetwelk vlak tegenover den trap lag, was buitendien geheel vrij. Als Ralph het terras betrad, bemerkte hij zijn vader, die onder de linden op en neer wandelde, en ging naar hem toe, om hem te begroeten.
‘Wel, Ralph, hebt gij een gelukkige jacht gehad?’ vraagde de baronet, als hij zijn zoon met jachtgereedschap toegerust, verschijnen zag. ‘Ik heb niets onder het schot gekregen,’ antwoordde deze wrevelig, wierp zijn hoed op een tuintafeltje en droogde het zweet af, dat langs zijne slapen perelde.
‘Wildet gij eenden schieten?’
‘Ja, ik legde de boot aan de overzijde tusschen het riet.’
‘Ik heb toch een geheelen zwerm zien opvliegen. ‘
‘Wegvliegen zag ik ze ook, maar ik kon ze niet bereiken. Wat dunkt u, vader,’ vraagde hij eensklaps na eene kleine pauze, ‘zouden wij den oude hierover niet zijne boot terugzenden?’
‘Waarom?’ vraagde de baronet verbaasd. ‘Hoe komt gij daarop?’
‘Ik had tusschen het riet op de loer liggende volop tijd om over de zaak na te denken. Men kan het behouden van de boot aan een zeer kleingeestige reden toeschrijven....’
‘Hoezoo?’
‘Ik wil niet zeggen dat er iemand is, die zou denken, dat het ons om de waarde der boot te doen is...’
‘Daar hebt gij volkomen recht in, Ràlph,’ lachte de baronet.
‘Maar er zullen veel menschen zijn, die meenen, dat het twistzoekerij is.’
‘Wie zou dat zeggen? Ik ben de aangevallene; ik verdedig slechts mijn recht, en twist zoekt degene, die op eens anders rechten inbreuk maakt.’
‘Gij zoudt gelijk hebben, indien sir Archibald of een zijner lieden in de boot gezeten had; daar echter de vreemdeling alleen was en zich op onbekendheid met de grenzen beriep, meende ik, dat dit met eene verontschuldiging gelijk stond en wij derhalve, zonder onze waardigheid te kort te doen, de boot met het oog hierop terugzenden konden. Wij hebben haar genomen en daarmede onze rechten bewezen; nadat dit geschied is, acht ik het waardiger haar niet te behouden.’
De oude heer ging nadenkend eenige malen op en neer; eindelijk bleef hij voor zijn zoon, die inmiddels op een tuinstoel plaats genomen had, staan.
‘Ik wil niet zeggen dat gij ongelijk hebt, Ralph,’ begon hij, bedachtzaam met het hoofd knikkende, ‘en uwe gronden zouden mij wel tot een dergelijk besluit nopen, indien de vreemdeling er zich naar gedragen had. Maar wat hij zegde klonk niet als een verontschuldiging, maar veeleer als een verwijt en daarbij heeft hij Harry bij het overzetten een guinje gegeven.’
Ralph werd bij deze woorden zijns vaders rood; hij had gemeend, dat hij alleen dit wist.
De baronet ging voort: ‘Ik weet niet of het onder deze omstandigheden daarenboven gepast was mijn bediende een drinkgeld te geven. Harry zegde mij ook, dat hij die in geen geval aangenomen zou hebben, wanneer de markies het goudstuk niet in het vaartuig geworpen had; maar de mildheid van deze belooning betrof niet het dienstbewijs van den jager.’
‘Dat voelde ik ook!’
‘Hij wilde ons daarmee een verwijt maken, dat het in wezenlijkheid een zekere - wat zal ik zeggen - een zekere inhaligheid van ons was, dat wij de boot behielden, en hij wilde zijne vrijgevigheid tegenover onze hebzucht doen uitkomen.’
‘Maar dat zou juist voor ons een nieuwe grond zijn,’ merkte Ralph aarzelend aan.
‘Neen, deze omstandigheid verbiedt juist alle tegemoetkoming; want dan kon men met een schijn van waarheid zeggen, dat wij ons door deze les getroffen gevoeld en haar ter harte genomen hadden. Maar als gij wilt, zal ik hem de guinje terugzenden.’
‘Dat zou zijn van onze zijde den toestand verbitteren,’ merkte Ralph haastig aan.
‘Wat is mij daaraan gelegen?’ antwoordde de baronet verwonderd over die aanmerking. ‘Het ligt niet in mijne bedoeling die te verbeteren. Tusschen ons beiden bestaat slechts het recht, niets anders. Op mijne rechten sta ik, en om zijne verbittering lach ik.’
Daarmede zette de baronet schouderophalend zijne wandeling onder de linden voort.
(Wordt vervolgd.)