nam, bleef Carola eigenlijk slechts het opzicht over de huishouding over en deze taak vervulde zij aanvankelijk met vreesachtigheid; weldra echter gewende zij zich aan hare stelling en verkreege daardoor een zelfstandigheid in denken en handelen, welke boven hare jaren was.
Carolo's leven was overigens zeer eentonig, doch de zomer bood haar al de bekoorlijkheid van een romantisch verblijf op het land aan; want romantisch was het plekje gronds, op hetwelk het kasteel harer voorzaten stond, in de hoogste mate. Wij kiezen de uitdrukking ‘Kasteel harer voorzaten’ met opzet; want hare woning was een soort van burcht, waarvan de grondvesten misschien ten tijde van Richard Leeuwenhart gelegd waren. Het stond op een hoewel lagen toch zeer steil oploopende heuvel, waarvan aan de rivierzijde zelfs de naakte rots te voorschijn kwam; het water had daar, wanneer het in den tijd van het smelten der sneeuw of de regenmaanden jaarlijks buiten zijne oevers trad, de aarde beneden weggespoeld en slechts dun grijs mos tot bedekking gelaten.
electrisghe stroom als wekker.
Het gebouw zelf had uitwendig meer het voorkomen van een kleine vesting dan van een geriefelijk woonhuis, en sir Archibald kon ook omgekeerd op zijne woning toepassen, wat voor de woning van een Engelschman spreekwoordelijk geldt: wanneer de Engelschman zegt, dat zijn huis zijne burcht is, kon hij nog verder gaan en zeggen, dat zijn burcht zijn huis was. Gekanteelde muren met thans dichtgemetselde schietgaten, met vooruitspringende bastions en hoektorentjes omsloten het hoofdgebouw, waartoe een o verwelfde poort den toegang verleende. Men zag er nog de sporen van een vroegere gracht, die nu half gedempt en in een groenten- en fruithof veranderd was. Van onder de aarde kwam nog een gedeelte van den steenen dam te voorschijn waarop eertijds de ophaalbrug neerviel en in den poortgang zelven was in het verwelfsel nog de opening zichtbaar, door welke het valhek opgetrokken en neergelaten werd. Ook het eigenlijke woonhuis, dat zich te midden der door de muren ingesloten ruimte verhief, droeg het karakter van een gothischen burcht. Een hooge ranke toren met kleine spitsboogvensters, met boven een uitkijk, vormde in zekeren zin het hoofdgebouw waaraan het huis met hoogen gevel zich aansloot. Evenwel had het afschaffen van het leenheerlijke stelsel velerlei veranderingen in den bouw teweeggebracht: de ringmuren dienden niet meer tot verdediging, maar tot achterwand aan een rei stallen, schuren en andere gebouwen die voor het landbouwbedrijf noodig zijn. In het huis waren de voor een verdediging gunstigen smalle vensters door breedere vervangen, welker helder licht aan het ouderwetsche gebouw een gezellige tint gaf.
Over het algemeen had alles wel het voorkomen van hoogen ouderdom, doch niet van onooglijk verval. Al het metselwerk was goed onderhouden en menigvuldige heldere plaatsen duidden aan, dat de tegenwoordige bezitter een waakzaam oog op de noodige herstellingen hield. Zoo zag dan ook het geheel er eigenlijk niet armelijk uit: het was alles netjes, het voorplein goed onderhouden; de door zware notenboomen overschaduwde bron bood zelfs een zeer uitlokkend rustplaatsje aan, en de bezitter had door het plaatsen van eenige ijzeren tuinmeubelen gezorgd, dat men aan deze uitnoodiging gevolg kon geven. Men dacht zich over het algemeen op een goedgeordende en welgestelde hoeve verplaatst, wiens bezitter den zonderlingen inval gehad had een ouderwetschen burcht tot een modern woonhuis in te richten. Wanneer men echter bedacht, dat sir Archibald de vertegenwoordiger van een oud-engelsch adellijk geslacht was, dan was dit uiterlijk meer dan bescheiden, ja zelfs armoedig te noemen.
Wij keeren na deze uitweiding, welke tot goed begrip van den verderen loop van ons verhaal voor onze lezers noodig was, tot het punt terug, waar wij het afgebroken hebben.
Ricardo was onmiddellijk achter den jager in de kamer getreden, waarin zich de baronet Maclean en diens zoon bevonden. Hij legde bij dit onstuimige binnentreden een zekere gemoedsbewegidg aan den dag. ‘Ik zou een edelman wel om opheldering willen verzoeken,’ begon hij, zonder den baronet den tijd te laten een woord te spreken, ‘hoe het komt, dat zijne liê mij als roovers overvallen, mijn vaartuig enteren en mij als een gevangene herwaarts sleepen.’
Nadat de baronet zijne rechten volledig had doen gelden, was hij veel kalmer geworden en bepaalde hij er zich toe, zich in het bezit daarvan te handhaven. ‘Zou ik u mogen verzoeken,’ vraagde hij koel, ‘mij eerst een en ander mee te deelen omtrent uwen persoon, opdat ik wete wie in mijn eigen huis deze ophelderingen van mij verlangt. Ik ben sir Francis Maclean. En gij?’
Ricardo haalde eene kleine brieventesch uit den zak, nam er een naamkaartje uit en gaf het den bediende, die hem hierheen gebracht en weer bij de deur post gevat had, met de woorden: ‘Breng dit kaartje aan uw heer!’
De bediende nam een zilveren blad van een buffet, legde er het kaartje op en bood het in dezen vorm den baronet aan.
Deze las het met dezelfde opmerkzaamheid, als had hij er geen woord van gehoord, dat de markies Lughini sinds eenige dagen bij zijn vijandelijken nabuur op bezoek was. ‘Ik betreur het uitermate, mijnheer de markies,’ sprak hij daarop koel, ‘dat gij het slachtoffer der onbekendheid met onze instellingen geworden zijt. Het is hier te lande bij de wet verboden in eens anders water te visschen en de eigenaar heeft het recht, wanneer hij den strooper betrapt, de gereedschappen van de strooperij voorloopig in beslag te nemen. Dat heb ik gedaan en dit was mijn recht.’
‘Het moge uw recht geweest zijn,’ antwoordde Ricardo nog steeds opgewonden. ‘Maar ik heb mij niet tot den rechter, maar tot den edelman gewend. Uit mijn geheele handelwijze kondet gij opmaken dat ik niet wist, mij aan eenige overtreding schuldig te maken. Ik ben hier vreemd en was alleen in de boot; ik had niemand bij mij, die mij kon waarschuwen; het is klaarlichte dag en ik heb onder de vensters van uw slot gevischt. Handelt zoo iemand, die weet, dat hij niet in zijn recht is?’
‘Wanneer sir Archibald u niet omtrent de grenzen ingelicht heeft, moet gij uwe bezwaren daarover bij hem inbrengen. Ik heb het feit slechts te -nemen, gelijk het zich voordoet: gij hebt in mijne wateren gevischt, en ik heb uw boot en uwe snoeren verbeurd verklaard. Wanneer ik het hierbij laat, dan doe ik het uit aanmerking van uwe onwetendheid. Acht gij u in uwe rechten verkort, dan heeft dit land rechters, die daarover beslissen zullen.’
‘Ik vind het, nadat ik u de toedracht der zaak meegedeeld heb, zeer vreemd, dat gij er op blijft staan, niet alleen de visschen, welke ik gevangen heb, maar ook de boot en het vischtuig te behouden. Gij begrijpt toch, hoe hoogst onaangenaam het voor mij moet zijn met zulk een boodschap naar mijn gastheer terug te keeren. In mijn vaderland zou een edelman de zaak door mijne opheldering als afgedaan beschouwen.’
‘Ik vooronderstel, dat ook zulks bij ons het geval is,’ mengde Mr. Ralph zich in het gesprek. ‘Het komt ons niet in de gedachte op zulk een manier een boot te bekomen.’
Sir Francis wierp zijn zoon een afkeurenden blik toe. ‘Het geldt hier niet de toeëigening eener boot, dat bij u bijna de hoofdzaak schijnt te zijn.’ Met deze woorden wendde hij zich tot Ricardo, terwijl het eerste meer zijn zoon scheen te gelden. ‘Het betreft alleen voor mij de vraag of mijn eigendom publiek goed is; of mijn buurman gerechtigd is het als zijn domein te beschouwen, dat hij aan zijne vrienden ter beschikking stelt. Boot en vischtuig kan hij terugbekomen, wanneer hij er toe kan besluiten, mij zijne verontschuldiging te doen aanbieden. Tot daartoe valt er in deze aangelegenheid verder niets te doen. Harry! ik stel u ter beschikking van mijnheer den markies, als hij naar de overzijde verlangt overgezet te worden.’
Met deze woorden verliet sir Francis, na voor den markies een hoofsche buiging gemaakt te hebben, de kamer.
‘Harry, maak de boot gereed!’ bevool Mr. Ralph.
De bediende verliet hierop het vertrek. Ralph en Ricardo waren alleen.
‘Het doet mij leed, mijnheer de markies,’ zegde Ralph openhartig, ‘dat deze onbeduidende zaak zulk een leelijke wending genomen heeft. Mijn vader is intusschen volkomen in zijn recht en houdt er streng aan vast. Ik verzoek u sir Archibald te verzekeren, dat ik in deze aangelegenheid niet zoo gehandeld hebben zou gelijk mijn vader er toe gerechtigd was. Mij zou uwe verklaring voldoende geweest zijn. Veroorloof mij nu dat ik u in plaats van Harry overzette!’
‘Geef u geene moeite!’ betuigde Ricardo, het hoofd trotsch in den hals werpend. ‘In een huis waar het hoofd zulk een rechtsmacht heeft, komt het mij gepaster voor, dat de bedienden hunnen arm tot de uitvoering leenen.’
Daarmede verliet ook Ricardo met een trotschen hoofdknik het vertrek, en weinige oogenblikken daarna zag Ralph hem in de boot stappen, welke aan den stoep van het huis vastgemeerd lag. Harry maakte de keten los en eenige krachtige riemslagen brachten den zoogenaamden markies aan de overzijde.
Bij het uitstappen haalde Ricardo zijne portemonnaie uit en wierp een goudstuk in het vaartuigje, dat juist omkeerde. ‘Hier, mijn vriend,’ riep hij, ‘den dank voor uwe moeite!’ Op den bodem der boot glinsterde goud; het was een guinje, die Ricardo er in geworpen had.
Ralph stond nog boven voor het venster. Hij kon duidelijk alle bewegingen zien en derzelver doel raden. Een donkere gloed overtoog zijn gelaat; de betaling van den bediende onder zulke omstandigheden kon niet anders opgevat worden dan als eene beschimping van zijn huis.
Was Ralph door het geheele voorval pijnlijk geschokt, zulks was niet het geval met Ricardo, want deze zette een hoogst vergenoegd gezicht toen hij aan de overzijde van het water den weg naar den ouden burcht insloeg, en hij vleide zich, dat hij nooit beter van pas een guinje had uitgegeven dan die waarmede hij de weinige riemslagen beloond had, die de jager toch zonder belooning had moeten doen.
(Wordt vervolgd.)