raapte zij het overschot van haar ouderlijk erfdeel bijeen en ondernam de reis over zee om Ricardo op te zoeken.
Zij was voor eenige maanden in Allahabad aangekomen en had na weinige dagen haar echtgenoot gevonden. Deze had, op den verren afstand rekenende, niets gedaan om zijne opsporing moeielijk te maken; hij had namelijk niet eens zijn naam veranderd en daar de hooge engelsche officieren niet zeer talrijk zijn en niet afgezonderd leven, was zij zeer spoedig op het rechte spoor gekomen.
Ricardo zou zich eerder het invallen van den hemel hebben kunnen verbeelden dan zijne vrouw in Allahabad te zien. Hare komst was hem in hoogste mate ongelegen. Behalve dat hij door het plotseling verschijnen van de smadelijk verlaten vrouw in een hoogst dubbelzinnig daglicht bij den overste kwam, wist hij ook niet wat hij met haar zou aanvangen. Zij vraagde natuurlijk in de eerste plaats naar haar kind en daarover had Ricardo haar geen naricht kunnen geven. Het kwam er voor hem op aan zich zoo snel mogelijk van zijne vrouw te ontdoen en daaromtrent was zijn plan spoedig genoeg gemaakt.
Daar misdadigers zich op een geheimzinnige manier tot elkander voelen aangetrokken, had ook Ricardo het indische oude wijf bij een zekere gelegenheid leeren kennen. Hij wist, dat dit wijf voor geld alles deed, en zoo maakte hij met haar de afspraak dat hij Giannina aan haar zou overleveren en zij deze in alle stilte van het leven zou berooven.
Het voorwendsel om zijne vrouw in de woning der oude te lokken was niet moeielijk te vinden; hij behoefde Giannina slechts te zeggen, dat hij het kind in de nabijheid van Allahabad bij een oude vrouw besteed had en zij ging mee; was zij echter eenmaal in het huis van de oude, dan was het verder de zaak van deze.
Ricardo zag zich in zijne verwachting niet teleurgesteld en de oude dreef den hoon zoover, dat zij Giannina verzocht, zacht te loopen, dewijl de knaap sliep. Zij voerde haar nu door de opening in den muur, die wij reeds kennen; langs een korten gang kwam men aan een half vervallen trap, was men deze afgegaan, dan stond men voor een soort keldergewelf, dat door een smal getralied gat van boven lucht en licht ontving.
Giannina aarzelde: de plaats, waar haar kind slapen zou, kwam haar toch zoo zonderling voor en zij zag vragend naar de vrouw, wier grijnzende trekken zij in het duister niet onderscheiden kon.
Doch gene begreep, wat deze aarzeling te beduiden had; zij haastte zich de angstige moeder gerust te stellen. ‘Dat is hier te lande zoo het gebruik,’ zegde zij; ‘voor de gloeiende hitte van den middag neemt men de wijk naar de koele kelders. Over een uur zal de hitte onverdraaglijk zijn en ik begeef mij dan met Husni, mijn kleinzoon eveneens hierheen.’
Dat klonk niet onwaarschijnlijk en Giannina ging het halfduistere gewelf binnen, waar zij haar zoontje hoopte te vinden. Achter haar vloog de deur donderend in het slot: zij was een gevangene.
Ricardo telde de Indische den bedongen prijs uit en verwijderde zich in de stellige hoop, nooit meer iets van zijne vrouw te zullen hooren. Hij begaf zich naar de woning, die zij voorloopig in Allahabad gehuurd had, vertelde daar den menschen dat zij verder gereisd was, betaalde de huur en nam hare goederen in ontvangst. Daar hij Giannina verscheidene keeren bezocht had en men daar wist wie hij was en in welke verhouding hij tot Giannina stond, maakte men geen bedenkingen en na weinige dagen was de zaak vergeten.
Als Ricardo zich echter verbeeld had, dat hij niets meer van zijne vrouw zou vernemen, had hij zich schromelijk vergist; want in de oude indische had de Italiaan zijn meester gevonden. Deze was wel terstond bereid den moord te beloven; maar zij was volstrekt niet voornemens dien te volvoeren. De doode Giannina was een gevaar voor haar: Ricardo kon de spies omdraaien en haar van den moord op zijne vrouw beschuldigen. Op deze wijze zou hij zich een lastige medeweetster van den hals geschoven hebben, en al beweerde de oude ook, door hem omgekocht te zijn, veranderde zulks niets aan haar lot, en zij kon hare beschuldiging niet bewijzen. De levende Giannina daarentegen was een geheel ander iets: zij was een levende getuige voor de medeplichtigheid van haren man en kon haar dienstig zijn om dag aan dag nieuwe geldsommen aan Ricardo af te persen.
Aan deze omstandigheid dankte Giannina het leven, al was het ook een zeer ellendig, een leven waarin zij alles ontbeerde wat het leven aangenaam maakt, zelfs het licht der zon, zelfs den aanblik van het groen der boomen. Haar voedsel was zeer karig, hare kleeding verviel tot lompen, haar duister verblijf deelde zij met afzichtelijk ongedierte. Hare onstuimige eischen tot invrijheidstelling werden met mishandelingen beantwoord, zoodat zij na nog geen week tijds de nutteloosheid daarvan inzag en in diepe zwaarmoedigheid verzonk.
In dezen vreeselijken toestand hield haar een enkele gedachte staande: zij kon nog altijd op God hopen - de menschen noemen het toeval - dle haar bevrijden zou. Zij wist wel, dat zij zich in een afgelegen gebouw bevond; maar er waren toch menschen in de nabijheid. Zij kon ontdekt worden en dan was hare bevrijding zeker. Wie zal het de beklagenswaardige vrouw ten kwade duiden, dat zij, gevangen en mishandeld, haar toekomstige leven in de vrijheid opsmukte met beelden, in wier trekken men het aangezicht der Nemesis erkende.
Wat had zij niet veel gedaan en geleden? Zij was voor haren echtgenoot een beminnende vrouw en hij, in plaats van haar tot steun in het leven te zijn, had haar geld en goed verbrast, was een misdadiger geworden, had haar eindelijk haar kind ontroofd, niet uit liefde voor het kind - dit had de moeder vergeven, zij had zelfs den booswicht, die haar kind liefhad, weer kunnen beminnen - maar om alles, wat zij nog bezat, aan haar of te persen.
Uit liefde voor haar kind was zij zijn spoor naar Indiën gevolgd, en daar bereidde hij haar, wie hij voor het altaar gezworen had een getrouw leidsman te zullen zijn, zulk een verschrikkelijk lot! Wie zal het der vrouw, die onder de gloeiende zon van Napels opgegroeid was, ten kwade duiden, wanneer naast het verlangen naar de vrijheid een brandende dorst naar wraak hare ziel overmeesterde.
Thans was zij vrij en in den aankomenden jongeling had zij een bondgenoot gevonden, gelijk zij er zich geen beteren wenschen kon. Jim was toch geen knaap in de beteekenis, die wij Europeërs, er aan hechten. Hij behoorde tot een volk, dat met groote schranderheid begaafd is, dat evenals alle meer of minder wilde stammen van de vroegste jeugd af de zintuigen en de opmerkingsgave gescherpt heeft. Zijn gezichtskring was wel is waar hoogst beperkt en die van een veertienjarigen europeeschen knaap, aan wiens opvoeding men eenige zorg besteedt, is veel ruimer; maar Jim had het voordeel, dat hij in zijn kleinen gezichtskring de dingen duidelijk zag en diensvolgens met dezelfde bedaardheid en het overleg te werk ging als een volwassen man. Hij had een paar feiten met zekerheid opgemaakt, dat Ricardo den overste had vermoord en had met de onverzettelijkheid van een maleischen krijgsman het besluit genomen den dood van zijn vaderlijken vriend te wreken. De middelen, die men in een beschaafden staat daartoe moet aanwenden. lagen buiten zijn horizont; voor hem was het naaste den moordenaar ook het leven te benemen; daartoe had zich echter nog geen gunstige gelegenheid voorgedaan; want eerstens overtrof Ricardo hem ver in lichaamskracht en ontbrak het dezen ook niet aan stoutheid en vastberadenheid en tweedens moest het ook op eene wijze geschieden, dat hij zelf zich ongedeerd uit de voeten kon maken.
Nadat Giannina het verhaal van den knaap had aangehoord, wantrouwde zij hem nîet meer. Beiden beoogden hetzelfde doel; beiden voelden wederkeerig behoefte zich tot bereiking daarvan gemeenschappelijk te verbinden.
De justicie tot wie Giannina zich met hare geschreven aanklacht wendde, nam de zaak zeer ernstig op. Hoewel Indiën te dien tijde door de beroeringen der omwenteling geschud werd en het onder het gewicht dezer omstandigheden hoogst moeielijk viel om een geregeld onderzoek in te stellen, werden toch onmiddellijk de noodige maatregelen genomen om Ricardo zoowel als diens medeplichtigen in handen te krijgen. Dit mocht echter niet gelukken.
Het indische wijf was waarschijnlijk na het vertrek van Giannina tot andere inzichten gekomen. De tijding, dat Ricardo verdwenen was, had haar in een geweldige woede doen ontsteken; zij had zich tot medeplichtige van het zware vergrijp tegen de vrijheid zijner vrouw gemaakt; had zich echter tevens verzachtende omstandigheden verzekerd, door zijn veel zwaarder vergrijp tegen het leven zijner vrouw te verijdelen en van deze omstandigheid tot haar geldelijk voordeel voortreffelijk partij getrokken. Thans, nu zij haar hoofdslag meende te slaan, was Ricardo haar ontsnapt. In de eerste opwelling van haar toorn had zij zich daarover zoeken te wreken door zijn verbitterde vrouw op hem af te zenden. Giannina had hem terstond na hare aankomst in Indiën uitgevonden, zij zou hem ook nu wel weer uitvinden, en daar het aan geen twijfel onderhevig was of Ricardo had zich naar een ander land begeven, had zij, de oude, alle kans om verder ongemoeid te blijven? Dit waren hare eerste gewaarwordingen, welke haar in verband met de omstandigheid, dat Giannina haar hoegenaamd geen voordeel meer kon aanbrengen, bewogen de vrouw van den Italiaan in vrijheid te stellen.
Bij bedaarder overleg begon zij echter de vrees te deelen, die Husni al dadelijk geopperd had. Giannina kon ook, in plaats van haar man op te sporen, zich tot de overheid van Allahabad wenden en dan was zij degene, die het eerst binnen het bereik de wrekende hand der justicie was Zij achtte het derhalve geraden zich voorloopig in veiligheid te stellen en den verderen loop der gebeurtenissen af te wachten.
Haar inboedel was zeer spoedig gepakt; Husni belaadde zich met den ketel, waarin zij haar eten placht te kooken en zij nam de banknoten, welke zij Ricardo afgeperst had, en daarmee trokken zij weg. Aan den bouwval waarin zij zich metterwoon gevestigd had en het struikgewas, dat r omhe en woekerde, was de oude niets gelegen: iets dergelijks vond zij overal en het was daarbij ook slechts een tijdelijke verhuizing van twee of drie weken naar zij meende. Gebeurde er toch in den eersten tijd niets, dan was met zekerheid aan te nemen, dat er niets gebeuren zou en kon zij weer van haren bouwval bezit nemen. Zoo kwam het, dat toen de agenten verschenen om haar en haar kleinzoon gevangen te nemen, de vogels gevlogen waren.
Ten opzichte van Ricardo kon de overheid over andere middelen beschikken dan Jim. Zij had dan ook al spoedig de lastdragers opgespoord, die zijn pakkagie hadden weggehaald. Zij vernam ook dat hij op een schip den Ganges afgezakt was. Hoewel Ricardo een voorsprong van ongeveer vier weken had, zou hem dit in rustiger tijden niet voor de lange armen der gerechtigheid beveiligd hebben; want de telegraaf zou hem in Calcutta nog bereikt hebben. Thans echter, door de veelvuldige stoornissen in de telegraphische verbindingen, kwam het bevel tot inhechtenisneming daar te laat aan. Men vernam wel, dat hij daar aan wal gestapt was, maar van het eerste oogenblik af scheen zijn spoor daar verloren.
De in zulke dingen ervaren policie wist echter raad. Het was haar duidelijk, dat Ricardo een valschen naam aangenomen zou hebben en zij hem derhalve door middel van zijne bestaande persoonsbeschrijving in handen moest zien te krijgen. Deze nasporingen werden door een door Jim ontdekte photographie, welke met de eerstvolgende post gezonden werd, zeer veel verlicht en men kwam binnen weinig tijds tot de ontdekking dat een zekere Ricardo Lughini, Indien op een stoomschip