Java's Planten- en Dierenwereld.
Het schoonste en vruchtbaarste eiland van den indischen archipel, het pronkjuweel der Nederlandsche koloniën is ontegenzeglijk het heerlijke en rijke Java, dat zelfs door sommige reizigers voor het schoonste en belangwekkendste land der geheele aarde verklaard is. Die voorrang heeft het eiland te danken aan de wonderbare weelderigheid en menigvuldigheid van den plantengroei, waarmede het van de kusten af tot aan de hoogste toppen zijner vulkanische kegelgebergten gesierd is, alsmede aan de veelvormige dierenwereld, die zijne bosschen en vlakten bevolkt.
Op Java zijn alle voorwaarden voor een weelderigen plantengroei vereenigd, namelijk een vruchtbaren bodem, warmte en vochtigheid en daarbij een hoogst afwisselende oppervlakte. De vlakke noordkust bestaat grootendeels uit slibgrond, de zuidkust daarentegen is steil en rotsachtig, terwijl het midden van het eiland doorsneden wordt van eene keten volkanen, ter hoogte van 100 tot 3600 meter, waarvan er vóór de vreeselijke uitbersting van Krakatau, waarbij verscheidene nieuwe kraters gevormd moeten zijn, ongeveer acht en twintig in werking waren Nergens ter wereld vindt men binnen eene betrekkelijk zoo kleine ruimte (2313 vierkante geographische mijlen) een zoo groot aantal werkende en uitgebrande kraters, hetgeen, zooals de laatste ramp heeft doen zien, dikwijls de vreeselijkste gevolgen na zich sleept, maar hetgeen ontzaglijk veel tot de vruchtbaarheid van den bodem bijdraagt Afgezien van de uitberstingen, die het eiland onlangs geteisterd hebben, leveren de werkzame volkanen van Java gewoonlijk slechts losse volkanische uitwerpselen, als zoogenaamde bommen, lapilli, zand en asch; vele wasemen slechts waterdamp en verschillende gassen uit. De oudere lavastroomen, door verloop van tijd verweerd, hebben een bijzonder vruchtbaren bodem gevormd en zijn thans met het weeligst groen bedekt.
Het klimaat verschilt niet alleen naar gelang der meerdere of mindere hoogte, maar ook naar gelang men zich in de oostelijke of westelijke helft van het eiland bevindt. Wel is het over het algemeen zeer warm en vochtig, maar aan de kuststreken wordt de hitte door koele zeewinden aanmerkelijk gematigd. Volgens de waarnemingen van iemand, die verscheidene jaren te Batavia woonde, bedraagt de hoogste thermometerstand, des middags om één uur, daar 550 C., terwijl de laagste temperatuur des morgens om zes uur wordt waargenomen en 190 C. bedraagt; de gemiddelde warmtegraad te Batavia wisselt tusschen 44,80 C. en 26,70 C.
Het klimaat in de lage streken is over het algemeen zeer gelijkmatig, en de Europeërs hebben gewoonlijk in den eersten tijd van hun verblijf op Java weinig hinder van de groote zonnehitte; doch spoedig doet zich toch de verslappende invloed van het tropische klimaat gevoelen, die vooral in de bestendig en gelijkmatig hooge warmte is te zoeken. In de bergstreken waaien koelere luchtstroomen en heerscht een werkelijk paradijsachtig klimaat Op de hoogste bergtoppen daalt de temperatuur der lucht bij helderen hemel en sterke warmteuitstraling des nachts soms tot het vriespunt; een zachte rijp bedekt dan de planten, en de waterplassen worden met eene dunne ijslaag overtogen. Die rijp en dat ijs smelten echter onmiddellijk weg, zoodra de tropische zon hare gloeiende stralen over het hoofd der bergreuzen uitgiet. Sneeuwvallen zijn zelfs op de hoogse bergtoppen nimmer, en hagelbuien slechts in zeldzame gevallen waargenomen.
Dit onderscheid in temperatuur tusschen het laagland en de bergstreken spreekt zich natuurlijk ook in de verscheidenheid van het plantenkleed uit, en wanneer men van de kusten tot de bergtoppen opklimt, kan men al de plantengordels der aarde, van den equator naar het noorden en zuiden toe, op kleine schaal bestudeeren.
Behalve van de hoogte van den bodem is de flora van Java echter ook van de regelmatig waaiende winden of moessons afhankelijk Zoo heeft de oostelijke helft van het eiland een droger klimaat dan de westelijke, omdat het grootste deel der vochtigheid, door den van october tot april waaienden westmoesson meegevoerd, in geweldige regenbuien op laafstgenoemde helft neerkomt; de oosterhelft daarentegen krijgt den drogen zuidoostmoesson, die tusschen mei en october over de dorre steppen van Australië heenstrijkt. Terwijl dan ook de javaansche flora en fauna over het algemeen een aziatisch karakter vertoonen, komen op de oostelijke punt reeds vertegenwoordigers der australische dieren- en plantenwereld voor.
Zoo het oorspronkelijke plantenkleed op Java meerendeels voor de geregelde cultuur-aanplantingen heeft moeten wijken, is toch het eiland daardoor niet armer geworden aan bekoorlijke landschappen; want de schilderachtig gelegen rijstvelden en de koffieboomen met hun glanzend groen loof, hunne sneeuwwitte bloesems en hunne kersvormige roode bezien boeien den blik niet minder dan de wuivende toppen der palmen of de woudreuzen, welker stammen en takken dicht met woekerplanten bezet zijn.
Vooral aan de vlakke noordkust, waar vaak geheele strooken lands bij hoogen vloed overstroomd worden, biedt de plantengroei een hoogst eigenaardig schouwspel aan. Bij vloed ziet men uit het ondiepe water slechts de bovenste helft der rhizophoren of wortelboomen oprijzen, terwijl bij ebbe de talrijke wortelen bloot komen, zoodat de boomen als op stelten in den slijkerigen bodem schijnen te staan. Wat verder landwaarts in verheffen zich de pipa-palmen uit het water, alof ze in het geheel geen stam hadden. Bij ebbe wemelt het op den slijkerigen bodem van allerlei waterdieren; ooievaars en reigers waden in het slijk rond en in de nabijheid van de riviermondingen ziet men somwijlen krokodillen zich in de zon koesteren en op buit loeren. Een ware plaag voor den bezoeker dezer moerassige streken zijn de voorbeeldeloos talrijke zwermen muggen, die hier haar broeinest hebben. Wordt men door zulk een zwerm overvallen, dan zit er niets anders op dan geduldig de pijnlijke steken der bloedgierige beesten te verduren; want aan afweren is geen denken. Slechts zelden slaan daarom de Javanen of Chineezen in deze uiterst ongezonde oorden hunne tenten op.
Naderen wij de meer bewoonde streken, dan wordt het oog gestreeld door de rank oprijzende palmen, maar vooral door de waringaboomen met hunne breede kruinen, die hier door talrijke soorten vertegenwoordigd zijn. Van de takken hangen tallooze luchtwortels af, die zich weer in den grond vasthechten en zoo tot steunsels van het omvangrijke loofgewelf dienst doen, dat bij vele boomen eene middellijn van 500 voet bereikt. Deze prachtige boomen, welke den Javaan heilig zijn, vormen vooral op westelijk Java, op rijen geplant, de heerlijkste lanen.
Zetten wij onzen tocht verder landwaarts in voort, dan hebben wespoedig gelegenheid met de rijstplantages, de belangrijkste cultuur tusschen de keerkringen, kennis te maken De rijstcultuur werd op Java misschien reeds in de tweede eeuw na Kristus door kolonisten uit Hindostan ingevoerd. In de vlakke streken wordt de rijst op zoogenaamde sawah's, of uitgestrekte velden met dijken omringd, verbouwd. Het zaad wordt echter niet onmiddellijk op die velden uitgestrooid, maar in afzonderlijke bedden, en eerst als de planten omstreeks een voet hoog zijn, worden zij op de kunstmatig overstroomde sawah's uitgepoot. Daar deze cultuur ten gevolge der kunstmatige bewatering geheel onafhankelijk is van den tijd van het jaar, ziet men altijd bebouwde rijstvelden, hetzij met opschietende planten, hetzij met rijpe vruchten bedekt.
In de bergstreken worden de rijstvelden terrasvormig aangelegd en kunstmatig door het bergwater besproeid. De lage dijken der afzonderlijke velden zijn hier en daar doorboord, en door deze gootjes vloeit het water in talrijke kleine, glinsterende watervallen in de lager gelegen velden af. Maar de rijst wordt ook op droge velden verbouwd, die later in sahwa's veranderd worden.
Tegen dat de vruchten beginnen te rijpen laat men het water de velden binnenstroomen, waarna de zonnestralen het spoedig grootendeels opruimen, zoodat tot den oogsttijd de velden geheel droog zijn. In de rijpende aren houden de zoogenaamde rijstvogels, eene soort van vinken, geweldig huis en eischen voor zich een aanmerkelijk aandeel van den oogst. Om die lastige gasten althans eenigermate te weren overspant men de velden met een net van draden, waaraan kleine lapjes zijn opgehangen. Al die draden komen in eene kleine hut samen, die te midden van verscheidene velden op vier hooge palen rust, en waarin een knaap, door voortdurend aan de draden te trekken en de lapjes te doen klapperen, als vogelverschrikker dienst doet. Bij het maaien der vrucht blijft een groot gedeelte van den halm staan.
Men kan zich geen javaansch landschap, hetzij in de lage, hetzij in de heuvelachtige streken denken, zonder de ranke palmen, de banaan en bamboesstruiken, die er het eigenaardig karakter aan geven. De beide eerste gewassen verschaffen hoofdzakelijk smakelijke vruchten, en uit de versche bladen der palmen worden korven gevlochten, terwijl met de gedroogde bladen de daken der javaansche hutten gedekt worden; het grove vezelige hout der palmen wordt maar weinig verwerkt. De javaansche flora omvat minstens vijftig soorten van palmen, terwijl er bovendien nog een groot aantal palmen, uit andere tropische landen afkomstig, worden verbouwd. Van den kokospalm, den nuttigsten van alle, zijn tot heden veertien verscheidenheden bekend.
Het bamboes wordt tot de vervaardiging van alle mogelijke gereedschappen gebruikt en de Javanen bouwen er hunne hutten en bruggen mee, zij maken er meubels en muziekinstrumenten van, weten het tot dakgoten en waterleidingen aan te wenden, ja, gebruiken zelfs een Stuk bamboes als een pot om hun rijst in te koken. Het bamboesriet is in de javaansche flora door talrijke soorten vertegenwoordigd, waarvan vele eene hoogte van zeventig voet en een doorsnee van een halven voet bereiken. Daar het bamboes zich door uitspruitsels van zijn wortelstok voortplant, vormt eene bamboesplant een dicht kreupelbosch, dat vooral door den tieger als geliefkoosde schuilplaats gebezigd wordt.
(Slot volgt)