Glasblazerijen te Antwerpen.
Het voortreffelijk Archievenblad, onder toezicht van den verdienstelijken archivarius, den heer Génard, uitgegeven, bevat eenige belangrijke documenten over het bestaan in Antwerpen van glasblazerijen - eene nijverheid, welke in onzen tijd gansch uit deze stad verdwenen is.
Over dit belangrijk punt vindt men eerst gewag gemaakt in de stadsrekening van 1537, als wanneer onder bescherming van het magistraat, door zekeren Lucas van Helmont, eene forneis werd ingericht, voor welke onderneming hem met zijne gezellen, eene toelage werd uitgereikt van 63 ponden 3 schellingen en 3 deniers.
Het magistraat begunstigde het invoeren van nieuwe nijverheden binnen Antwerpen. Zoo zien wij vermeld dat men eene toelage gaf, ‘tot behulpe van hueren huyshueren’; aan Nicolaas Davidt, voor het invoeren der nijverheid van damastwerken; aan Jan van Hove, ‘spoermakere’; aan Cornelis Wagevens, ‘clocgietere;’aan Aart van Stakenbosch, ‘coperenpotgieter;’ en eindelijk aan bovengemelden Lucas van Helmont voor de ‘neringe van cristalijn gelazen te maken.’
Na Lucas zien wij Bernard Swerts en Jacob Steur als glasblazers optreden. Beiden zonden in 1537 een smeekschrift aan de landvoogdes om voor hun fabrikaat octrooi te bekomen, dat is vrijdom van lasten, alsmede het monopool. In 1541 treedt Jan Michiel Cornachini op als stalen spiegelmaker. Zijn forneis bestond in een lokaal in 't Hopland; doch toen hij, na de inrichting van hetzelve, naar het buitenland vertrokken was om werklieden te werven, verscheen hier Maarten van Rossum, die rond onze stad veel te vuur en te zwaard vernielde en bij verrassing meester trachtte te worden van Antwerpen.
De ‘cristallijn spiegelmaker,’ in Antwerpen terugkeerende, vond zijne werkhuizen vernield, hetgeen aanleiding gaf tot een proces. Immers de stad had hem verleend: (boven ende behalve de huysinge ende wooninge gestaen achter int Hoplant hem alreede bewesen) noch tot onderstande van zynder neeringen, elcx jaers, vuytreycken ende betalen zelen hondert Carolusguldenen, ende dat den tyt ende termyn van VII jaeren lanck geduerende,’ met bepaling dat in geval van bankroet men die som zou mogen ‘mencken, minderen ende aftrecken.’
In het octrooi, hem door den keizer verleend, zien wij dat de pretentiën van Cornachini oneindig grooter waren geweest en hij vroeger een voorschot vroeg van 2000 Carolusgulden, welke hem echter niet werden toegestaan.
De zaken schenen niet slecht te gaan, want wij zagen Cornachini naar Duitschland en Venetië reizen om daar knappe werklieden op te sporen. Te Neurenberg gekomen, vernam hij echter den aanslag hooger vermeld, en hij was verplicht een deel der werkliê weg te zenden en anderen, tot groot nadeel, bij zich te houden.
Toen Maarten van Rossum naar Frankrijk getrokken was, kwam Cornachini naar Antwerpen, waar zijne huisvrouw woonde, doch hij vond ‘de voirs hutte met alle den ovens ende gereetscap totten voirs. zijnen exercitie dienende ende die hij dair voere zijn vertreck hadde gemaict ende gelaten, bederven, gebroken ende gemineert waren.’
Het proces werd gevoerd omdat de stad de aangegane voorwaarden niet nakwam. De Cornachini hebben opvolgend in Antwerpen hun kunstig werk uitgeoefend en niet zonder welgebakken. In 1567 werden in deze stad ‘glasen op 't veneetsch’ gemaakt door Jacob Pasquetti. Reeds verscheidene jaren vroeger was deze ‘cristalyne glasen’ maker in gemelde stad gevestigd en wordt beschouwd als de voortzetter der nijverheid, door Cornachini ingericht. Génard merkt op dat Pasquetti ook zijne werkplaats in het gemelde Hopland had. Zijne opvolgers waren Ambrosio Mongardo en Pedro de Pedralis, die men den ‘eersten inventeur ende opstelder’ noemde in Antwerpen van de edele kunst om kristallijnen glazen te maken.
Mongardo had in 1581 zijne werkhuizen op de Meir (thans het nummer 80) opgeslagen, stierf in 1595 en werd, getuigen zijnen grafzerk, in St. Jacobs-kerk begraven. Het Archievenblad bevat verder een aantal hoogst belangrijke documenten over gemelde nijverheid, welke ons niet alleen den toestand der nu verdwenen nijverheid, maar ook belangrijke bijzonderheden over de zeden, gebruiken en wetten van die dagen doen kennen.
Het Archievenblad, waarvan nu dertien deelen zijn verschenen, zal voorzeker een der belangrijkste geschiedkundige werken blijven, welke er in België zijn uitgegeven. Men kan niet anders dan den iever roemen, welke de kundige Génard aan dat kolossale werk besteed. Wat een schat van documenten komen hierin voor, die anders in de bestoven rekken der archieven zouden blijven smachten!
K.