te zijn opgeleid, werd hij reeds ten jare 1677, als kunstenaarszoon, vrijmeester der Sint Lucasgilde. Zijne leerlingen waren: Peter Frans Casteels, Frans d'Olivero, Gillis Vinck, zijn neef Jeroom Galle III, zijn halve broeder Balthazer Hyacinthus Verbrugghen en zijn stiefbroeder Jacob Melchior van Erck. Den 18n September 1691 kwam meester Kasper Peter Verbrugghen als Deken aan het hoofd der Schilders-Kamer. In aanzien zijner diensten, als Oud-Deken bewezen, werden zijne beide laatstgenoemde leerlingen en nabestaanden kosteloos als vrijmeesters aangenomen. Voor die begunstiging schonk onze meester aan de Gilde een groot doek met tuilen en kransen van allerlei Bloemen om een Apollobeeldje, welk gewrocht Verbruggen f. is geteekend en thans nog in ons museum hangt. Andere Bloemstukken van zijne hand worden nog in vele onzer burgershuizen en bijzondere kunstverzamelingen aangetroffen. De buitenlandsche museums bewaren van hem, te Rijsel: een doek met Bloemen en Vruchten; in de galerij Schleissheim: twee Bloemenkransen; te Schwerin: twee Bloemtuilen in Vazen, beide geteekend: Gasp. P. Verbruggen f., en te Stockholm: eenen Bloemenkrans bij eene Vaas met Vruchten.
De Oud-Deken Verbrugghen was bijzonder wel gezien tusschen de bestuursleden der Schilders-Kamer. Volgens Jacob Campo Weyerman, die hem persoonlijk kende, was hij een geestige prater, die tot zelfs over de buitenlandsche staatkunde het hooge woord voerde. Het heerschap bewoonde de Meir, en op die voornaamste wandelplaats der Signoren was hij door ieder gezocht om zijn vroolijk gesnap. Omtrent elf uren kwam ‘Mon-Deken’ den huize uit in zijn scharlakenen mantel met spaansche pruik en kastoren hoed op het hoofd. Na een uur te hebben gekout en gewandeld, trok hij met een ploegje vrienden naar ‘den Sint Antonius’ op de Schoenmarkt, waar er een lekkere koffie of chocolade werd genuttigd. Daarna ging men tegen één uur weer naar de Meir in het gasthof ‘le Laboureur’ bij ‘monsieur Charles Laboureur,’ om eens smakelijk te eten. Zoodra was het maal niet afgeloopen, of onze schilder scheidde van tafel onder voorwendsel, dat hij gewoon was te huis den thee te drinken. Hij ging integendeel met overhaasting bloemstukken malen, om zijn heerenleven te kunnen volhouden. Des zomers legde hij op klokslag zes uren de penseelen neer, om buiten de stadspoort een glas wijn of bier te gaan drinken. Als de avond viel, keerde hij stadwaarts, en dan werd er in het wijnhuis ‘de Keizerskroon’ bij de Borze, terdege gesmuld en luidruchtig geklonken met de kunstmakkers. Natuurlijk werden in dit leventje ook de meisjes niet verwaarloosd, tot eindelijk eene der schoonen onzen lustigen Signor in het net ving. Den 22n Juni 1700 verbond de pastoor der Sint Jacobskerk onzen meester met Dymphna van der Voort; maar zij werd reeds des avonds van den 18n September 1702, uit haar huis op de Meir, in de kerk der Lieve-Vrouwenbroeders naar het graf gedragen. Spoedig hernam de weduwenaar zijne loszinnige levenswijze. Den 29n Augustus 1703 was hij reeds genoodzaakt al de schilderijen, welke zijn huis versierden, tot geld le maken. De opbrengst voldeed geenszins de schuldeischers.
‘Bij het sluiten van het jaar 1705 dacht meester Verbrugghen het geraadzaam naar den Haag te trekken. Daar maakte hij tal van bloemschilderingen ter versiering van voorname huizen. Zijne uitgaven bleven, helaas! nog immer zijne inkomsten overtreffen, en hij kwam doodarm terug naar zijne geboortestad. De oude kunstmakkers hadden deernis met 's mans droevig lot. Den 14n September 1723 benoemden zij hem tot knaap der Sint Lucasgilde, welke hij eens als Opper-Deken bestierde. De grijze Verbrugghen vervulde dit nederig ambt tot zijn afsterven, en hij werd den 14n Maart 1730 in de hoofdkerk begraven.’
Is dat tafereeltje niet levendig en brengt het u niet voortreffelijk in ons oud Antwerpen van voor ruim anderhalve eeuw terug? De Meir was toen reeds, en ook veel vroeger, de voornaamste plaats in Antwerpen, waar men de flaneurs van dien tijd aantrof. De St. Antonius, de Laboureur, de Keizerskroon, nabij de Beurs, bestonden destijds gelijk in onze dagen. De St. Antonius was een koffiehuis, die er toen zeker niet veel bestonden en de Laboureur, welk lokaal destijds gelegen was op den hoek van de Meistraat, waar nu het oud-hotel-Joostens staat, was een gasthof of restaurant, alwaar open tafel gehouden werd.
Het leven van ‘Mon-Deken’ zou eene treffende stof zijn voor eene novelle of voor een tooneelspel.