De Belgische Illustratie. Jaargang 16
(1883-1884)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– AuteursrechtvrijLijkrede van Hendrik Conscience, uitgesproken in de hoofdkerk van Antwerpen den 30 September 1883, door den eerwaarden heer H. Claeys, leeraar aan het Klein Seminarie te Sint-Nicolaas.Mementote operum patrum quae fecere in generationibus suis et accipietis gloriam magnam et nomen aeternum. Weest gedachtig de werken van de vaderen die zij in hunne tijden hebben gedaan en gij zult eene groote glorie ontvangen en eenen eeuwigen naam. I. Mach. 11, 51.
achtbare en christene aanhoorders.
Is dan de glorie geene ijdelheid? Lof en roem op de tong der menschen, een naam die in het geheugen der geslachten onsterfelijk voortleeft, is dit geene ijdelheid, dat op meer dan eene schriftuurplaats de glorie beloofd wordt en beschouwd als eene belooning van wezenlijke waarde? Neen! er is eene glorie schoon en kostbaar; niet in de befaamdheid die bij tranen en bloed wordt gewonnen; niet in den zegezang waar de rouw- en jammerkreet der huisgezinnen tusschen schreit; ook niet in de bewondering voor den man van scheppenden geest, als hij zijne begaafdheden zou misbruikt en zijne zending miskend hebben; maar de ware en gezegende glorie - de zoete en dankbare herinnering aan groote weldaden, door liefde en door erkentenis in de harten verzegeld; de hulde van geslacht tot geslacht aan edele deugden en heilstichtende daden bewezen - heerlijke roem en onsterfelijkheid! weerglans, op aarde uitgestraald, van het eeuwig glorieloon in 't vaderhuis der zalige zielen! Het is met die glorie, rein, vreedzaam en verheven, dat de naam van onzen HENDRIK CONSCIENCE is omkranst en zal omkranst blijven zoolang de Scheldestad fier is op haar roemvol moederschap en jubelt in de zonen die zij baarde; zoolang het Vlaamsche volk vatbaar blijft voor plichten dankgevoel en, zijn verleden - zijne eigene zeden en eigene grootheid, zijne taal en zijn doopsel - niet verloochenen zal! Die glorie heeft bij de rouwmaar der dood den weerklank van aller deelneming gewekt, die het balsemend troostwoord in het hart der treurende familie stortte; die glorie heeft geheel het Vlaamsche land tot den meer dan koninklijken stoet der lijkplechtigheden uitgenoodigd, dien Brussel met ingetogen bewondering, dien Antwerpen met liefdevolle ontroering heeft gezien; die glorie heeft de honderden bloem- en lauwerkransen doen vlechten, die dankbaar en eerbiedig op het graf van den vader werden neergelegd; die glorie - het erkentelijk aandenken - heeft, op dit plechtig uur, in dezen grootschen tempel dien hij keude en beminde en waar hij als zoon van Antwerpen roem op droeg, ontelbare scharen vergaderd om God te danken voor de schoone gaven die Hij, de Gever aller gaven, tot verdediging en zegepraal onzer heilige zaak, aan Hendrik Conscience heeft geschonken, en om Hem te smeeken dat Hij den man, wiens levenswerk de edelste taak en zending heeft volbracht, genadig verleenen zou ‘de plaats der lafenis, de zaligheid van de rust en de klaarheid van het licht, refrigerii sedem, quietis beatitudinem et luminis claritatem...’ Wat is die vergadering - duizend- en duizendtallig - prachtig en aangrijpende! Hoe zou ik u zeggen wat indruk het maakt dit uitgestrekt leger te overschouwen, leger van eer en deugd, dat komt nederknielen rondde lichtstralende lijkbaar van den gevallen hoofdman; die hooggedragen banieren te zien rijzen, omfloerst in zijnen rouw, en wier plooien nederhangen boven het hoofd van kloekhartige mannen, die in dezelfde liefde, in hetzelfde streven en strijden christelijk verbonden en verbroederd zijn! O, geene andere betooging was zoo verheffend en zoo grootsch! Geene andere hulde bewijst eene liefde zoo innig en rechtzinnig als deze, die den vereeuwigden naam stil biddend noemt aan den Vader van alle barmhartigheid! Hartroerende bekroning van rouwplechtigheden, die het woord over den rouw van Israël in zoo juiste en zinrijke toepassing brengen:’ Et planxerunt eum ommis Israël planctu magno et luxeriuit eum multos dies. Geheel Israël - het gansche volk - heeft over hem getreurd in eene treurnis groot, en heeft hem beweend vele dagen achtereen!’Ga naar voetnoot(1) En waarom, Christene aanhoorders, waarom is de rouw over Conscience die oprechte volksrouw? Wat is het dat Conscience zoo algemeen bemind heeft gemaakt? Hoe is de dank zijner taalgenooten zoo groot? Waarom zal zijn duurbare naam van eeuw tot eeuw, niet slechts herhaald en gekend, maar gehuldigd en gezegend blijven? En waarom ook hebben nu zijn roem en zijn rouw hunne plechtige intrede in deze heilige plaats? Heeft Hendrik Conscience dan iets meer gedaan, beoogd en gewild, dan een gretigen lezer te verlustigen, onze winter-avonden te verkorten en voor zich zelf het genot van kunsten letteroefening te smaken? Deed hij meer dan, met zijn vindingrijken geest, van allerwege boeiende verhalen inzamelen die hij zou weten aaneen te binden en te ontknoopen? dan in waarheid van trekken de karakters teekenen? dan kleurig de toestanden des levens en de worsteling van tegenover elkander staande driften schilderen? dan het jonge hart streelen En de jonge verbeelding ontroeren met de idealen van leven en liefde? O, indien het werk van Hendrik Conscience geene hooger en machtiger beteekenis had, de rouw alreeds zou zwijgen rond zijn graf en geen rouw van heel het Vlaamsche volk zou het geweest zijn; en geen priesterlijk woord zou onder deze gewijde gewelven weerklinken in zegening van zijnen naam en in godsdienstigen dank aan zijne gedachtenis. Maar, in de mildste maat naar hart en geest begaafd, bij machte om de geesten te richten en de gemoederen te beheerschen en tevens om zijnen naam wereldberoemd te maken, verbreidde hij met zijne glorie de glorie van zijn volk, dilatavit gloriam populo suoGa naar voetnoot(1), en met zijn werk, met de macht en den invloed van zijn vernuft en zijne kunst, heeft hij zijn volk zelf onderhouden in eigen nationaal en zelfstandig leven, waarvan het ging verbasteren en ontaarden om in vreemde taal en zeden te worden ingelijfd; alles wat Vlaanderen Vlaanderen maakt heeft hij verheerlijkt of verdedigd en gewroken, bewaard of heropgebeurd en doen herleven; hij heeft den Vlaming teruggevoerd tot het vereeren van zijne aloude moedertaal, van zijne vrome voorvaderlijke zeden, van zijne kloeke heldentijden; hij heeft de schakels weer ineen gebracht der gouden keten die ons met onze vaderen verbinden moet; met een woord, hij heeft bewerkt wat zoo krachtig en schoon in de taal der schriftuur wordt genoemd ‘convertire corda patrum ad filios, het hart en den geest der vaderen terugbrengen in hunne zonen,’ de nakomelingen vereenigen met hun voorgeslacht in dezellde kracht tot strijden en zegevieren, in denzelfden eenvoud en dezelfde reinheid van zeden, in denzclfden godsdienstigen zin en dezelfde mannelijke deugd. Het woord, dat de Machabeesche vader, in de dagen der schande van Israël, naliet aan zijne zonen, mementote operum patrium quae fecere in generationibus suis et accipietis glonam magnam et nomen aeterum, dit woord heeft Hendrik Conscience door gansch zijn levenswerk ons op het hart gedrukt:’ keert tot uwe vaderen, tot uw verleden terug; het is de Weg naar volksgeluk en glorie!’ Edele en gezegende gedachte! Roemvolle arbeid! Kostbaar zaad van heilzame vruchten!... Wel zijt gij waard, verheerlijkte schilder van ons verleden, dat de godsdienst hulde brenge aan uw vaderlandsch en Christen werk! Wel zijt gij waard dat wij komen - duizenden - hier vóór het outer nedee knielen in de bede van erkentenis en liefde! Ons verleden, geachte aanhoorders, is alles wat wij in glorie en leven geërfd hebben van onze vaderen; het is de roem hunner daden op het blad onzer gcschiedenis geprint; het is hun eigen leven, naar woord en werk, dat in volk en huisgezin bewaard blijft; - het is Kortrijk, zonder wiens gloriedag Vlaanderen voor eeuwig eene Fransche provincie was en er nooit een onafhankelijk België bestond; Kortrijk met den leeuwenmoed zijner gilden en ambachter die in 't wapen nederknielden onder den zegen van het Allerheiligste eer zij voor den vrijen vadergrond bloed en leven verpandden; Kortrijk met zijne twee broederlijke helden, die, na de bevochten zege, hand in hand naar de kapel van Onze Lieve Vrouw togen om aan het gewelf de gulden sporen der Fransche ridderschap ter offerande te zien ophangen; - ons verleden, het is de Artevelde, die de eenheid van het Belgisch vaderland ontwierp ‘Toen hij, tot schuttend stamvergaderer. Met Braband Vlaanderen verbond’Ga naar voetnoot(2); die de twee machtigste koningen, bij zijne fiere eischen verstomd, belette hunne listige plannen ten uitvoer te brengen en samen een vredeverdrag te sluiten waar Vlaanderen niet in begrepen, Vlaanderens rechten niet in erkend zouden worden, en die, bezorgd met de geestelijke belangen zijner medeburgers en eerbiedig voor | |
[pagina 83]
| |
den Roomschen Stoel, het bedrog ontmaskerde waarbij de Fransche vorst de bulle van den kerkban tegen Vlaanderen had bekomen, en den vorst zelf dwong de bulle, met de schuldbrieven waarin onze afhankelijkheid stond beschreven en bezegeld, in zijne handen af te leveren, om, tot zegeteeken der ontslaving, op de Vrijdagmarkt gescheurd en verbrand te worden; het is de tweede Artevelde, die op de witte handschoenen zijner Gentenareen de woorden deed printen: Juva, Deus! Help mij, God! en die, te Beverhoutsveld, na het heilig misoffer, na de heilige Communie zijner heldhaftige mannen, wilde en voorschreef dat nogmaals iedereen vóór den aanval zich aan God zou bevelen; - ons verleden, het zijn de Gentsche burgers die, stout, den machtigen Burgondiër dwongen hunne getrouwheid aan den Paus van Rome te eerbiedigen; het is de rij der onsterfelijke kunstenaren, die dezen zelfden tempel, toen hij ontheiligd en leeggeplonderd was geweest, herstelden in zijnen luister met de vorstelijke schatten van hun penseel; het zijn, tegenover ons deel in de glorie der kruisvaarten, die reuzestrijden voor de Christene beschaving, tegenover onze stalen ridders, die als hunne kostelijkste eertropee de reliquie van het Heilig Bloed te Brugge binnen brachten, de nederige boeren van Kempenland, ‘alleen betrouwend op Gods Almacht en op Gods bijstand,’ (I) toen zij krijg voerden tegen de barbaarschheid der Fransche omwenteling, dit ‘tempeest van toomelooze driften’ (2). Ons verleden weerspiegelt zich ook in de zeden van onzen huiselijken haard: in dien chriselijken vader, die in zijn geloof en zijn heilig plichtgevoel krachten vindt tot alle zelfopoffering voor zijn duurbaar huisgezin; die waakzame en zorgvolle moeder, die eerbare en reine vrouw, die met kloeke wijsheid en milde zachtheid de gangen vah haar huis gadeslaat en bestuurt; die mannelijke borst van den zoon, die zijnen vader met eerbied noemt en christelijk hem gehoorzaamt; die zedige dochter, die de kroon en de blijdschap harer beminde moeder is; dien bloeienden kring van lieve kinderen, die samen hunne handen vouwen bij de huiselijke avondbede; in al het schoone en edele, dat hier ontkiemd is uit het zaad van het Evangelie en opgegroeid onder den lichtglans van het Kruis dat bij de Vlaamsche haardstede waakt! Neen! dit verleden van deugd en glorie mocht uit ons geheugen en onze zeden niet wegsterven, mocht niet verloren gaan voor ons nageslacht! Te zamen met de taal, en door de taal, moest en kon het beschut, verdedigd en gered worden. Was de vreemde taal het voertuig dat uitheemsche goddeloosheid en uitheemsch zedebederf inbracht, onze eigen taal was een bewarend zout voor ons zeltbestaan, onze zeden en ons geloof! ‘De taal is de ziel der natie! Zij is de natie zelf!’ Hij dus, die voor de taal den strijd heeft aangegaan, hij streed voor de heilige ark waarin de wet der vaderen bewaard ligt; hij streed tegen ongeloof en zedeloosheid; hij streed om zijn volk te bewaren in godsdienstigen zin en eerlijkheid van leven - hij leidde ons tot onze vaderen terug, en daarom, in het zicht van het heilig outer, juichen wij in de groote glorie en den onsterfelijken naam, dien hij heeft verworven - glorianm niagnam et nomen aeternum! Het is geen ongegrond en vermetel zeggen, achtbare aanhoorders! het is geene bevestiging volgens eigen denkwijze en beschouwing opgevat en aangevoerd, als wij dit verheven oogwit aan onzen betreurden hoofdman en aan zijne moedige en begaafde medekampers toeëigenen; zij vreesden, ja! de ‘verpestende stiklucht van het zuiden,’ en hun dichterlijk vermaan waarschuwde de Vlaamsche stad tegen ‘de wulpsche dartelheid en laf verwijfde zeden,’ die, met de vreemde taal, het vlaamsche huis binnendrongen; ‘zij zagen, (ik spreek de woorden van den onsterfelijken man zelven,) hoe het ongeloof, de echtbreuk, de spotternij, de arglistigheid en de zelfmoord in duizende boeken aan hunne landgenooten werden voorgepredikt’ (3); en wij, ‘wat willen wij? roept hij uit; den godsdienst, de zeden en de taal onzer vaderen van Ga naar voetnoot(1) Ga naar voetnoot(2) Ga naar voetnoot(3)taalverbond ten stadbuzie Brussel 1844. die verbastering bevrijden... Is dit geene wettelijke en lofbare strekking?’ Ja, edele Conscience! eene heilige en gezegende strekking, en uw braaf en christelijk hart kon ook geene andere volgen!... Gij, die voor dezelfde zaak, met dezelfde wapens en dezelfde inzichten aan zijne zijde gestreden hebt! gij wapenbroeders zijner eerste kampen! het moet uw hart verjongen, bij de woorden van uwen vriend nog eens de geestdrift, de hoop, de leus uwer vroegere dagen u te herinneren, en - troostelijk moest het u zijn, ook naast zijn graf te kunnen waken als getuigen van zijn hart en van zijn leven! Tot u dus klonk het woord van Conscience: ‘Herinnert u het voorgeslacht: onze voorouders hadden een stil en zuiver geloof in de Alvoorzienigheid: dit geloof zij in onze voortbrengselen geëerbicdigd, het beziele onze pogingen, opdat de uitheemsche twijfelgeest verjaagd worde. - Onze vaderen hadden eenvoudige en kuische zeden, zij braken nooit den band des huwelijks, waren trouw aan hun woord en rechtzinnig in hunnen handel; die zeden moeten wij voeden en verspreiden, opdat het vreemde vergift ontworteld worde’Ga naar voetnoot(1). In denzelfden geest sprak hij tot de huisgezinnen: ‘Niet waar, moeders! niet waar, vaders! gij weet dat uit het Zuiden de zuivere zeden niet komen? Dat de eerbaarheid uwer dochter in den vloed des uitheemsche dag-litteratuur geene waarborgen vinden kan? Dat uw zoon op die markt van oneer, van lichtzin en van besmettende wuftheid zijnen geest niet veredelen kan?’Ga naar voetnoot(2) Ook, ten slotte van het verhaal dat de verbasterde opvoeding in hare gevolgen voorstelt, bracht hij in het huiselijk avondgebed de woorden: ‘Van het vreemde zedebederf bevrijd ons, Heer!’ En als hij het werk der vreemde goddeloosheid in haar verleden beschouwt, schrijft hij met vaste strengheid: ‘Zij verklaarden den mensch tot God der schepping en loochenden den God des hemels; zij vuurden in elk het gevoel der menschelijke rechten aan en doofden de laatste sprankel van het gevoel der plichten uit..... Vol haat tegen hetgeen hunne vaderen hadden opgebouwd of geëerbiedigd, wierpen zij den spot met volle handen over den Godsdienst en de zeden, over alle betrouwen, over alle geloof’Ga naar voetnoot(3). Het einde zijner hecrlijkelevensbaan nabij, herinnerde hij nogmaals plechtigGa naar voetnoot(4) de zending en de plichten die hij aanvaard had: ‘de jonge baanbrekers konden er zich niet in bedriegen... Zij zouden alles eerbiedigen wat het Vlaamsch volk bemint en eerbiedigt: den Godsdienst, het vaderlijk gezag, de huwelijkstrouw en de eenvoudige kuischheid zijner zeden.’ Zalig hij, die dus in den eerbied voor het erfgoed onzer vaderen, in getrouwheid aan zijn erkende plichten, tot zijne glorie en onsterfeliikheid is geeaan! Mementote opermn patrum... (Slot volgt.) |
|