den stok gewapend zijn, duurt de strijd in de vlakte gewoonlijk niet lang.
Dit belet niet dat er jaarlijks een overgroot getal personon, door slangen gebeten, om het leven komen en alle pogingen om die afschuwelijke monsters uit te roeien, vergeefs zijn. In de Martinique sterven er op eene bevolking van 125000 inwoners, 50 per jaar ten gevolge der slangenbeeten. Verschillende dieren, gelijk de egel, de secretarisvogel en anderen werden op het eiland ingevoerd, doch de slang is tegenover alle die vijanden overwinnend gebleven.
Het venijn der tropische slangen is hevig en werkt schier bliksemsnel. De kleine dieren zijn in twee of drie sekonden dood; de mensch en het grof vee weerstaan eenige minuten; de langste doodstrijd is vijf of zes uren. Afdoende middelen zijn er niet; het zekerste is misschien nog het onmiddellijk uitbranden der wonde met een gloeiend ijzer.
Wat de bothrops lanceolatus in de Antillen is, is de naja, de brilslang, de cobra cappello in Afrika. Dit verschrikkelijk dier wordt niet zelden gebruikt in de voorstellingen, die de zoogenaamde slangenbezweerders geven, en die bij ons zooveel vewondering doen ontstaan.
Het slangentemmen bij middel van muziek, magnetismus en zekere tooverspreuken, was bij de oude Egyptenaars reeds gekend; doch in Perzië en in Indië wordt die kunst nog tot op onzen tijd beoefend. Zeker is het dat de tooverspreuken in dit alles niets hebben te zien en het kunstje niets anders is dan een eenvoudig middeltje, of een overgroot bedrog. Ofwel men heeft de naja de gifttanden uitgetrokken, ofwel haar herhaalde keeren in een handschoen van gebakken aarde laten bijten, waardoor zij zich den bek kwetst of eenige harer tanden breken. Vandaar dat het dier als de slangenbezweerder andermaal de hand toesteekt, aarzelt, altijd vreezende andermaal den steenen handschoen voor zich te zien.
Laat de cobra capello zich nu door den zoeten toon van fluit of klarinet bedwelmen? Een reiziger zegt, neen; de naja is in 't geheel geen muziekliefhebster; maar niet gewoon zijnde die aanhoudende geluiden te hooren, brengen zij verwondering en ontsteltenis bij het dier te weeg; van dat oogenblik maakt de slangenbezweerder gebruik, om het dier bij de keel te grijpen, en men weet als men de cobra capello sterk aan den nek nijpt, zij zoo stijf wordt als een stok.
Andere reizigers geven aan dat kunstje meer ingewikkelde redenen, en beweeren dat de cobra of naja wel degelijk gevoelig is aan de muziek. Men zou dus eens moeten onderzoeken welke muziek, die van Mozart of van Gounod, van Bellini of Berlioz het gunstigste op die gevaarlijke monsters werkte! Laat ons de eerste uitlegging aannemen: zij komt ons als de meest natuurlijke voor.
Een fransche natuurkundige, Rondot, bevond zich in Ceylon en was op een avond getuige van eene slangenbezweering aan boord eener korvet. De poetsenmaker had zijne broodwinning, eene cobra capello, in eene mand en plaatste die op het dek. Na de mand geopend te hebben, zette hij zich neer en begon op eene soort van kleine klarinet te spelen. Allengs bewoog zich het serpent, rekte zich, kwam recht en bleef als op haren staart, spiraalsgewijs gerold, zitten rusten. Die houding, zegt de verteller, is eigen aan de slang en deed den ouden Egyptenaar gelooven dat zij de velden bewaakte, waar zij zich gevestigd had; dit volk zag in het dier het zinnebeeld, zoo niet de verpersoonlijking der godheid, welke de akkers beschermde.
De cobra kwam echter niet uit de mand, waarin zij misschien vastgemaakt was; maar zij was onrustig en blaasde; twee- of driemalen deed zij eene beweging als wilde zij op den slangenbezweerder vallen; maar deze zag haar scherp aan en zette zijne muziek voort. Na verloop van eenige minuten werd de slang kalmer en scheen zich te balanceeren op de maat der muziek en viel eindelijk in eene soort van sluimering.
Van dit oogenblik maakte de poetsenmaker gebruik, om al spelende het monster te naderen, en met zijnen neus, of zelfs met zijne tong, den kop der cobra aan te raken. Dat ging bliksemsnel, maar toch schudt de beweging de slang wakker. De bezweerder wierp zich snel achteruit en begint op nieuw te spelen. Eene tweede ‘kuspartij’ gelukte nochtans niet meer; het dier blaasde, richtte zich op en deed zijnen nek zwellen, scheen te willen ontsnappen en men was verplicht zelfs het deksel der mand toe te slaan.
Wij twijfelden er aan, zegt Rondot, of de cobra hare gifttanden nog had en men beloofde den armen duivel een spaanschen piaster, als hij twee kiekens, die men de slang zou voorhouden, liet bijten. De man nam den voorslag aan. De eerste vogel werd door de slang gebeten en vluchtte daarna beangstigd weg. Zes minuten later braakte het dier, stak de pooten stijf uit en stierf; het tweede kieken werd tweemaal gebeten en stierf na acht minuten, hetgeen langer is dan met de gele slang der Antillen.
Het mislukken van de tweede vertooning, tusschen de cobra en den muziekant, mag met reden doen zeggen, dat de muziek geen groot deel in de betoovering heeft. Waarom zou de slang de tweede maal niet even gewillig zijn geweest als de eerste? Is het dan schrik en ontzag, die de slang in bedwang houden? Dat is onbeslist.
De slangenbezweerders zijn menschen uit de gemeenste klas der samenleving; het zijn zelfs niet zelden dieven. Zij bezitten het geheim, waarmee zij hun geld verdienen, bij overlevering, zooals zij ook een geheim maken van de geneesmiddelen, die zij alom uitventen tegen de beet der slangen.
De slangebezweerders vormen eene soort van kaste, gelijk onze Zigeuners en Bohemers, die ook beweeren toovermiddeltjes te kennen en het lot der menschen in de lijnen der handen of in den stand der sterren, te lezen.
Met de vergiftige slangen werden niet zelden wreede folteringen begaan door tirannieke vorsten en heidenpriesters, en majoor Skinner, een zeer geloofwaardig man, die langen tijd Ceylon bewoonde, heeft daar in de nabijheid van Negombo, een rijken planter gekend, die groote sommen klinkend geld in zijn huis bewaarde en hiervoor eene wacht had aangesteld, niet van honden - maar van giftige brilslangen. Hoe die man zich-zelven vrijwaarde tegen die monsters, weten wij niet; maar 't was tot verre in den omtrek gekend en de dieven bleven op eerbiedigen afstand.