‘Maar, Jagor, de vorst heeft.....’
‘Vergeving, mijne heeren, de jonge man is pas in dienst,’ verklaarde de portier met kruipende beleefdheid. ‘De eerste kamerdienaar van den vorst is sedert heden morgen op onverklaarbare wijze verdwenen.’
De minister van policie glimlachte, voor zoover ten minste bij dit strenge aangezicht van lachen sprake zijn kon.
‘Wellicht kunnen wij den vorst daaromtrent opheldering geven,’ zegde hij. ‘Gezwind, mijn tijd is beperkt.’
De kamerdienaar ijlde naar de eerste verdieping, waar het kabinet van den vorst was, en klopte zacht aan. Constantijn Orlowitsch, geheel in het zwart gekleed, was niet alleen; op een divan zat Feodora, zijne dochter. Een wijde zwart zijden mantel omwikkelde haar geheele gestalte; slechts door een verraderlijke opening zag men een schemering als van een wit zijden kleed, terwijl het hoofd door eene donkere kap geheel ver borgen was.
hondenweer, naar kotschenreiter.
Misnoegd over de onwelkome storing ging de vorst naar de deur en opende haar op een spleet.
‘Wat wilt ge?’
‘Dit kaartje overreiken, genadigste heer.’
De vorst wierp een oogslag op het hem door de spleet toegestoken kaartje - en las den naam van den gevreesden minister van policie en daaronder, nauw zichtbaar: ‘op bevel des czaars.’ Hij moest al zijne krachten inspannen, om uitwendig bedaard te blijven: ‘Hij is welkom, geleid hem herwaarts.’ En terwijl de dienaar zich verwijderde, ging de vorst, zich tot Feodora wendende, voort: ‘Een lastig, doch niet af te wijzen bezoek, dat mij naar ik hoop niet lang zal ophouden. Doch men mag u hier niet vinden en het allerminste in dit voor tijd en plaats weinig passend toilet. Ga in de aangrenzende salon, ik zal u spoedig roepen.’
Gehoorzaam voldeed Feodora aan dit bevel en de vorst zette zich voor zijn schrijftafel, oogenschijnlijk met gewichtigen arbeid bezig.
De beide heeren kwamen binnen.
‘Vergeet ons de storing in dit late uur,’ dus nam de minister het woord op; ‘maar een trouw onderdaan des keizers, gelijk gij, die den adel van Sint Petersburg tot verheven voorbeeld verstrekt, zal begrijpen, dat waar het de dienst des keizers geldt, de tijd niet in aanmerking komt.’
Was het opzet of toeval, dat de graaf Besboredko bij deze woorden den vorst scherp aanzag.
Maar Orlowitsch bleef zich zelven volkomen meester. ‘Hoe vereerend uwe goede meening voor mij ook zij,’ zegde hij, ‘kunt gij toch licht begrijpen, dat ik de aanleiding van uw verrassend bezoek wensch te vernemen.’
‘Gij zult die vernemen, vorst,’ antwoordde Besboredko, zich op zijn gemak in den hem aangeboden armstoel uitstrekkende: ‘het betreft uw eersten kamerdienaar Francois.’
De vorst herademde. ‘Aha,’ zegde hij, ‘dien ik sinds heden morgen vermis; ik hoop toch niet, dat hem een ongeluk overkomen is.’
‘Verre van daar; sinds twaalf uren is de schavuit, met een goede som gelds voorzien, op weg naar de grenzen en gij moogt u zelven gelukwenschen, dat gij een schurk minder in uw dienst hebt.’
De vorst stond op. ‘Hoe moet ik dat verstaan?’
‘Dat had de ellendige verrader zich niet rechtstreeks zonder tusschenpersonen tot mij gericht, ik thans niet als vriend den vorst Orlowitsch zou tegenover staan, maar als minister van policie tegenover den rebel tegen den allerhoogsten keizerlijken wil,’ zegde Besboredko insgelijks opstaande.
‘Mijnheer de graaf!’
‘In uw landhuis op de eilanden bevindt zich een dier officieren, die, in verzet tegen de keizerlijke verordening betreffende de rangregeling der officieren, hun ontslag genomen hebben; hij zou reeds lang, naar het heette, de residentie verlaten hebben. Het is ons bekend, dat een priester van uw landgoed Samarow in uw paleis vertoeft, om nog dezen nacht een bruidspaar in den echt te verbinden en dat dit bruidspaar niemand anders is dan uwe dochter Feodora Orlowitsch en diezelfde Lafont, die in een gesloten onaanzienlijk rijtuig door u zelven hierheen gevoerd moest worden.’
Met ijzeren vuist omvatte de vorst de leuning van zijn zetel, geen spier van zijn aangezicht vertrok.
‘Sedert eergisteren was ons dit geheim bekend, dat - indien het bekend werd - uw naam voor altijd zou vernietigen, den tweeden naam, die door een onzuiveren wasem.....’
De vorst deed een schrede voorwaarts: zijn gelaat was krijtwit.
‘Mijnheer de graaf, neem u in acht!’
Besboredko maakte een koele buiging.
‘Ik weet, dat gij tot dusverre vlekkeloos daarstaat, maar zelfs de vermelding van een vroegeren naam, die - indien ik minder voorzichtig handelde - niet zou kunnen uitblijven, zou herinneringen, nazoekingen opwekken, die, kwamen zij de prinses ter oore, het teergevoelige hart uwer dochter wellicht onzacht schokken zouden. Laat ons echter bij de zaak blijven. De schurk, die laaghartig genoeg was om zijn meester te verraden, is buiten 's lands, en mocht hij het wagen zijne schreden weer herwaarts te richten, dan zijn er middelen genoeg om hem den mond te stoppen; en wat u betreft, vorst Orlowitsch, gij weet niet, dat een rebel het gewaagd heeft in uw huis een wijkplaats te zoeken: - uw trouw van onderdaan zou terstond den misdadiger aan de gerechtigheid overgeleverd hebben.’
‘Maar dat is een leugen!’ riep de vorst uit, ‘ik zelf.....’
‘Gij zelf wildet den verborgene af halen,’ antwoordde Besboredko voorkomend; ‘wij weten het, maar wij alleen. Bespaar u de moeite, vorst, en een waarschijnlijke verkoudheid, want de nachtlucht is scherp; daarbij hebben wij reeds voor een en ander gezorgd: - een gesloten wagen staat al voor uw landhuis, het wachtwoord wordt gegeven, de luitenant Alexis Lafont klimt in den wagen, die met hem wegrolt en het doel van zijn tocht is..... de gevangenis.’
Een luide gil in het aangrenzend vertrek onderbrak zijne woorden, die de vorst sidderende, sprakeloos van verontwaardiging, aangehoord had. ‘Groote God! Feodora!’ riep hij, alles vergetende, en ijlde in de naaste salon.
Feodora lag bleek en roerloos op den vloer. De kap was teruggevallen en had den mirtenkrans ontbloot, welke haar hoofd sierde.
Besboredko wisselde een blik van verstandhouding met Paninsky.
‘Uwe dochter is waarlijk schoon, vorst,’ sprak hij; ‘hoe jammer, dat de door den keizer van haar bestemde bruidegom niet hier is! Voor heden zullen wij u niet langer ophouden, dewijl wij ons van onzen plicht gekweten hebben, om u bekend te maken met de schandelijke lastering, welke een ellendeling zich omtrent u veroorloofd heeft.’
De vorst had Feodora naar een divan geleid; daarop keerde hij tot de beide heeren terug, die zich in zijn kabinet tot heengaan gereedmaakten.
‘Graaf Besboredko,’ zegde hij - en zijne stem klonk ruw en heesch - ‘voer mij mede..... als uw gevangene.’
‘Vorst Orlowitsch is een der trouwste onderdanen van keizer Paul,’ antwoordde Besboredko zeer bedaard; ‘voor het oogenblik slechts met een idee fixe vervuld, dat - zou het zich in breederen kring of wellicht in de tegenwoordigheid des czaars openbaren - de straf der ballingschap naar Siberië van den luitenant Lafont licht in doodstraf kon doen veranderen. Men is een complot tegen het leven van den czaar op het spoor; werd de deelneming van den jonkman daaraan bewezen, dan beklom hij onvermijdelijk het schavot; en of ik deze deelneming moet vermoeden of niet, vorst, hangt van uwen goeden wil af. Het mag niet gezegd worden, dat Ruslands adel rebellen in bescherming neemt.’
Hij boog en ging heen, zijn begeleider volgde hem. Zij hadden hun doel bereikt.
Middelerwijl lag de prinses Feodora aan een ijlende koorts ter prooi op hare legerstee, bewaakt door hare kamenier, in hare hand klemde zij een mirtentakske, dat zij uit den bruidskans gerukt had, die vertrapt op den vloer lag.
Vorst Orlowitsch ging den ganschen nacht in zijn kamer op en neer. Zijne dienaren hoorden den rusteloozen stap van hun gebieder; zij hoorden hem onverstaanbare woorden mompelen tot de dageraad aan den hemel grauwde en schreden en geluiden in het vorstelijk vertrek verstomden en de vader aan het bed zijner dochter verscheen, om haren onrustigen slaap gaê te slaan.
‘Michael Schuselkoi,’ fluisterde hij halfluid, ‘eens riep ik u toe: Denk aan den zestienden mei! Rijst thans niet uw geest voor mij op, om mij toe te voegen: Niet ik alleen, ook de rechtvaardige Hemel gedacht dien datum? - En hier is zijn antwoord!’
(Wordt vervolgd.)