graafplaats, boven welke zich vroeger een achtkantige toren verhief, die echter door den bliksem werd afgeslagen.
Treedt men de kerk binnen, dan gaat men eenige trappen naar beneden. Een getralied deurtje leidt naar de vorstelijke begraafplaats van vorst Joâo (Johan). Deze plaats is vierkant, 80 voet breed en lang. De tombe van den koning en zijne gemalin Filippa van Lancaster, staat in het midden der ruimte.
Het beeld des konings ligt in volle wapenrusting; op het hoofd draagt hij de kroon en met de hand geeft hij als 't ware een afscheidsgroet aan zijne echtgenoote. Het hoofd van den vorst ligt op eene peluw met de kenteekens van de orde van den Kousenband, het wapen des lands en de kenspreuk van het koninklijk huis, il me plet pour bien, versierd.
In de kapel bevinden zich vier nissen, waarin de vier zonen van den koning zijn afgebeeld: don Henriquez, met de spreuk: talent de bien faire; don Fernando, met die van le bien me plet; don Johan, met die van je ai bien reson en eindelijk don Pedro met het enkele woord desir.
Nog acht andere graftomben zijn in die kapel aanwezig.
Niettegenstaande al die graven, zegt een schrijver, maakt die kapel geen somberen indruk op den toeschouwer. De prachtige sieraden, de ernstig schoone vormen geven aan dit doodenverblijf zelfs een eigenaardig, een plechtig karakter, dat het gemoed tot stil nadenken stemt.
Men vertoeft niet in dat verblijf, zegt een ander bezoeker, zonder de knieën te buigen en te bidden, en voorwaar! dat is de grootste lof, dien men maken kan aan de kunstenaars, die deze begraafplaats in het leven riepen.
De kerk is niet minder een wonder van kunst, al schijnt de middenbeuk dan ook in den aanvang eenvoudig, ja, maar eenvoudig grootsch, en de Samenvatting van die twee woorden zegt meer dan alle beschrijving.
Voor het hoofd autaar liggen koning Duarte (Eduard) en zijne gemalin Eleonora van Arragon. Van deze plaats bereikt men, door een gewelfden doorgang, de zoo gezegd onvoltooide kapel - onvoltooid ja; maar toch een meesterlijk werk. De kapel is achtkantig; zeven kanten vormen diepe nissen en in de achtste vindt men de poort. Die nissen moesten gewis dienen om koning Manoëls geslacht eens te ontvangen, als de dood hunne oogen zou gesloten hebben.
Het ontwerp werd niet doorgezet; dom Manoël stichtte, ter herinnering aan de gedane ontdekkingstochten, eene andere kapel en liet die in het Batalha-klooster onafgewerkt.
Jammer, dat deze laatste begraafplaats nooit overwelfd werd en hierdoor al de kunstrijkdom, reeds voorhanden, al te veel ten prooi stond tan den vernielenden tijd. De koning had, voor het oprichten van het gedenkteeken, eene andere plaats uitgekozen, die hem meer geschikt voorkwam tot verwezenlijking van het denkbeeld.
Zeker is het dat men destijds solieder en verhevener gedenkteekens stichtte dan wel nu: dikwijls een jammerlijk beeld dat maar zelden als een sieraad kan aanzien worden.
Groot en keurig van stijl in bouwtrant, is het kapittelhuis. Hier vindt men eene zaal van 20 meters breed, overwelfd door een plafon dat enkel op de zij muren rust. Bij het aanschouwen van dit welfsel vraagt men zich af, hoe het in de hoogte gehouden wordt, en of het niet eensklaps naar beneden storten zal?
Men vertelt dat het maken van dat gewelf inderdaad een kunstgreep is, die aan meer dan een werkman het leven kostte; doch de koning hield vol, eischte dat het zou voltrokken worden en dien ten gevolge werden aan het bouwen van dat gewelf, de ter dood veroordeelden gebezigd.
In deze wonder- en prachtvolle zaal staan drie grafmonumenten, namelijk van Alfonso V, bijgenaamd de Afrikaan, van zijne gemalin dona Isabella, en van don Alfonso, een zestienjarige zoon van Johan II, die op dien ouderdom om het leven kwam.
Eindelijk treden wij in den zuilengang, die den hof van Batalha omgeeft en mag de lezer zijn oog laten gaan over de prachtige gravuur, die wij verder meededen en het tooverachtig schoon der pilasters, loofwerk en weefsel zeer goed weergeeft. Niets kan bij het sierlijke van de hier toegebrachte ornementen vergeleken worden. Sevilla met zijn Alcazar, Granada met zijn Alhambra wijken voor de tooverpracht van dit deel van het gebouw, achteruit.
Voeg bij dezen kunstrijkdom, de kleuren der bloemen, het geruisch der fonteinen, en men zal bekennen, dichterlijker plaats als deze is er niet - kortom, Batalha moog getuigen, door zijne kunst en zijne pracht, dat de zoo dikwijls miskende middeneeuwen, in kunst en verheven geest, de onzen verre te boven gaan, en wij in de XIIe, XIIIe en XIVe eeuw nog veel zouden kunnen leeren.