De eerste zwaluw.
't Is in het voorjaar, dus waarmee alles herleeft, alles herbloeit - enkel de oude menschen, gelijk grootvader, worden niet jonger, niet levendiger. Neen, die worden allengs al rimpeliger, broozer, zwakker en sukkeliger. Wel schijnen zij, in hunnen geest, tot de kinderjaren terug te keeren, maar zij blijven toch altijd ‘groote kinderen’, die in alles bij de ‘kleine kinderen’ verre ten achter staan.
Grootvader is kindermeid geworden en hij heeft, evenals zijne kleinkinderen, een wezenlijk plezier in de lieve zwaluwen, die weer hun nest aan het oude huis zullen timmeren, om andermaal weg te reizen als de booze winter komen zal.
Als de kinderen groot zullen zijn en ter schole gaan, zal de verstandige schoolmeester hun van die schoone vogeltjes vertellen, die bij het aanbreken der lente, uit de verre landen herwaarts komen, in groepen van 100 of 200. Wanneer zij in groote massa's reisden, zouden de roofvogels immers schoon spel met hen hebben, en des te gemakkelijker eene groote slachting onder hen aanrichten!
Als de zwaluwen de Middellandsche Zee over zijn en de gebergten van Zwitserland en Frankrijk naderen, worden de groepen nog dunner. Daar, op die hooge toppen, wachten hun de arenden en valken, en 't is slechts als zij de bergen voorbij zijn dat zij zich weer vereenigen, om zich in alle dorpen en steden van ons land te vestigen.
Heeft ieder zijne plaats bij voorkeur? Voorzeker. De vogeltjes komen terug daar waar zij werden uitgebroeid en groot gebracht, niet zelden op dezelfde plaats waar het vorige jaar hun nest stond. Bij allen, oud en jong, is de ranke en vlugge zwaluw in onze gewesten welkom. Wij zien ze met genoegen weerkeeren; wij zeggen haar tot weerzien als zij, op 't laatst van 't jaar, zich op onzen dakrand in grooten getalle vereenigt en eindelijk de verre reis aanneemt.
Wij kennen twee soorten van zwaluwen: huis- en boomzwaluwen. De eersten nestelen boven in onze schoorsteenen, anderen onder een afdak, nog anderen in de holte van eenen muur, naast een oud anker, ja, soms komen zij wel binnen 's huis hun nestje timmeren. De boomzwaluw zoekt bij voorkeur een hollen tak van eenen boom, of wel plaatst haar nest tusschen de mik van twee takken, waar het wiegske hunner jongen tegen regen en wind beveiligd is.
De zwaluw legt 4 tot 6 eiers, broeit zeker tweemaal 's jaars, in de lente en in den zomer, en leeft van insekten die zij, in de breede bochten harer vlucht, behendig weet te vangen. Het getal insekten dat zij per dag verslindt, is overgroot. Van daar dan ook dat de zwaluw een nuttig dier is voor tuin- en landbouw.
Als grootvader dit altemaal eens kon vertellen aan de kleinen; doch hij is zoo oud, dat hij het weinige wat hij eens wist, reeds lang vergeten is. Trouwens hij heeft zich in zijn leven nooit om het ‘waarom’ en het ‘daarom’ bekommerd. Hij heeft gezien, gehoord en gevoeld zonder ooit tot eene uitlegging te komen; hij heeft geloofd, gehoopt en bemind - en altijd trouw gewerkt.