Anthemius te Byzantium, waren altijd vrienden geweest, doch werden om zekere reden erge vijanden. Het toeval wilde dat zij dicht bij elkander kwamen wonen.
Op zekeren dag gaf Zeno een feestmaal, precies boven de kamer die Anthemius bewoonde en om dezen nu niet alleen te plagen met den reuk der lekkere spijzen en het gejuich der gasten, stookte Zeno een grooten ketel met water en leidde den damp tusschen de dubbele zoldering, hetgeen een zoo zwaar gebrul en geschok te weeg bracht, dat de gasten - en misschien Zeno zelf wel - op de straat vluchtten, denkende dat er een aardbeving ontstaan was.
De keltische priesters kenden het gebruik van den waterdamp; doch bezigde Zeno hem om zijn gewezen vriend eene kwade poets te spelen, zij namen dit middel te baat om hunnen afgodenwinkel te doen draaien. Zoo vulden zij het beeld van afgod Pusterich dat nog te Sonderhausen zou bestaan, met water en droegen zorg de oogen, de neusgaten en den mond met houten proppen toe te maken.
Onder het beeld, beneden en op eene verborgen plaats, stookten de afgodenpriesters een hevig vuur en zoodra het water kookte en de damp zich ontwikkelde, sprongen de proppen met klank weg en de sinjeur Pusterich was zóó kwaad dat hij damp uit neus en mond gulpen deed en zich in dichte wolken hulde. Men begrijpt dat dit kunstje een goed uitwerksel had op het domme en bij geloovige heidenvolk.
Als eerste min of meer ernstige proeve, die met den stoom genomen werd, is aangeteekend die van een zeekapitein, Blasco de Garay, een Spanjaard, die in 1545, met toelating van keizer Karel V, een schip met wielen in beweging bracht, bij middel van eenen ketel met kokend water. Het schijnt dat de kapitein met dit vaartuig drie zeemijlen aflegde; doch welk de reden dan ook ware, de uitvinding had geen verder gevolg, evenmin als die van Salomon de Cans, die in 1614, onder Lodewijk XIII, een werktuig uitvond dat de groote kracht van den waterdamp bestatigde.
De Caus heeft geene aanhoorders gevonden en hij sukkelde ten slotte in het zinnelooshuis van Bicêtre. Volgens de fransche schrijvers beweeren, werd hij daar door den engelschen markies van Worcester bezocht en zou aan dezen zijne denkbeelden hebben kenbaar gemaakt, of ten minste dezes geest van onderzoek hebben wakker geschud.
In dat bezoek was Worcester, een wetenschappelijk avonturier, vergezeld van een der schoonste vrouwen van Frankrijk, Marie Delorme, die over dien tocht naar Bicêtre aan Cinq-Mars, den 3 februari 1641, eenen brief schreef.
‘Wij gingen,’ zoo schrijft ze, ‘naar Bicêtre, waar de markies in den zinnelooze een uitmuntend man meende te zullen vinden. Toen wij over het plein van het hospice gingen, was ik meer dood dan levend, en bang omvatte ik den arm van mijnen geleider. Wij zagen de Caus achter de tralies zitten en hoorden hem gedurig roepen: ‘Ik ben niet zinneloos, ik heb iets uitgevonden, dat, werd het ten uitvoer gebracht, den rijkdom aan het land geven zou.’
‘Nadat de toezichter ons meer bijzonderheden over dien man had doen kennen, zegde de markies: ‘Breng mij bij dien man, ik wil hem spreken.’ Het werd hem toegelaten en kort nadien keerde hij in eene bewogen en neerslachtige stemming terug. ‘Ach,’ zeide hij, ‘de arme man is inderdaad zinneloos; miskenning, ellende en gevangenschap hebben zijn verstand in de war gebracht. Gij, gij hebt hem zinneloos gemaakt en terwijl gij hem hier opgesloten houdt, versmacht de grootste geest van zijnen tijd, hier gekluisterd in de gevangenis.
‘In mijn land (in Engeland) zou die man in plaats van door opsluiting zinneloos gemaakt te worden, met rijkdommen worden overladen.’
Worcester, die in de politieke woelingen van zijnen tijd, in Engeland betrokken was, had een reeds zeer avontuurlijk leven geleid. Hij trok partij voor den koning, verloor zijne bezittingen, werd naar Ierland gebannen, ontvluchtte uit zijne gevangenis, waagde een terugkeer in Engeland en werd nogmaals in den Tower opgesloten.
Hadden eenige woorden van de Caus hem op het spoor gebracht, of ontdekte hij uit eigen beweging den waterdamp - doch men gelooft het eerste - zeker is het, dat toen hij eens, in zijne gevangenis, zijn eten gereed maakte, hij de kracht van den waterdamp bemerkte, dien hij beschrijft in zijne honderd Uitvindingen, zooals ook Salomon de Caus over dezelfde kracht in zijn geschrift uitweidde.
De Franschman Papin deed de geschiedenis van den waterdamp eenige passen vooruitgaan, door het uitvinden van den papiniaanschen pot, die enkel als kooktoestel gebezigd werd. Die bevinding werd hem echter door den Engelschman Savery betwist, en de nationale naïever heeft hier niet weinig bijgedragen, niet om de zaak op te helderen, maar om ze, onder opzicht van rechtmatige eertoekenning, te verduisteren.
Newcomen en Humphrey Potter dienen nog vóór den eeuwig beroemden naam van James Watt genoemd te worden. James Watt werd in 1736 te Greenock, in Schotland, geboren en toonde vroegtijdig eene groote neiging voor alle wis- en werktuigkundige studiën. Er is echter in het leven van al de groote mannen veel dat naar de legende zweemt, en dat zal bij James Watt ook wel het geval zijn.
Hoe het zij, de toepassing van den waterdamp, die zooveel eeuwen als het ware in de lucht hing, zonder tot een praktisch resultaat te geraken, zijn wij aan James Watt verschuldigd. Wij hebben alleen door dit artikel willen aantoonen, dat de meeste uitvindingen een aantal voorgangers heblen gehad, die alleen, deze meer dan gene, het hunne bijbrachten om tot het eindresultaat te geraken.
Het is en blijft altijd de geschiedenis der eeuwen: deze eeuw met hare grootheden, zou zoo groot niet zijn als zij niet eene voorgangster had gehad. De dwerg kroop op den reus en riep dezen toe: ‘Ik zie verder dan gij!’ - ‘Ja, antwoordde de reus, maar gij zoudt zoo ver niet zien, als ik u mijnen rug niet leende.’