Scherpenheuvel.
In een boek, dat wij den katholieken lezer aanbevelen, en waarvan bij den heer Henri Claes, boekhandelaar op de Kleine Markt te Antwerpen, de inteekening openstaat en dat getiteld is Maria's Hiligdommen, zullen eenige belangwekkende pagina's verschijnen van onzen geestigen en diepgevoelenden dichter kanonik Daems van Tongerloo, en wel betrekkelijk de altijd geliefkoosde beevaartplaats van gansch België.
Kanonik Daems beschrijft in dit sierlijk artikel, de ligging van het den katholiek zoo dierbare Scherpenheuvel, staande bij de abdij van Averbode, van waar men inderdaad een prachtig vergezicht heeft over de vlakte, in welker midden gij de ronde koepel, met gouden sterren bezaaid, ziet oprijzen, en onder welke het wonderbeeld wordt bewaard.
Voor u ligt het oude Zichem - weleer zoo bloeiend, nu een zoo vervallen dorpke, met zijne aloude ogivale kerk, zijn afgeknotten Maagdentoren of misschien wel Mariëntoren, aan den boord der rivier, en wiens ontstaan en bestemming in den nacht der tijden verloren gaan.
Doch op die punten rust het oog niet; zooals wij zegden, het wendt zich onmiddellijk naar die koepel met gulden sterren - naar het heiligdom.
Het eerste bericht dat men over Scherpenheuvel aantreft, vindt men in den Spiegel Historiael van Lodewijk van Velthem, een brabantsch priester, zanger en kapelaan in de kerk van Zichem. Die schrijver, zegt kanonik Daems, verhaalt hoe in 1304 aldaar groote toeloop was van bedevaarders, tot eenen kruiswijs gewassen eik, of zooals hij zegt:
Die alse een cruse gewassen stont,
Met twee rayen gaende nut
Daer menich quam overluut,
Die daer an hine scherpe ende staf,
Ende seide: dat hi genezen wer daer af.
De woorden scherpe en staf werden lang op verschillende manieren uitgelegd, en, na vele dwalingen, is men er eindelijk toe gekomen te verklaren dat scherp en staf niet anders waren dan reisbuidel, reistesch en pelgrimstok.
Van waar kwam de overlevering dat die boom eene uitverkorene plaats was? Van Velthem meende dat dit nog van den tijd der Druïden voortkwam; doch zeker is het dat er later een Mariabeeldje geplaatst werd. Wanneer? Nogmaals verliest zich dit geval in der tijden nacht; niemand weet juist te bepalen op welk tijdstip dit gebeurde en geven sommigen het jaar 1400 op, dan voegen zij er bij dat toen reeds het beeld sedert 's menschen geheugen aldaar gevonden werd.
Hoe het zij, de nevelen welke het beeldje in den eik van het oude bosch van Scherpenheuvel omringen, vergrooten zoo mogelijk nog den eerbied, dien wij er voor koesteren.
De bewoners der omliggende dorpen waren natuurlijk de eerste vereerders van het beeld; doch in 1578 was de faam reeds zóó verre verbreid, dat de prins van Parma, Alexander van Farneze, vóór dat hij het beleg voor Zichem sloeg, eene beevaart derwaarts ondernam.
In 1580 was het beeld verdwenen, wellicht gestolen door de geuzen, die destijds in de omliggende streken roofden en plunderden. Hierdoor verminderde nochtans de toeloop tot de plaats niet. In 1587 vond een vroom man bij eene weduwe buiten Diest, een beeldje der H. Maagd, en, of het nu al of niet het vroeger geroofde beeldje was, hij stelde het ter heilige plaatse. Hoe het zij, de gebeden vloeiden met nieuwe liefde en de genezingen waren veelvuldig.
In 1598 lagen iersche soldaten van Willem Stanley te Zichem in garnizoen, en met hun aalmoezenier Walter Talbot aan het hoofd, deden zij vaak beevaarten naar het wonderbeeld, dat als de groote geneesmeester aanzien werd.
Het eerste planken kapelleke, dat naast den eik was opgeslagen, had men te danken aan den pastoor van Zichem, Godfriedus Thienwinckel: die eerste oprichting had plaats in 1602. In 1607 kwamen er 20.000 bedevaarders en aan wonderen was geen gebrek.
Rondom dien tijd dreigde de oude eikenboom in stukken te vallen; de pelgrims sneden er brokken af en bewaarden ze als relikwiën. De boom werd gekapt en te Zichem in drie stukken verdeeld. Het grootste deel werd aan de aartshertogen Albert en Isabella geschonken; uit de andere stukken werden Lieve-Vrouwebeeldjes gebeeldhouwd, die onder ander te Antwerpen, Lier, Villers, Mechelen, Isegem, Luxemburg en in de abdij van Tongerloo, enz. vereerd werden.
Het schijnt nochtans bevonden te zijn, dat het O.L.V.-beeld van Luxemburg, dat daar thans vereerd wordt, niet uit gezegden eik gebeiteld is; men denkt dat het uit lindenhout is gemaakt; doch dat dáár vroeger een beeld bestond, uit den eik van Scherpenheuvel zelf vervaardigd, is onbetwistbaar. De stukken, gedagteekend van 24 Januari 1613, bestaan en getuigen dit.
De doorluchtigste vereerders van O.L.V. van Scherpenheuvel waren onbetwistbaar, zoo teekent kanonik Daems aan, de aartshertogen Albert en Isabella. Zij waren het die het houten gebouw door een steenen kapel vervingen. In 1603, toen 's-Hertogenbosch door de troepen der aartshertogen ontzet werd, kwamen deze laatsten, met gansch hunnen hofstoet van Diest, te Scherpenheuvel ter beêvaart, en na er devotelijk gebeden te hebben, lieten zij er kostbare geschenken achter.
Vele personen van aanzien, zelfs Pausen, volgden dit laatste voorbeeld, maar vele dezer geschenken gingen in 1790 en in den brand van het klooster der Oratorianen, te Nordstrand, verloren.
Doch reeds in 1604, toen pas de kapel door den aartsbisschop van Mechelen, Matthias Hovius, gewijd was, werd zij door de geuzen aangevallen en grootendeels verwoest.
Na de opheffing van het beleg van Oostende kwam de aartshertogin andermaal naar Scherpenheuvel ter beêvaart. Volgens de gewoonte