Als men te Coumassie is, zegde de man, kan men in drie maanden reizens te Gairisi komen. Men reist door hooge bergen (de Kong waarschijnlijk); men zet een zwaren stroom over (de Niger misschien) en is men eens tot daar gekomen, bereikt men Gairisi in twintig dagen.
De man was nog jong toen hij als gevangene werd weggevoerd - ‘mijn baard kwam nog niet uit en nu is hij wit’; - hij werd verkocht en nog verkocht, en nu was hij ten slotte bij het Groote Water (de zee), te Elmina gekomen.
De reiziger kwam in gezelschap van een oud pauselijk Zouaaf, nu koopman te Elmina.
Eindelijk bereikte men de nabijheid van Coumassie; de reizigers werden door een officier des konings, in een voor hen bestemd huis gebracht en denzelfden dag zou de groote receptie plaats hebben.
Duizenden inboorlingen stonden op den weg geschaard, om den blanke te zien; de nieuwsgierigen waren meestal vrouwen en kinderen; de mannen waren bij hunne opperhoofden.
De groote markt, Ediviaben geheeten, stond letterlijk vol volk. De koning was daar, omringd door een dichten drom van officieren; de opperhoofden werden geplaatst volgens hunnen rang en waardigheid.
Elk opperhoofd zat op eenen stoel en onder eene zonnescherm; rondom dit hoofd zaten zijne onderhoorigen.
Aan ieder opperhoofd gingen de reizigers de hand drukken, onder het schetteren der trompetten en het gebons op trommels.
De koning zat op eene soort van estrade, in een schoonen leunstoel; boven zijn hoofd werden een dozijn groote zonneschermen open gehouden.
Rondom hem stonden een groot getal krijgslieden met degens, geweren, trommels, horens, waaiers en peerdenstaarten in de hand.
De reizigers namen den hoed af en groetten; Zijne Majesteit stak hun de hand toe, die zij aanraakten.
De koning zag er tamelijk wonderlijk uit - hij had een stuk groen papier, met drie banden goudpapier daarop vastgemaakt, op zijn hoofd - dat was zijne kroon.
In vorm was dat kapsel niet ongelijk aan een bisschopsmijter.
Beneden was de versiering solieder - een zilveren en een gouden ring hingen den koning aan den hals; zijne armen, van den pols tot aan den elleboog waren met gouden banden omgeven en boven den elleboog vingen de armbanden opnieuw aan; de vingers verdwenen letterlijk onder de gouden ringen.
De kleêren waren van inlandsch goudlaken, met zijde van verschillende kleuren doorstikt; de schoeisels met gouden sieraden overladen.
Het hoofd was geschoren, breed en rond; de oogen groot en schitterend. De vorst is klein van gestalte en heeft neiging tot dik te worden ofschoon hij nog slechts 40 jaar oud is.
Na gegroet te hebben werden de reizigers naar een uiteinde van de markt gebracht en daar defileerden, op hunne beurt, al de opperhoofden en eindelijk de koning, voor hen door.
De afgoden priesters hebben rang als opperhoofden; doch terwijl deze laatsten den pater de hand kwamen drukken, deden de eersten dit niet; zij vreesden zonder twijfel den invloed van den kristen zendeling.
Die priesters waren omringd door een veertigtal jongelingen, waarschijnlijk novicen; allen dansten en gingen op de meest buitensporige wijze.
Toen prins Boaky kwam, gaf hij den pater niet alleen de hand; maar hij drukte hem aan het hart, hetgeen in Afrika het hoogste bewijs van achting is dat men geven kan.
Eindelijk naderde de koning; de groote trom bonsde, de horens schalden.
Voor hem gingen honderd man, die - wapens droegen? - neen, die al zijne meubels in de hand hadden.
Men droeg leunstoelen, taboerets, lampen, zilverwerk, enz. onder ander een koninklijken stoel in ebbenhout, versierd met zilver en met misschien wel 2000 sleutels.
Als de koning zooveel sleutels heeft, zeggen zijne onderdanen, moet hij ook veel schatten hebben om weg te sluiten!
Zijne lijfwacht bestond uit veertig of vijftig kerels - beulen zegt men. Het voorste gedeelte van hun hoofd was geschoren en hun lang haar viel wanordelijk tot op hunne schouders.
Afschuwelijk waren hunne gezichten; zij dansten onder het zwaaien van hunne degens.
De koning zat in eene soort van wissen mand, overdekt met prachtige draperieën en gedragen door acht sterke mannen.
De muziek speelde en al het volk danste, tot dat de koning uit zijne draagmand kwam. Een soldaat met een gouden degen in de hand wees hem den weg. Een overgroote zonnescherm werd boven hem gedragen.
De vliegen, die niets eerbiedigen, werden van Zijne Majesteit verjaagd door waaiers en wuivende paardenstaarten.
De trompen schalden, de trommels rommelden, het volk jubelde, het geheel vormde een tooneel dat niet te beschrijven is; 't was grootsch en wild.
Toen de koning bij de reizigers kwam, stonden deze op; hij nam de hand des paters in de zijne en hield ze lang vast, waarop het volk geestdriftig ho, ho, ho! riep.
Maar wat al heel wonderlijk moet voorgekomen zijn bij Europeanen, is, dat ten slotte de koning zelf begon te dansen.
Hij voerde een krijgsdans uit, eerst met een degen en dan met een gouden blad in de hand. Of hij goed danste en pirouetteerde, zegt de pater niet; ook niet of deze zijnen lach kon inhouden.
Eindelijk verliet de koning het feest.
Het huis dat de koning tot verblijf had aangewezen voor pater Moreau, bevatte eigenlijk niets, tenzij een strooizak en het reiskoffer; tafel en stoelen waren er onbekend.
Een reiskoffer was de tafel, een bankske diende voor stoel: dat was, voorwaar, niet heel vorstelijk van wege een zoo machtig en groot vorst, als de koning van Achanti is.
's Morgens werd de pater wakker gemaakt door een verschrikkelijk ravengekras; die vogels werden door den koning onderhouden en niemand durfde er een vinger naar uitsteken.
Die raven zijn zoo stout dat zij het eten uit de handen der kinderen komen wegrooven. Zij zijn daar wat de haan hier is; zij maken vroegtijdig de bevolking wakker en de koning wil dat iedereen vroeg te been is. Die opgaaf is mogelijk waar; doch, 't zou wel kunnen zijn dat de vraatzuchtige dieren, het eerzame gouvernement behulpzaam waren in het doen verdwijnen van de lijken der zoo talrijke slachtoffers!
Wat de stad betreft, deze heeft door de beschieting in den oorlog met de Engelschen veel geleden en ten gevolge van het bombardement trokken vele bewoners naar de bosschen, welke zij nog niet durfden verlaten.
De stad ziet er overigens niet ongunstig uit; de huizen zijn niet van sierlijkheid ontbloot; de straten zijn breed en lang, doch deze zijn buitengewoon vuil en slecht onderhouden.
Op de markt zag de pater engelsche pijpen, tabak, tomaten, visch, manchestersch katoen en andere voorwerpen, verkoopen.
Het geld bestaat in goudpoeier; als de kooper nu een voorwerp gekocht heeft, komt de schaal te voorschijn en met den lepel van den verkooper schept de kooper goudpoeier. hetwelk hij in eenen gordel om de lenden draagt, in de schaal.
De bewerking duurt gewoonlijk lang, ofschoon de schalen zoo juist zijn dat men daarmede tot de waarde van 2½ centiem afwegen kan.
Terwijl de pater eene wandeling in de stad deed, nam zijn geleider eensklaps de vlucht; de pater liep hem achterna en vond hem verscholen achter een huis.
Wat deed den man zoo angstig de vlucht nemen? Men hoorde het geroep yir, yir, yir, hetgeen beduidt dat er eene vrouw des konings in aantocht is.
Op dat geroep neemt ieder man de vlucht, en geen wonder! Wie eene vrouw des konings durft aan te zien, wordt met den dood gestraft!
Pater Moreau was echter nieuwsgierig zoo'n schepsel eens van nabij te zien, en toen hij op een anderen dag weer den met eenen neustoon uitgestoten kreet hoorde, trad hij stoutweg op de vrouw des konings af.
Toen deze den pater zag, sprong zij als een haas ter zijde en begon te loopen als een hert. Was zij bang van den pater? of was zij bang van den koning?
Pater Moreau liep overigens geen gevaar; die wet, zegde een der hoofden lachend, is niet voor blanken gemaakt.....
Onder mineralogisch oogpunt is de grond van Achanti zeer rijk; men vindt er marmer, ijzer en goud overal.
De kleeding bestaat bij de Achanteezen uit een lap katoen, die onder den rechterarm doorgaat en op den linker is vastgemaakt. Onder het werken knoopen de inlanders dien lap om de lenden. De lap is samengesteld uit strooken wit en blauw katoen, van eenige vingers breed en die aan elkander genaaid worden.
Dezelfde stof werd door minderen en grooteren gebezigd, doch voor de laatsten is zij fijner en dikwijls met gekleurde zijde gebrocheerd.
Om het hoofd knoopen allen, vrouwen en mannen - wier kleeding overigens weinig of niet van die der mannen verschilt - een vinnig gekleurden foulard, die altijd van europeaansche herkomst is.
De Achanteezen hebben geen negerkoppen; integendeel velen hebben de grieksche type, dus noch platten neus, noch dikke lippen. Hunne gestalte is middelmatig, met weinig neiging tot gezet te worden.
Drie dagen na de hooger beschreven receptie, werden de reizigers aan het hof genoodigd; 't was een intiem, een gansch bijzonder gehoor.
't Was avond en heldere maneschijn; de straten waren reeds als uitgestorven; doch in de verte hoorde men vrouwen zingen; zij zongen een lied dat pater Moreau op de kust nog had gehoord.
Bij den ingang van het paleis heerschte een stank, die onbeschrijflijk was: dat was zeker niet erg koninklijk.
De reizigers traden binnen met hunne stoeldragers; want wie in Achanti zijn stoel niet meebrengt, loopt gevaar plaats op den grond te moeten nemen.
Wat het paleis betreft, dit heeft geen ander aanzien dan de overige huizen, tenzij dat het uitgestrekter is.
Evenals in het gewone huis, was de meubeleering van het paleis ook zeer primitief: de muren waren naakt en slechts eenige afgodbeeldjes bij de deur vastgemaakt.
In een hoek van de binnenplaats zat de koning; een zijner bedienden hield eene scherm boven zijn hoofd; een tweede bewoog een waaier en twee anderen zaten op den grond nevens den koninklijken stoel.
De kleeding van Sire was nu doodeenvoudig; niets van al de pracht, waarmee hij omringd was tijdens de receptie, was nog zichtbaar.
De verlichting bestond enkel in het laten branden van hartsachtige stokken, die, als de