Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 15 (1882-1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29.13 MB)

Scans (1521.32 MB)

ebook (28.09 MB)

XML (2.91 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 15

(1882-1883)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Op de goudkust.

Pater Moreau bevindt zich zoo als wij weten, aan de Goudkust van Afrika; hij heeft over dit land onlangs merkwaardige bijzonderheden meegedeeld.

Zijn brief is gedagteekend van Elmina, 30 juni 1882, en wie de inlichtingen in haar geheel lezen wil, neme de Annales de la propagation de la foi maar ter hand.

Pater Moreau vertelt hoe prins Boaky, schoonvader van den koning van Coumassie, te Elmina in gezantschap kwam, om met den gouverneur aldaar eenige hangende moeielijkheden te vereffenen.

Prins Boaky kwam tijdens dat verblijf herhaalde malen in de missie; hij scheen vooral aangetrokken door de muziek en vroeg aan pater Moreau meer dan eens, voor hem op het harmonium te spelen.

Herhaalde malen sprak de missionnaris over Achanti, het land van den prins, en drukte den wensch uit hetzelve te bezoeken; doch zonder gevaar te loopen dat de koning der Achanteezen hem het hoofd zou laten afsnijden.

De prins verzekerde den pater dat hij voortreffelijk zou ontvangen worden; dat hem niet het minste leed zou geschieden.

Elmina is 156.000 mijlen van Coumassie, een afstand die in negen dagen kan afgelegd worden.

De genoodigde pater kon eerst den 12 april 1882 vertrekken.

 

[pagina 324]
[p. 324]

Zoolang men op engelsch grondgebied reist, vindt men voortreffelijke wegen; doch eens dit gebied verlaten, valt men in de woestenij van moerassen, hoog gras, rivieren zonder bruggen en wat dies meer.

Toen men Cape Coast achter zich had, reisde men ongeveer tien mijlen door bebouwde velden; en eindelijk door een woud, zoo als men er hier, zegt de reiziger, alleen ontmoet.

‘De boomen staan zoo dicht en hun loof is zoo gepakt dat er geen zonnestraaltje doordringt. Ontelbare vogels zingen er in de takken; indien hun zang zoo harmonieus niet is als onze nachtegaal, dan bieden zij in vergoeding eene verscheidenheid en een rijkdom van pluimagie aan, die ik dikwijls met genoegen heb bewonderd.’

 



illustratie
bloemgaêren, naar f. girard.


Van tijd tot tijd ontmoet men op dien weg inboorlingen. Koopliê, die op de Goudkust handel gaan drijven, of landbouwers, die naar hunne plantagies gaan. Allen gaan ter zij om den blanke te laten voorbijgaan en groeten hem beleefd.

De dorpkens zijn menigvuldig op dezen weg; vrouwen en kinderen komen aan de deur staan om den blanken reiziger te zien.

In Achanti zijn de hutten niet meer van bamboes; het zijn degelijk gebouwde, zindelijke en zelfs versierde huizen.

Herbergen kent men er niet; doch wilt gij een der huizen binnentreden, de eigenaar zal onmiddellijk plaats voor u maken, het huis zelfs ontruimen; hij zal water, hout en keukengerief tot uwen dienst stellen.

Den volgenden dag betaalt gij den eigenaar

[pagina 325]
[p. 325]

en deze is altijd fier dat de blanke in zijn huis heeft vertoefd.

Zoo men het hoofd van 't dorp bezoeken wil, zal het u op palmwijn onthalen, en een bewijs te meer geven dat de Achanteezen zoo wild en boos niet zijn als men gezegd heeft.

Pater Moreau had meer dan een zieke in de dorpen geholpen en in zijne pijn verlicht; voor die diensten waren allen hem zeer dankbaar; hij werd beschouwd als een groot geneesheer.

Eens echter faalde zijne kunst: een man, die in den oorlog van 1874 zijn oog verloren had, vroeg dat pater Moreau hem een ander oog zou geven.

‘Voor dit ongeluk heb ik geen geneesmiddelen,’ antwoordde hij: ‘mirakels’ kan alleen God teweeg brengen.’

‘Welnu, dat God mij dan helpe!’ en hij ging heen.



illustratie
in derde klas, naar c.cap.


Slechts één hoog punt, den berg Adunsi, ontmoette de pater op zijnen weg; de inboorlingen noemen hem Kusliia Bepo, ter oorzake van het dorp van dien naam, dat in zijne nabijheid ligt.

In den oorlog met de Engelschen had men door het woud een kronkelenden weg gebaand, doch deze niet onderhouden wordende, schoot de plantengroei weldra weer op en wischte alle spoor uit.

De pater beklom den steilen berg, hopende alzoo boven op denzelve een schoon gezicht te zullen genieten; doch gras en houtgewas waren zóó hoog dat alle vergezicht werd afgesneden.

Terwijl men uitrustte, kwam een man op de reizigers af, die in 't geheel de trekken der bewoners van Fanti of Achanti niet had; hij was van Gairisi, en toen een der dragers dit hoorde ving hij aan met hem te spreken. Het werd weldra duidelijk dat zij beiden van dezelfde streek waren en hunne dorpen dicht bijeen liggen.

[pagina 326]
[p. 326]

Als men te Coumassie is, zegde de man, kan men in drie maanden reizens te Gairisi komen. Men reist door hooge bergen (de Kong waarschijnlijk); men zet een zwaren stroom over (de Niger misschien) en is men eens tot daar gekomen, bereikt men Gairisi in twintig dagen.

De man was nog jong toen hij als gevangene werd weggevoerd - ‘mijn baard kwam nog niet uit en nu is hij wit’; - hij werd verkocht en nog verkocht, en nu was hij ten slotte bij het Groote Water (de zee), te Elmina gekomen.

 

De reiziger kwam in gezelschap van een oud pauselijk Zouaaf, nu koopman te Elmina.

Eindelijk bereikte men de nabijheid van Coumassie; de reizigers werden door een officier des konings, in een voor hen bestemd huis gebracht en denzelfden dag zou de groote receptie plaats hebben.

Duizenden inboorlingen stonden op den weg geschaard, om den blanke te zien; de nieuwsgierigen waren meestal vrouwen en kinderen; de mannen waren bij hunne opperhoofden.

De groote markt, Ediviaben geheeten, stond letterlijk vol volk. De koning was daar, omringd door een dichten drom van officieren; de opperhoofden werden geplaatst volgens hunnen rang en waardigheid.

Elk opperhoofd zat op eenen stoel en onder eene zonnescherm; rondom dit hoofd zaten zijne onderhoorigen.

Aan ieder opperhoofd gingen de reizigers de hand drukken, onder het schetteren der trompetten en het gebons op trommels.

De koning zat op eene soort van estrade, in een schoonen leunstoel; boven zijn hoofd werden een dozijn groote zonneschermen open gehouden.

Rondom hem stonden een groot getal krijgslieden met degens, geweren, trommels, horens, waaiers en peerdenstaarten in de hand.

De reizigers namen den hoed af en groetten; Zijne Majesteit stak hun de hand toe, die zij aanraakten.

 

De koning zag er tamelijk wonderlijk uit - hij had een stuk groen papier, met drie banden goudpapier daarop vastgemaakt, op zijn hoofd - dat was zijne kroon.

In vorm was dat kapsel niet ongelijk aan een bisschopsmijter.

Beneden was de versiering solieder - een zilveren en een gouden ring hingen den koning aan den hals; zijne armen, van den pols tot aan den elleboog waren met gouden banden omgeven en boven den elleboog vingen de armbanden opnieuw aan; de vingers verdwenen letterlijk onder de gouden ringen.

De kleêren waren van inlandsch goudlaken, met zijde van verschillende kleuren doorstikt; de schoeisels met gouden sieraden overladen.

Het hoofd was geschoren, breed en rond; de oogen groot en schitterend. De vorst is klein van gestalte en heeft neiging tot dik te worden ofschoon hij nog slechts 40 jaar oud is.

Na gegroet te hebben werden de reizigers naar een uiteinde van de markt gebracht en daar defileerden, op hunne beurt, al de opperhoofden en eindelijk de koning, voor hen door.

De afgoden priesters hebben rang als opperhoofden; doch terwijl deze laatsten den pater de hand kwamen drukken, deden de eersten dit niet; zij vreesden zonder twijfel den invloed van den kristen zendeling.

Die priesters waren omringd door een veertigtal jongelingen, waarschijnlijk novicen; allen dansten en gingen op de meest buitensporige wijze.

Toen prins Boaky kwam, gaf hij den pater niet alleen de hand; maar hij drukte hem aan het hart, hetgeen in Afrika het hoogste bewijs van achting is dat men geven kan.

 

Eindelijk naderde de koning; de groote trom bonsde, de horens schalden.

Voor hem gingen honderd man, die - wapens droegen? - neen, die al zijne meubels in de hand hadden.

Men droeg leunstoelen, taboerets, lampen, zilverwerk, enz. onder ander een koninklijken stoel in ebbenhout, versierd met zilver en met misschien wel 2000 sleutels.

Als de koning zooveel sleutels heeft, zeggen zijne onderdanen, moet hij ook veel schatten hebben om weg te sluiten!

Zijne lijfwacht bestond uit veertig of vijftig kerels - beulen zegt men. Het voorste gedeelte van hun hoofd was geschoren en hun lang haar viel wanordelijk tot op hunne schouders.

Afschuwelijk waren hunne gezichten; zij dansten onder het zwaaien van hunne degens.

De koning zat in eene soort van wissen mand, overdekt met prachtige draperieën en gedragen door acht sterke mannen.

De muziek speelde en al het volk danste, tot dat de koning uit zijne draagmand kwam. Een soldaat met een gouden degen in de hand wees hem den weg. Een overgroote zonnescherm werd boven hem gedragen.

De vliegen, die niets eerbiedigen, werden van Zijne Majesteit verjaagd door waaiers en wuivende paardenstaarten.

De trompen schalden, de trommels rommelden, het volk jubelde, het geheel vormde een tooneel dat niet te beschrijven is; 't was grootsch en wild.

Toen de koning bij de reizigers kwam, stonden deze op; hij nam de hand des paters in de zijne en hield ze lang vast, waarop het volk geestdriftig ho, ho, ho! riep.

Maar wat al heel wonderlijk moet voorgekomen zijn bij Europeanen, is, dat ten slotte de koning zelf begon te dansen.

Hij voerde een krijgsdans uit, eerst met een degen en dan met een gouden blad in de hand. Of hij goed danste en pirouetteerde, zegt de pater niet; ook niet of deze zijnen lach kon inhouden.

Eindelijk verliet de koning het feest.

 

Het huis dat de koning tot verblijf had aangewezen voor pater Moreau, bevatte eigenlijk niets, tenzij een strooizak en het reiskoffer; tafel en stoelen waren er onbekend.

Een reiskoffer was de tafel, een bankske diende voor stoel: dat was, voorwaar, niet heel vorstelijk van wege een zoo machtig en groot vorst, als de koning van Achanti is.

's Morgens werd de pater wakker gemaakt door een verschrikkelijk ravengekras; die vogels werden door den koning onderhouden en niemand durfde er een vinger naar uitsteken.

Die raven zijn zoo stout dat zij het eten uit de handen der kinderen komen wegrooven. Zij zijn daar wat de haan hier is; zij maken vroegtijdig de bevolking wakker en de koning wil dat iedereen vroeg te been is. Die opgaaf is mogelijk waar; doch, 't zou wel kunnen zijn dat de vraatzuchtige dieren, het eerzame gouvernement behulpzaam waren in het doen verdwijnen van de lijken der zoo talrijke slachtoffers!

Wat de stad betreft, deze heeft door de beschieting in den oorlog met de Engelschen veel geleden en ten gevolge van het bombardement trokken vele bewoners naar de bosschen, welke zij nog niet durfden verlaten.

De stad ziet er overigens niet ongunstig uit; de huizen zijn niet van sierlijkheid ontbloot; de straten zijn breed en lang, doch deze zijn buitengewoon vuil en slecht onderhouden.

 

Op de markt zag de pater engelsche pijpen, tabak, tomaten, visch, manchestersch katoen en andere voorwerpen, verkoopen.

Het geld bestaat in goudpoeier; als de kooper nu een voorwerp gekocht heeft, komt de schaal te voorschijn en met den lepel van den verkooper schept de kooper goudpoeier. hetwelk hij in eenen gordel om de lenden draagt, in de schaal.

De bewerking duurt gewoonlijk lang, ofschoon de schalen zoo juist zijn dat men daarmede tot de waarde van 2½ centiem afwegen kan.

Terwijl de pater eene wandeling in de stad deed, nam zijn geleider eensklaps de vlucht; de pater liep hem achterna en vond hem verscholen achter een huis.

Wat deed den man zoo angstig de vlucht nemen? Men hoorde het geroep yir, yir, yir, hetgeen beduidt dat er eene vrouw des konings in aantocht is.

Op dat geroep neemt ieder man de vlucht, en geen wonder! Wie eene vrouw des konings durft aan te zien, wordt met den dood gestraft!

Pater Moreau was echter nieuwsgierig zoo'n schepsel eens van nabij te zien, en toen hij op een anderen dag weer den met eenen neustoon uitgestoten kreet hoorde, trad hij stoutweg op de vrouw des konings af.

Toen deze den pater zag, sprong zij als een haas ter zijde en begon te loopen als een hert. Was zij bang van den pater? of was zij bang van den koning?

Pater Moreau liep overigens geen gevaar; die wet, zegde een der hoofden lachend, is niet voor blanken gemaakt.....

 

Onder mineralogisch oogpunt is de grond van Achanti zeer rijk; men vindt er marmer, ijzer en goud overal.

De kleeding bestaat bij de Achanteezen uit een lap katoen, die onder den rechterarm doorgaat en op den linker is vastgemaakt. Onder het werken knoopen de inlanders dien lap om de lenden. De lap is samengesteld uit strooken wit en blauw katoen, van eenige vingers breed en die aan elkander genaaid worden.

Dezelfde stof werd door minderen en grooteren gebezigd, doch voor de laatsten is zij fijner en dikwijls met gekleurde zijde gebrocheerd.

Om het hoofd knoopen allen, vrouwen en mannen - wier kleeding overigens weinig of niet van die der mannen verschilt - een vinnig gekleurden foulard, die altijd van europeaansche herkomst is.

De Achanteezen hebben geen negerkoppen; integendeel velen hebben de grieksche type, dus noch platten neus, noch dikke lippen. Hunne gestalte is middelmatig, met weinig neiging tot gezet te worden.

 

Drie dagen na de hooger beschreven receptie, werden de reizigers aan het hof genoodigd; 't was een intiem, een gansch bijzonder gehoor.

't Was avond en heldere maneschijn; de straten waren reeds als uitgestorven; doch in de verte hoorde men vrouwen zingen; zij zongen een lied dat pater Moreau op de kust nog had gehoord.

Bij den ingang van het paleis heerschte een stank, die onbeschrijflijk was: dat was zeker niet erg koninklijk.

De reizigers traden binnen met hunne stoeldragers; want wie in Achanti zijn stoel niet meebrengt, loopt gevaar plaats op den grond te moeten nemen.

Wat het paleis betreft, dit heeft geen ander aanzien dan de overige huizen, tenzij dat het uitgestrekter is.

Evenals in het gewone huis, was de meubeleering van het paleis ook zeer primitief: de muren waren naakt en slechts eenige afgodbeeldjes bij de deur vastgemaakt.

In een hoek van de binnenplaats zat de koning; een zijner bedienden hield eene scherm boven zijn hoofd; een tweede bewoog een waaier en twee anderen zaten op den grond nevens den koninklijken stoel.

De kleeding van Sire was nu doodeenvoudig; niets van al de pracht, waarmee hij omringd was tijdens de receptie, was nog zichtbaar.

De verlichting bestond enkel in het laten branden van hartsachtige stokken, die, als de

[pagina 327]
[p. 327]

vlam verflauwde, in de olie gedopt werd; drie kinderen hielden dergelijke fakkels.

De audiëncie had plaats bij middel der tolken; de woorden gingen van den een tot den anderen over en kwamen ook langs denzelfden weg terug: eene soortgelijke audiëncie duurt vrij lang.

 

Toen de pater spreken mocht, zegde hij: ‘Ik ben gezonden door een groot koning, die gebiedt over al de koningen der wereld. Ik heb met den koning niet te handelen over handelszaken; maar ik kom hem verlof vragen om mij in zijn koninkrijk te vestigen en te Coumassie te blijven. Ik zal de zieken verzorgen, de kinderen leeren en hun gelijk maken aan de blanken.’

‘A sempra! goede tijdingen!’ zegde de koning.

‘Wat ik den koning vraag, is de vrijheid, bescherming, hulp!’

De woorden werden goed onthaald; maar de koning zegde dat hij nu te veel zaken aan 't hoofd had; dat de Engelschen zijne stad hadden vernield en zij nog niet herbouwd was; dat hij in oorlog was met de Goman, een oproerigen stam; dat deze hem duizend man had ontnomen; maar zoodra hij vrede had zou hij pater Moreau ontbieden.

Pater Moreau merkte op dat zekere zwarte dominee op weg was, om den koning hetzelfde voorrecht te vragen en dat hij het betreuren zou als de koning dezen toestond wat hij aan Moreau weigerde.

‘Ik weiger niet,’ hervatte de koning vinnig; ‘verre van daar, en wat dien dominee betreft ik zal hem niet laten komen.’

Dat waren goede woorden en zij maakten den zendeling gelukkig.

 

Zeer belangrijk is ook een gesprek dat prins Boaky, de liefhebber van de harmoniummuziek met den pater had, toen hij het kruis zag dat de missionnaris droeg.

Prins Boaky zegde dat hij ook een kruis had laten maken, tijdens hij te Elmina was, omdat pater Moreau hem had gezegd dat dit het beeld van den Zaligmaker was (Agyenkwâ, hij die het leven geeft).

De prins deed het voorwerp halen; 't was ruw en niet geëvenredigd gemaakt; het hoofd van het beeld was groot, het lijf klein, de beenen slecht geteekend.

De pater kuste het beeld en dat deed ook de heer Brun, de Zouaaf. Toen Moreau den prins zegde dat het dien dag zondag en dus de dag van rust en gebed was, ging hij heen. ‘Wij zullen, zegde de pater, bidden voor den koning en de koningin.’

De titel van koningin wordt door de moeder des konings gedragen, niet door zijne vrouwen.

Toen hij weg ging bracht de prins de rechterhand op het voorhoofd en dan op de borst. Ouyam nhyra xon, dat God u zegene!

De heer Brun leerde den prins, die het kruis half maakte, dit in zijn geheel maken en hij zegde - medase, ik dank u.

De brief van den missionnaris eindigt met het verhaal van een tooneel dat de kroon zet op de goede betrekkingen, die de geestelijke met den koning had aangekoopt; deze deed hem en zijne reisgezellen een aantal geschenken uitdeelen.

Die geschenken bestonden uit oneen goud, schapen, eene koe, eenden, eieren, arachiden, palmnoten, ananassen, bananen, enz. terwijl pater Moreau aan den koning een klein harmonium ten geschenke gaf.

Zal pater Moreau in dien volksstam mogen terugkeeren, om er de fakkel des Evangelies te kunnen ontsteken? wij hopen het wel.

Dit artikel zal gewis met belangstelling gelezen worden en de aandacht weer inroepen op die nederige en toch zoo wetens waardige Annales, welke niet genoeg door al wat katholiek is gelezen worden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken