vaardigen. Teruggekeerd in Europa, had gewis alle invloed, die blijkbaar gering was, opgehouden en de republiek had zich, evenals vroeger, kunnen herinrichten.
Het tafereel van Laurens heeft ons, toen wij het in onze tentoonstelling zagen, getroffen om het diep gevoel dat over hetzelve verspreid ligt. De voorstelling van het verheven oogenblik is eenvoudig, maar juist dáárom zoo treffend. Uiterlijk is de keizer kalm; 't mag in zijn binnenste stormen, maar niets daarvan komt zich op zijn wezen vertoonen.
De kamerdienaar ligt aan zijne voeten; de priester weent achter de hand, waarmee hij zijn gelaat bedekt, en 't is de keizer welke hem troostend de hand op den schouder legt en hem schijnt te zeggen: ‘Ik ben gelaten in mijn lot; ik geef mij in Gods handen over.’
De republiekaansche officier die, met den sombrero op het hoofd, het bevelschrift brengt dat het uur der doodstraf geslagen heeft, is in zijne houding eerbiedvol, al is zijn gelaat dan ook koud en zielloos.
Zelden hebben wij in eene schilderij meer eenvoud en toch meer diep gevoel aangetroffen; zij behaalde onder dat opzicht voorzeker den palm in de tentoonstelling. Er waren er die in den aanvang oordeelden dat men beter werk van den meester gezien had; allengs, bij het nasporen der gevoelens die de voorgestelde personen beroerden, hechtte men zich aan dat tafereel, en wij zien het nu nog, in gravuur, met voldoening terug.