derwisch zich daaraan onttrekken kon, zonder zijn leven te verbeuren.
Vambéry werd ten allen kante genoodigd, om acht of negenmaal daags rijst met schapenruut, te komen eten.
Zoo hoog steeg hij in gunst dat de minister van buitenlandsche zaken er jaloersch over werd en den derwisch lasterde.
Voor den khan geroepen redde Vambéry zich, door met zijne schoonste hand, een brief voor den vorst te schrijven.
Die brief was de eeuwige ongenade voor den minister.
Te Khiwa zag Vambéry eene heele reeks strafuitvoeringen van den wreedsten aard: schier geen dag gaat er voorbij, of er worden personen gehalsrecht.
Soms steekt men de ongelukkigen de oogen uit vóór dat men hen het hoofd afslaat. Verder spreekt dit strafwetboek van vierendeelen, het doorzagen van den schedel, het doorpriemen, enz.
Weldra ging Vambéry op reis naar Bukhara; de oude diplomaat trachtte den reiziger voor dien tocht bevreesd te maken, en dit deed den Hongaar denken dat de man zijn incognito geraden had, al zegde hij dit dan ook niet.
Men verliet Khiwa in eene opgeruimde stemming; doch aangezien de emir van Bukharije te wapen en naar Khokand getogen was, bleef er aan het gezelschap geene andere keus, dan óf zich te laten plunderen, óf de reis door de woestijn aan te nemen.
Die laatste weg was de beste, doch men was in de hondsdagen en het gebrek aan water zou zich doen gevoelen; verder kon men onder den heeten koortswind, leb-bad, bezwijken.
Men trok door de woestijn; doch toen men bijna den zoom van die woeste streek bereikt had, overviel hun de simum en slechts met moeite bereikten zij eenige arme hutten van perzische boeren.
Toen men het heilig Bukhara naderde, en zij door tolbeambten werden gestroopt, rees daarenboven het vermoeden bij deze op dat de derwisch een Frank was.
De leden van de beevaart verzetteden zich hevig tegen dat vermoeden; doch het hoofd der stad, Rahmed-Bay, aan wien de emir het gezag had toevertrouwd toen hij naar den oorlog ging, besloot de beschuldiging tegen den derwisch streng te onderzoeken.
De verklaringen zijner reisgenoten hielpen niets; Rahmed-Bay deed den derwisch een theologisch exaam ondergaan en zijne antwoorden door schriftgeleerden onderzoeken.
Vambéry beantwoordde de vragen op eene zegevierende wijze.
Te Bukhara was de karavane zoodanig uitgeplunderd en verarmd, dat zij veel van de goederen die zij bezat, moest verkoopen en zelfs eenige der lastdieren.
Het reisgezelschap deelde zich in twee: het eene gedeelte ging in noordoostelijke richting en het andere oostwaarts, om over Samarkand het Chineesche grondgebied te bereiken.
Te Samarkand verbleef Vambéry in de woning van het hoofd der policie, en deze een verslag van Rahmed-Bay uit Bukhara over de pelgrims gelezen hebbende, vatte achterdocht jegens den derwisch op.
‘Wilt gij de gansche wereld doortrekken,’ vroeg de emir, ‘gij, met uw kreupelen voet.’
‘De voorzaat van Uwe Majesteit,’ antwoordde Vambéry vlug, ‘Tinur, was ook kreupel en hij overwon gansch de wereld.’
De emir was opgetogen over dat antwoord; hij schonk den derwisch dertig teughe en een ser-pây of eerekleed.
Samarkand werd maar zelden door een Europeaan bezocht; doch weinig of geen mocht die stad in al hare bijzonderheden zoo goed beschouwen als Vambéry.
Op dit punt nam de derwisch afscheid van zijn reisgezelschap en richtte zich naar het zuiden met een nieuw gezelschap.
De weg naar Kerki leidt door eene woestijn, doch die niet alleen waterputten heeft, maar tevens geen gevaar oplevert, aangezien roof en plundering allerstrengst worden gestraft.
Kerki is een fort op den Oxus, eene breede rivier, gelegen; daar werden de moeielijkheden nogmaals overgroot, omdat de beambten in iedereen die een baard draagt, een weggeloopen of vrijgemaakten slaaf willen zien.
Voor elken slaaf worden twee dukaten doorvoerrecht betaald.
Om zeker te zijn legde de gouverneur beslag op heel de karavane, en gelastte dat al de personen naar de gevangenis van het kasteel zouden gebracht worden.
Eene vergissing in tongval redde de karavane: Vambéry bad voor het leven en de vrijheid zijner tochtgenoten en in plaats van den usbekschen tongval te bezigen, sprak hij zuiver ottomanisch.
De kommandant der artillerie was uit Fabriz en lang in Europisch Turkije geweest; daarbij hij was zelf een vrijgemaakte slaaf.
Het hooren van die klanken, troffen hem zoodanig - wat is die tooverklank der moedertaal toch krachtig! - dat hij aan allen de vrijheid schonk.
Van Kerki trok men op Herad en eindelijk bereikte men het uiterste punt der busbeksche staten, Maymana, dat eene vesting uitmaakt van Bukhara tegen de invallen der Afghanen.
Te Maymana dreigde den reiziger een groot gevaar: te Konstantinopel had Vambéry les genomen in het jaghataïsch of oost-turksch, bij zekeren Khalmurad, een mollah van Maymana geboortig.
Deze slimme oosterling had te Konstantinopel spoedig ontdekt, dat Vambéry of liever Reschid-Effendi geen Turk was.
Die Khalmurad was naar Maymana teruggekeerd, en als Vambéry er aan dacht dat de karavaan noodzakelijk die stad moest aandoen, werd hij bang.
Stout zijn is half gewonnen! Pas was onze Hongaar in de grensstad aangekomen, of hij vroeg aan zijnen gastheer naar Khalmurad.
‘Hoe,’ riep deze uit, ‘was mijn vriend Khalmurad ook uw vriend? Jammer, God heeft hem tot zich genomen; doch ik heb mij over zijnen zoon ontfermd; zie, daar is zijn zoon!’
Dat Vambéry liever den zoon ontmoette dan den vader, laat zich begrijpen; later hoorde hij echter dat de mollah niet dood was; dat hij te Teheran zeer druk naar zijnen oud-leerling had gevraagd.
Bij de karavaan bevonden zich eenige bevrijde perzische slaven en eenige Bashi-Bozuks; gedurig moest Vambéry deze ongelukkigen in bescherming nemen.
Zij waren in den laatsten russischen oorlog in de handen eener patrouille gevallen en naar Siberië gevoerd.
Over dag moesten zij, in de bosschen van Tobolsk, boomen omkappen en 's nachts werden zij in de gevangenis opgesloten.
Jaren verliepen eer zij van de soldaten zooveel russisch leerden dat zij zich konden doen verstaan; van de vertrouwelijkheid, die er weldra ontstond, maakten zij misbruik.
Eens dat zij de twee soldaten, die hen moesten bewaken, dronken hadden gemaakt, sloegen zij deze dood, roofden hunne wapens en namen de vlucht.
Geruimen tijd zwierven zij rond, hadden niets dan wat wortels en planten tot voedsel, trotseerden duizende gevaren en bereikten eindelijk een Kirgiezendorp.
Door de eindelooze steppen heen, kwamen zij te Taschkend en eindelijk te Bukhara aan.
Wat bovenmenschelijke kracht de banneling toch soms aan den dag leggen kan, om die lieve vrijheid te herwinnen!
Overal, bij het doortrekken van verschillende gewesten, werden onze pelgrims, op ongenadige manier, gebrandschat. Dit was vooral het geval te Kerrukh, waar de gouverneur of khan andermaal den derwisch verdacht, omdat deze een zoo verrukt gezicht trok, bij het zien der roode dichtgeknopte uniformen der soldaten.
De khan nam heimelijk inlichtingen over den reiziger, en dacht hem eindelijk met een slimmen trek in het net te krijgen: hij groette hem plotseling op europische wijze, door hem de hand toe te reiken.
Doch Vambéry was oplettend; hij nam een strak gezicht aan, stak de armen omhoog om den khan te zegenen en fluisterde de eerste verzen van den Koran.
De khan wilde echter den zegen van den effendi niet; hij wendde zich om en lachte dat hij schaterde. Voorwaar die gouverneur had wel te recht lont geroken!
Men had Herat bereikt en daar was de armoê van Vambéry zoo hoog geklommen dat hij de hulp van den perzischen gezant moest afsmeeken.
Deze echter gaf geenen centiem.
Vambéry in zijne hoop te leur gesteld, wendde zich tot den zestienjarigen prins, dien zijn vader te Herat had achtergelaten toen hij naar Kabul vertrok, om zijne rechten op den troon van Khabulistan te doen gelden.
De prins stond in uniform voor een venster, ten einde, omgeven door zijne hofhouding, wapenschouwing te houden over de afghaansche troepen, die in het engelsch gekommandeerd werden.
Wat de troepen, die er vrij goed uitzagen, echter een komiek uiterlijk gaf, waren de broeken met korte pijpen en de lange puntschoenen.
Toen Vambéry binnentrad en de aanwezigen groette bij wijze der derwischen, ging hij recht op den prins, en onaangezien zijn dikken vizier sprak hij het arabisch formulier-gebed uit.
Toen hij gedaan had en de aanwezigen, ten teeken van goedkeuring, over hunnen baard streken, zag de prins hem strak aan en eensklaps riep hij half lachend, half verwonderd uit: Bij God, ik zweer dat gij een Engelschman zijt.’
Men lachte ongeloovig; doch de prins was niet overtuigd; hij kwam voor Vambéry staan en vroolijk in de hand klappende, hervatte hij: ‘Hadji, zeg mij, zijt gij geen vermomde Engelschman?’
Vambéry was bevreesd voor de fanatieke Afghanen en hield zich of hij erg gekwetst was. ‘Sahib mekum!’ houd op, riep hij streng. ‘Gij weet wel dat wie eenen geloovige, ook zelfs maar lachend, voor eenen ongeloovige verklaart, daardoor bewijst zelf een ongeloovige te zijn.’
De reiziger zegde nu dat hij van Stamboul was, toonde zijne turksche pas en sprak van den neef van den jongen prins, die in 1860 Mekka en Konstantinopel bezocht en bij den sultan zoo schitterend onthaald werd.
Dat werkte en de prins gaf hem zijne goudbeurs, en hield er aan dat hij hem dikwijls zou bezoeken.
Van Herat ging de karavane, dwars door eene droevig verwoeste landstreek, om te Meshed aan te komen.
Meshed was de grens van Europa en hier wierp Vambéry zich in de armen van een engelsch kolonel Dalmage, in dienst van den schab.
Wel waren zijne reisgenoten verwonderd over de plotselinge verandering van den derwisch; doch alle gevaar was voor hem voorbij.
Nu ook verliet hij de karavane en reisde met een enkel persoon, een mollah, die de vermomming doorgrondt, maar niet verraden had, naar Teheran.
Te Teheran ontmoette Vambéry een aantal oude vrienden, die hem voorthielpen naar Konstantinopel.
Van daar stoomde hij opwaarts, bereikte Pesth, hing zijn versleten derwischen-kleed aan den kapstok, en rekende zijn belangrijken tocht als gelukkig afgeloopen.