[Nummer 38]
Onze gravures.
Louis Veuillot.
Deze beroemde schrijver, een der beroemdsten van onzen tijd, is geboren in 1813, te Boynes in Gatinais (Loiret); hij is de zoon van een armen kuiper, die in zijne woonplaats geen broodwinning vindende, naar Parijs kwam en daar een klein wijnhuis oprichtte. Louis, de oudste van vier kinderen, werd op zijn dertiende jaar loopjongen bij een prokureur, doch de liefde voor de letteren werd in hem wakker en op zijn negentiende jaar kon hij reeds van zijne pen leven: hij werd dagbladschrijver en is dit gebleven tot schier het einde van zijn leven.
louis veuillot.
Over de studie van dien prokureur Fortuné Delavigne zegt de groote lamben-dichter: ‘de kleine klerk, hij, die de boodschappen deed, heette Louis Veuillot.’ Auguste Barbier en Veuillot in hunne jeugd op hetzelfde kantoor, ziedaar zeker wel een zonderling toeval! Nog andere liefhebbers van poëzie zaten daar: Falguières, letterkundige en romancenmaker; Damas-Hinard, de vertaler van de Romancero; Natalis de Wailly, de bibliograaf: - men begrijpt dat men zich in die prokureursstudie meer met letterkunde, dan met justicie-zaken bezig hield.
Veuillot trad zegden wij, in de journalistiek. Zijn eerste dagblad was l'Esprit public, dan (in 1832) trad hij in de redactie van l'Echo de la Seine-Inférieure en op het einde van gemeld jaar te Perigueux in le Memorial de la Dordogne. Zijn eerste dagbladschrijvers-jaren waren door eenige tweegevechten gekenmerkt. In 1837 ontmoette men hem in de redactie van la Charte de 1830, om weldra de hoofdredactie op zich te nemen van La Paix. In 1838 bezocht Louis Veuillot Rome; men was in de Goede Week. Uit de Eeuwige Stad keerde de schrijver met een diepen godsdienstigen indruk terug, en van dat oogenblik wijdde hij zijne pen aan het verdedigen van het katholiek geloof en Rome.
In 1838 verscheen zijne Pélerinages en Suisse, in 1840 zijn Pierre Saintive, in 1848 zijn Rome et Lorette, in 1844 l'honnéte Femme, en les Francais en Algerie. Het was met generaal Bugeaud dat hij Afrika bezocht. Bij zijne terugkomst tot bureel-opperhoofd in het ministerie van binnenlandsche zaken benoemd, verliet hij deze plaats nochtans na eenige maanden en trad in de redactie van l'Univers religieux (1843), waarvan hij in 1848 de hoofdredactie op zich nam, tengevolge der aftreding van den heer de Coux.
In 1848 verscheen zijn hoek les libres Penseurs; in 1849 l'Esclave Vindex, een scherp en welgetroffen pamflet; in 1852 la Legalité; in 1854 le droit du Seigneur, in 1859 Cà et là, en vele werken terzij latende, in 1865 le Parfum de Rome, in 1866 les Odeurs de Paris - twee van zijne prachtigste schriften.
Louis Veuillot was een kloekmoedig dagbladschrijver; hij was in letterkunde een kunstenaar, zegt een kritieker, soms hevig maar altijd oprecht. Zijne beoordeelingen waren niet zelden profetisch en zijne kritieken doodslagend. Niettegenstaande Louis Veuillot een gansch afgezonderd standpunt bezette, brengen alle partijen hulde aan zijn talent, aan zijn genie. Hij heeft honderden bladzijden geschreven, die zullen blijven bestaan zoolang de fransche taal leven zal.
Wie kent de prachtige bladzijde niet, waarin hij aan maarschalk Saint-Arnaud, een eeuwig gedenkteeken opricht? Ziek toog deze naar de Krim, en sloeg met eene wonderdadige vlugheid en genie het beleg voor Sebastopol: ‘Dáár, zegt Veuillot, houdt hij stil, in het midden van den verslagen vijand, alsof hij aan den dood had gezegd: ‘Nu kunt gij komen!’ Wie voelde zich niet opgetogen van bewondering bij de beschrijving van Sint-Pieter te Rome: ‘Rome, de Samenvatting van alles, wordt in Sint Pieter saêmgevat, en St. Pieter roept in Rome en in de wereld de overwinning uit van het Kruis op Rome en op de wereld.’
En als Veuillot de geesselpen vastgreep, onder ander tegen Heinrich Heine, wie erkende dan niet de waarheid van hetgeen hij tegen dien hondschen schrijver zegde: ‘Die jood in den grond, eerder bevuild dan gezuiverd door het water van het luthersch doopsel, gaf zich het uitzicht, de ongodsdienstigheid des volks te verachten; hij neep den neus toe om den democratieken reuk niet gewaar te worden. Hij had in waarheid noch geloof, noch wet, noch denkwijze, noch vaderland. Hij was de duitsche Voltaire. Zoo als de fransche Voltaire Frankrijk verachtte, verachtte de duitsche Voltaire Duitschland. Zijn waar vaderland was het onderaar doch rijk, het rijk der loochening en der spotternij, het rijk van Satan.’
En toen men hem eens verweet dat hij er al te scherp op in sloeg, als er spraak was de vrijdenkers af te straffen, zegde hij: ‘Hoe zou ik zalvend kunnen zijn voor die mannen? Wilt gij dat ik zegge aan Renan, aan die kerkrat die 's nachts het gewijd brood komt af knagen: ‘Mijn lieve Judas, gij hebt misschien in uw boek dingen gezegd, die wat al te vinnig zijn.’ Kom, gekheid! Was het niet met zweepslagen, dat Jesus-Kristus de verkoopers den tempel uitdreef. Hoe heette Hij ze ook?... Slangenras.’
Doch men moet dat alles in de oorspronkelijke taal lezen, opdat het alle zijne kracht behoude.
Na eene lange en slepende ziekte, die hem reeds jaren het gebruik zijner pen ontzegde, stierf hij in volle berusting Gods, den 7 april, des namiddags. Z.H. Paus Leo XIII zond in het verheven oogenblik van overgang, zijnen zegen aan den trouwen verdediger van godsdienst en zeden.