Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 15 (1882-1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29.13 MB)

Scans (1521.32 MB)

ebook (28.09 MB)

XML (2.91 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 15

(1882-1883)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 281]
[p. 281]

[Nummer 36]

Onze gravures.

Voor lange jaren.

Iedereen spreekt gaarne van ‘zijnen tijd’ en vooral als men oud wordt en 't geen men rond zich ziet geene begoocheling meer aanbiedt. Dan, meer dan ooit, keert men tot zijne jeugd terug en vindt alléén in deze nog aantrekkelijkheid.

Als men die twee oudjes tegenover elkander ziet zitten, vraagt men zich af: waarover zouden die twee wel kunnen spreken, tenzij over de lang vervlogen jaren?

Ruim zeventig zijn zij nu reeds oud; ze kenden elkander van de jeugd af en al is de stand tusschen beiden dan ook nog al verschillend, toch zijn zij goede vriendinnen of zoo gij wilt kennissen gebleven.

Vandaag krijgt de oude volksvrouw een bezoek van de oude dame, die heel familjair met hare oude vriendin koffie blijft drinken, en nu wordt het kapittel van vroeger dagen opgehaald en met naam en toenaam, met dag en datum, met al de mogelijke bijzonderheden besproken.

Waar zijn toch al de kennissen van de eerste jaren gebleven? Zij zijn wijd en zijd verstrooid; deze is verdwenen en men heeft nooit meer van haar gehoord; gene is, och reeds zoo lang, dood! Eene andere heeft zich misloopen, is arm en verhakkeld in een godshuis gestorven; eene vierde werd rijk, doch stierf jong, en zoo eene eindelooze rei van rampen en ongelukken.



illustratie
voor lange jaren, naar ed. schulz-briesen.


[pagina 282]
[p. 282]

En als dat kapittel is afgehaspeld, komt de geschiedenis der kinderen - van het oogenblik dat zij hun eersten schreeuw in de wereld lieten hooren, tot hun laatsten zucht op hun sterfbed. Over dit punt zullen de twee oudjes nooit uitgepraat raken, en hoe droeviger de geschiedenis is, hoe aantrekkelijker zij wordt.

Trouwens, oude dames halen zelden of nooit Vroolijke geschiedenissen op uit vroeger tijd. Dit doen wel eens de mannen, die soms nog eens aanvallen van ‘loszinnigheid’ krijgen en eens lachen om de gepleegde gekkernijen in hunnen jongen tijd.

De twee figuren, die de talentvolle schilder ons voorstelt, zijn zeker van die, welke alle Vroolijke erinnering uit haar gesprek verbannen en een innig plezier vinden in een lange jeremiade over de boosheid der wereld, de verdorvenheid der jeugd, de lichtzinnigheid onzer meisjes.

De oude dame schijnt zelfs met opgeheven vinger, eene strafpreek te houden en de aanhoorderes moet er volkomen mee instemmen, te oordeelen naar de kalme uitdrukking van haar gelaat.

‘Nu 't zal mijnen tijd wel duren’ zegt ze; maar toch heeft ze de breikous laten vallen, om met over elkander geslagen armen te luisteren naar al het indrukwekkende dat er gezegd wordt.

Als nu die twee oudjes van elkander scheiden, zullen zij zeggen dat ze nog eens een recht plezierigen dag hebben beleefd, met zoo wat over ‘onzen tijd’ te spreken, 't Is een recht geestig en fijn getypeerd schilderstukje dat wij hier voor ons hebben en is de kunstenaar zoo sterk kolorist als hij teekenaar en opmerker is, dan mag men hem een ‘meester noemen.

Onder den grooten notenboom.

Wij zijn nog slechts in april, doch wij naderen nu langzamerhand de maand wanneer de groote notenboom in helder blad, dat de stokroos in bloei staan zal; dat het warme zonneke door het loof schijnend, den grond met wiegelende lichtvakken zal bestrooien. Nu echter, bij het aanschouwen van Werner's tafereel, kunnen wij reeds in onze verbeelding datgene voor oogen tooveren wat ons te wachten staat.

Wat is het aangenaam frisch en koel onder dien notenboom, die als een goed vriend milde lommer en in het najaar mandenvol vruchten geeft! De jonge moeder, de zon uit het huisgezin, heeft in het lommer van den boom plaats genomen, en ziet met een zoet en innig welbehagen op de spelende kinderen neêr. Zoo diep is zij in de beschouwing van het kindergeluk verzonken, dat zij naald en draad een oogenblik rusten laat.

Rustiger en kalmer plaats dan onder den ouden notenboom is er zeker niet te vinden. Men is daar teenemaal afgezonderd van de straat, en rechts en links groeien planten en bloemen en vormen als het ware een veilig en rustig priëel.

In afwachting.

De Duitschers zijn vrienden van den bieren wijnkelder. Men zou zich geen Duitscher kunnen voorstellen, die niet een dozijn bocks per avond drinkt, terwijl een goed glas Rudesheimer of Hochheimer hem daarenboven zeer welkom is.

Na eene ijdele jacht, want ons dunkt dat de weitesch van den ouden jager ‘platzak’ is, smaakt de pijp en een goed glas Rijnwijn voortreffelijk. De dikke en welvarende kellner belooft den dorstige iets van de fijnste soort, en men ziet op zijn aangezicht dat hij zóóveel vertrouwen in de flesch heeft welke hij gaat opentrekken, alsof hij er in persoon had in gezeten.

De oude jager zit en wacht - en hij wacht in den vollen zin des woords. Er is een lichte glimlach over zijn wezen verspreid, maar die glimlach verraadt niets van 't geen er in zijne ziel omgaat: ‘Wij zullen zien, wij zullen zien!’ schijnt hij op sceptieken toon te zeggen.

't Zijn twee schoone, ware en aantrekkelijke figuren, en de bijhoorigheden zijn recht geestig gekozen en gegroepeerd. Het geheel toont een schilder aan die opmerkt, die weet te typeeren en uii te voeren.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken