Iets over rozen.
De roos is en blijft altijd eene lievelingsbloem voor dichters, verliefden en zelfs ook voor proza-menschen. Die vereering is ons van uit de oudste tijden overgebracht, en reeds het heidendom vereerde de roos en de dichters zongen haren lof, hare genren en kleuren.
Anakreon, de dichter der oudheid, sierde zich de zilverwitte lokken met rozen, en zegde in zijne liederen van die bloem: ‘De roos brengt genezing, aan den zieke en bescherming aan den doode.’ Volgens de Godgeleerden waren de rozen wit, doch Cythere had eens met den blooten voet in de rozen, getrapt en dezen aan de dorens gewond, en door het godenbloed werd het wit, rood.
De Grieken wijdden de roos aan de liefde; doch men maakt een mild gebruik van deze bloemen, bij welke plechtigheid dan ook. Men versierde; er de tafel mee aan de festynen, de muren der feestzalen, en de gasten vlochten zich rozen om de haren, een gebruik dat de oude Germanen en zelfs nog de ridders in de middeleeuwen erfden.
Het was een bewijs van feestelijkheid, bij de Grieken en Romeinen, den grond met rozen te bestrooien, hetgeen wij in onze dagen nog doen; doch doorgaans slechts voor onze kerkelijke plechtigheden.
Kent gij het gezegde: ‘Iemand iets sub rosa vertellen;’ neen? Dit ook komt van de oude volken. De roos was het zinnebeeld der stilzwijgendheid, en als men nu aan de feesttafel zat en duchtig den wijn aansprak, liep men gevaar zijne en ook een andermans geheimen bekend te maken.
Om nu den gast te binnen te brengen, dat hij zwijgen moest of beter gezegd zijne tong niet al te veel moest laten gaan, wanneer de verraderlijke wijn in hem gevaren was, hing de gastheer rozenslingers van de zoldering tot schier op tafel. Vandaar het sub rosa. Kon men wel eene fijner en kiescher manier bedenken, om iemand te waarschouwen: ‘pas op uw woorden!’
In de Oostersche landen is de roos nu nog eene verheerlijkte bloem, evenals in de Westersche. Op alle mogelijke tonen en in alle mogelijke vormen werd zij bezongen. In de legenden onzer Heiligen bekleedt niet zelden de roos eene ruime plaats en de H. Maagd wordt rosa mystica genoemd.
Toen de H. Elisabeth heimelijk brood bracht aan de armen en haar echtgenoot haar betrapte, deed God een wonder: in plaats van brood in haren voorschoot te vinden, vond hij er, in het volle des winters, rozen in. Heerlijke dichterlijke overlevering!
Hetzelfde wonder vinden wij vermeld in de legende der H. Rosa van Viterbo, en de H. Dorothea, zegt de legende, zond onvergankelijke rozen uit het paradijs. Immers, toen die kristene heldin naar den dood ging, zegde de romeinsche stadhouder Sapritius, spottend: ‘zeg eens, vrome dochter, zend mij uit uw paradijs eenige uwer onvergankelijke rozen.’
De heldin antwoordde: ‘Uw wensch zal volbracht worden!’ en toen de sneeuw op aarde gespreid lag, verscheen den afgodendienaar een engel, die hem rozen bracht, gloeiend en frisch als het rood des morgens. De ongeloovigen werd geloovig, en hij ook verlangde en bekwam de kroon der martelie.
Die aanhalingen zijn overigens de eenige niet, die wij uit de legende zouden kunnen doen.
In de geschiedenis speelt ook de roos eene groote rol, en om hier slechts één geval aan te halen, wijzen wij op den oorlog, die de huizen van Lancaster en York in de XVe eeuw om den engelschen troon voerden. York droeg eene witte en Lancaster eene roode in het wapen. Was dit als het zinnebeeld van het bloed van de eene, en het doodskleed van de andere zijde?