Het woord ‘kerk.’
In eene bladzij over den oorsprong van Thienen, zegt de geleerde deken-pastoor de Bets, het volgende:
‘In het charter van 872 vinden Wij nog eene andere bijzonderheid welke verdient opgemerkt te worden. Een gebouw, aan den openbaren godsdienst gewijd, noemen wij nu kerk, in 't latijn ecclesia. Maar dit is altijd zoo niet geweest. ziehier over dit woord eene aanteekening van wijlen hoogleeraar David: ‘Het woord kerk is de letterlijke vertaling van 't latijnsch of liever grieksch Woord ecclesia, beteekenende volksvergadering, en meer bepaald nog eene vergadering van geloovigen. Ieder christene gemeente maakt dus eene kerk uit en uit de algeheelheid der bijzondere kerken bestaat de Katholieke Kerk. Allengskens is de beteekenis van het woord overgegaan tot de plaats zelve, waar de gemeente of de kerk zich vergadert, en heden wordt het in beide zinnen aangewend.’ Eer dat woord tot den laatsten zin overgegaan was, bestonden er nog verscheidene andere woorden om zulke vergaderplaats te bedieden, onder andere monasterium (in 't fransch moustier, in 't Vlaamsch munster), hetgeen eigenlijk woning van éénen monik beteekent, maar dat veeltijds gebezigd werd om eene kerk te bedieden (zelfs wanneer het woord kerk reeds dien zin gekregen had) te weten als er spraak was van kerken, die door monniken bediend waren.
Deforterie in zijne Analogies des langues merkt in Frankrijk aan: Noir-Monstier. In Vlaanderen vindt men Waasmunster, Engelmunster, Nieuwmunster; in Engeland: Westminster; in Duitschland: Munster. (Zie het Jaarboek 1883 van het Davidsfonds.)