De Belgische Illustratie. Jaargang 15
(1882-1883)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– AuteursrechtvrijLentezang
| |
II.Nu begon een nieuw leven in de natuur. Evenals het voedzaam sap weer opstijgt in plant en boom, zoo ook voelde ik het bloed weer met nieuwe levenskracht door de aderen stroomen, en waar ik mijn oog liet gaan, en waar ik mijne schreden richtte, overal was opstanding en ontkieming na den slaap des winters! Hier zag ik een plantje te voorschijn komen, nog zuigende aan de zaadlobbekens, als het kindje aan de borst van de moeder; daar een dat reeds met zijne worteltjes op zich zelf konde staan en geene moederlijke zorg meer noodig had. Anderen daarentegen versierden reeds de velden met hunne frissche bloemen der jeugd, en dan hoe lief ontvouwden zich de bladerkens der boomen, hoe verschillend lagen zij opgerold en geplooid tusschen het geopend winterkleed! Hoe schoon wemelde nu het teere lenteloover als een zacht groen weefsel tusschen de takken der boomen, en hoe verkwikkend was die eerste balsemgeur van het voorjaar. En als ik nu de dierenwereld beschouwde, die door de weldoende stralen der lentezon herleefde, dan was ik niet meer alleen in het eenzaam veld. Neen, overal was er leven om mij heen! Het mugje had zijn huikje verlaten, waarin het op het water dreef, en danste lustig in de lucht; het vlindertje trilde nog bij het verlaten van zijn winterkleed, koesterde zich in den warmen zonneschijn om zijn doodzweet op te drogen, en vloog weldra zonder kommer en zorg, van bloem tot bloem. De mieren daarentegen waren reeds als ieverige werklieden in volle bedrijvigheid; zij liepen driftig over de ongelijke aarde en ontzagen geene hindernissen, die zich op hun pad voordeden; de bieën, gedrongen door den verminderden wintervoorraad, vlogen van plant tot plant, en zagen reikhalzend, uit naar het lentebloemken dat zijn kelkje geopend had. Evenals in eene feestvierende stad muzieken zanggezelschappen uit alle oorden in het rond aankomen, om luister bij te zetten aan het feest, zoo ook komen in de lente de lieve zangers der natuur aangevlogen om het natuurfeest op te luisteren. Ja, de natuur in de lente is een feest, een gedicht, een zang, want alles leeft en zingt er! De zonne met haar lieve strael
Doet de cruijdekenr weer spruijten
Lustich singht de Nachtegael
Daer de vogheltkens soet fluiten.
O! daar komen ze, riep ik uit; want ik zag hoog in de lucht zwermen van vogeltjes vliegen; het waren de lieve nachtegalen, en in mijne verbeelding zag ik ze nog in het Heilige Land. Ik hoorde ze hun loflied zingen bij het graf van onzen Zaligmaker; ik hoorde ze jubelen onder 't lommer der ceders van den Libanon en aan de oevers van de Jordaan. Ik zag ze ook in Egypte en ik hoorde ze eenzaam kweelen op de pyramiden der woestijn. Ja, ik droomde dat zij den balsemgeur der warme gewesten meebrachten. Welriekend zal de hemelsche melodie wezen, die uit hunne keeltjes gorgelt. Welkom, welkom, lief vogelijn op ons lentefeest, welkom, vermoeide reizigers! De boomen bereiden u reeds het loover; zij zullen hunne takken ineenstrengelen, tot gewelven voor uwe zangershalle! | |
III.En terwijl ik in verrukking in het rond zag, zweefden er twee vogeltjes bij mij: het was het getrouwe huwelijkspaar der lieve zwaluwen; zij hadden te samen de reis ondernomen om hare woning van het vorige jaar weer te betrekken. Zij kwamen van de heete kusten van Afrika, doch hier is hare woning, die door de menschen met eerbied bewaard wordt. Zij zijn onze landgenooten, want hunne kleentjes worden allen hier geboren. Welkom dan, lieve vogeltjes, daar, onder dat strooidak of in een hoek van dat venster zult gij uw nestje vinden; daar kunt gij te samen uitrusten van de vermoeienissen uwer lange reis! Wie zal nu de menigvuldige verscheidenheden beschrijven van het voglenheir dat aankomt en ons het leven in de natuur brengt? Elke vogel, elk diertje heeft zijne melodij en | |
[pagina 247]
| |
alles stemt harmonisch op het groote zangersfeest der natuur. En zoo was ik met die aangename gedachten een dorpke genaderd, en ik zag ook onder menschen dat het lente was. De kleine meisjes huppelden lustig op het jeugdig gras en plukten, schaterend van lachen, maagdelievekens; de landman zong vrolijk achter de ploeg; de hen liep bezorgd met haar kiekentjes door het veld en de haan kraaide. Hoe aangenaam was mij die eerste lentedag geweest! lk wilde er God voor danken en trad 's avonds een kloosterkerkje binnen, dat tusschen oude eikenboomen verscholen lag. Ook daar zag ik een lentefeest, opgevoerd tot aan Maria's troon. Ja, daar vlochten kinderkens kransen voor het beeld der H. Maagd en onder het schikken en strengelen zongen zij Rozekransjen u zij lof
Uit den hof
Des hemels neêrgezonden!
Van verscheiden bloempjens schoon
Als een kroon
Gevlochten, gevlochten en gebonden.
En toen ik neergeknield lag op de marmeren grafzerken van dit heilig verblijf, waaronder de asch rust der kloosterlingen, die hun leven geheel aan God hebben opgeofferd, die de ware liefde gekend hebben, omdat zij God alleen hebben bemind, riep ik uit met den franschen dichter: ‘O! God, ik zoude de steenen waarop ik geknield lig, biddende moeten slijten, om de liefde te genaken, die den kloosterling bezielt!’ Ik hoorde de liefelijke tonen van het orgel en heldere vrouwestemmen zongen: O Koningin des Hemels schoon!
O Koningin, o Koningin,
Daal neder van des Hemels troon,
O Koningin Maria!
O Moeder van Barmhartigheid,
O Koningin, o Koningin,
Bid voor de gansche Christenheid
O Koningin Maria!
|