De rijstvogel.
De heer A. Nuyens, een der leden van de vlaamsche afdeeling in den Antwerpschen katholieken Kring, geeft bij Wolters te Groningen een belangrijk en tevens kostbaar werk uit, namelijk De Vogelwereld, een handboek voor liefhebbers van kamer- en park vogels. Driehonderd afbeeldingen in kleurendruk, geteekend door den kunstschilder C. T'Felt versieren dit boek, prachtig door den Groninger drukker uitgegeven.
Voorwaar, dat is een nuttig boek voor al degenen welke zich met het kweeken van vogels bezig houden, en wij durven het dan ook volmondig bij onze lezers aanbevelen. Om een denkbeeld te kunnen maken in welken onderhoudenden trant de heer Nuyens zijn werk geschreven heeft, nemen wij uit de eerste aflevering eenige bijzonderheden op over den Rijstvogel, dien men in onze vogelkamers aantreft.
Geen enkele buitenlandsche vogel, zegt Nuyens, is sedert onheuglijke tijden in Nederland en in geheel Europa meer bekend dan de Rijstvogel. Alle schrijvers hebben hem vermeld en uitvoerig beschreven. Vooral in ons land hebben de eeuwenoude betrekkingen met onze overzeesche koloniën, hem als een geliefden kameraad in bijna alle woningen verschaft.
Op Java en in geheel Oost-Indië komt hij even talrijk voor als bij ons de huismusch. Zooals de naam aanduidt, is het hoofdvoedsel rijst; wanneer zij in talrijke zwermen op de rijstvelden neervallen kunnen zij aanzienlijke schade aanrichten. De inlanders trachten hen op dezelfde wijze te verjagen, als onze tuinlieden de musschen.
Over de geheele uitgestrektheid der Rijstvelden loopen draden, waaraan lapjes wapperen; in het midden van het veld wordt eene kleine hut gebouwd en hier komen alle draden te samen. Een inlander brengt deze in beweging en tracht zoo de vogels te verschrikken.
Evenmin als onze musschen laten de Rijstvogels zich echter lang vervaard maken; beiden zijn met eene tamelijke mate driestheid bedeeld. Wanneer de rijstvelden onder water staan, voeden zij zich met andere zaden.
Behalve op Java en in Oost-Indië, komt de Rijstvogel ook op Madras en in het zuidelijk gedeelte van China voor; maar men weet niet, of hij daarheen toevallig is verdwaald, dan wel of zijn oorspronkelijk vaderland zich zoo ver uitstrekt. De toevallige invoer op Sumatra, Padang, Bourbon en Mauritius schijnt echter buiten twijfel te zijn. Hetzelfde schijnt ook het geval te zijn voor Sanzibar. Op Nieuw-Zeeland is hij door Europeesche kolonisten ingevoerd.
Bernstein zegt over het leven van den Rijstvogel op Java het volgende: - ‘Evenals onze europesche huismusch bewoont hij uitsluitend de bebouwde landstreken, waar hij een der meest verspreide vinkvogels is. Mannetjes en wijfjes verschillen uiterlijk niet van elkander, de jongen kan men aan hun eenvormig grijs gevedert gemakkelijk onderkennen.
Zoolang de rijstvelden onder water staan, dus gedurende de maanden van november tot maart en april, houden zij zich paarsgewijze of in kleine zwermen bij de dorpen en in het struikgewas op, en voeden zich met zaden, vruchten, insekten en wormen. Zoodra het water echter afgelaten wordt en de rijst zich geel kleurt, begeven zij zich in groote zwermen derwaarts en richten niet zelden groote schade aan. Het nest vond ik nu eens in den kruin van vele boomen, dan eens tusschen de woekerplanten die de stammen der palmen omringen.
In de boomen is dit nest meestal vrij groot