In de prairie.
Eene episode uit het landverhuizersleven in het verre Westen.
(Vervolg.)
IX.
Het is oudejaarsavond. De maan beschijnt de uitgestrekte met sneeuw bedekte prairie, de sterren fonkelen gelijk diamanten en lustig bellengerinkel klinkt door de stille, koude lucht. De jongelieden der onderscheidene naburige neerzettingen bevinden zich allen in sleden op den weg naar Nieuw-Baltimore. Luid gelach en vroolijk gebabbel vermengt zich allerwege met het klokskensgetingel; slechts in een der sleden zit een ernstig zwijgend paar. Zij schijnen elkander slechts weinig te zeggen te hebben en de kleine zwarte voerman, die in een dikken pelsrok op den bok zit en een zijner ooren aan de nijpende koude blootstelt om af te luisteren wat er gesproken zal worden, ziet zich in die verwachting bitter teleurgesteld.
In ‘het Nieuw-Baltimore-Hotel’ zal een groot bal plaats vinden. Sinds weken heeft deze tijding in het land de ronde gemaakt en alle jongelieden op twintig mijlen in den omtrek als geëlectriseerd. Het schoone weder en de prachtige sleebaan moesten er ongetwijfeld toe bijdragen om het gezelschap zeer talrijk te doen zijn en toen Harry Chapman's vurige paarden, die de andere spannen van dezelfde neerzetting steeds ver vooruit waren, eindelijk dampende voor de deur van het hotel stilhielden, verwonderde het de passagiers der sleden niet te vernemen dat het huis overvol was.
‘Dat zal een schitterende huwelijksinzegening zijn,’ fluisterde Harry Chapman zijne reisgezellin Bertha in het oor; ‘wij hadden die niet beter kunnen wenschen.’
Zij hadden namelijk besloten zich dienzelfden avond in het bijzijn van het geheele gezelschap te laten trouwen en in de slee de thuisreis aan te nemen. Tante Polly's kwetsuren en kneuzingen door de tornado, waren zeer ernstig geweest en zij was door den plotselingen dood van haar jongsten lieveling zoo zeer geschokt, dat haar de noodige geestkracht ontbrak, om zich tegen de dringende aanzoeken van Harry Chapman om het huwelijk te voltrekken, te blijven verzetten. En derhalve had Bertha van de trouwe moederlijke vriendin afscheid genomen en het was geen wonder, dat zij gedurende den langen rit door de prairie ongewoon stilzwijgend was.
‘Wij hebben eene kamer voor u opengehouden, miss,’ sprak de waard na haar vriendschappelijk verwelkomd te hebben. ‘Gij behoeft niet dadelijk in de balzaal te verschijnen. Precies te tien uur wordt er gesoupeerd en ik vermeen, dat het 't beste ware de trouwing te te doen plaats hebben onmiddellijk na afloop van den maaltijd en vóór de dans opnieuw begint. Vindt gij dat goed?’
‘Voortreffelijk,’ antwoordde Harry, terwijl de waard met moeite den weg voor hen baande naar de voor hen bestemde kamers.
Tegen tien uur hield een groote, overdekte, met vier paarden bespannen slee voor het hotel stil.
‘Jerusalem,’ riep de in een dikken pels gehulde voerman, ‘dat treffen wij heerlijk! Die wisten wel, dat wij kwamen en illumineerden ons ter eere. Hola, huisknecht, roer uw beenen eens goed! lk geloof op mijn eer, dat ik stijf, lam en verduiveld slaperig ben, maar de vedeltonen frisschen iemand verwonderlijk op, en als ik wat opgepoetst was, zou ik zelf nog wel een dansje wagen.’
‘Wel! knap u dan op, Paul,’ riep eene stem uit de slee; ‘zoo lang er meisjes zijn om mee te dansen en er muziek is, gaan wij niet naar bed.’
En uit de groote, overdekte slee doken drie in zware buffelhuiden gewikkelde mannen op. Zij gingen in huis, namen zonder veel omslag voor een oogenblik bezit van een kamer, waschten zich aangezicht en handen, kamden hunne haren, plooiden hunne halsdoeken recht en verklaarden zich dansvaardig.
‘Komaan, mijne heeren,’ liet aan den ingang der balzaal de stem van den waard zich hooren, ‘het souper is gereed, maar aan de eerste tafel zal slechts de helft der gasten kunnen aanzitten. De heeren, die dames bij zich hebben, zullen wel zoo goed zijn mij te volgen, de overigen zullen nog wat geduld moeten oefenen; wat betreft de overvloed der spijzen zullen zij echter door dat wachten niet te kort komen. Zoodra het maal afgeloopen is, zal er een trouwing plaats vinden. Ik mag u niet verraden, wier lot en handen heden vereenigd zullen worden, maar het bruidspaar heeft beloofd te zullen wachten tot allen gegeten hebben.’
Het is mogelijk dat deze aankondiging een krijgslist van den waard was, om voorraad te besparen; zeker echter was het, dat de nieuwsgierigheid den gasten den eetlust benam, want binnen een uur tijd hadden beide partijen gedaan met eten en kwam het geheele gezelschap vol verwachting in de balzaal bijeen. Eene deur aan het boveneinde der zaal ging open en een geestelijke trad binnen. Terstond verstomde het gepraat, en het gezelschap zag reikhalzend uit naar het achter den geestelijke binnen tredende paar.
De plechtigheid begon.
‘Jerusalem, zij is het!’ klonk eensklaps eene stem uit de menigte.
‘Hij is het!’ schreeuwde een andere stem, en een lange, bleeke, magere man baande zich een weg door het gedrang en naderde het bruidspaar.
De geestelijke hield stil; Bertha zag op en zonk met den uitroep: ‘Ralf! Allen!’ bewusteloos neer.
In de zaal ontstond de grootste opschudding en verwarring. Een oogenblik slechts stond de bruidegom besluiteloos; toen vluchtte hij met een gesmoorden vloek door de achter hem openstaande deur weg. Zonder op Bertha te letten vervolgde Ralf Dover den vluchteling.
‘Houdt hem, houdt hem!’ riepen de gasten. Niemand echter waagde het den waanzinnige den weg te versperren.
De reizigers, die zoo laat en onverwachts aangekomen waren, waren de lang vermiste broeders Dover, onze oude bekende Paul en een jonge man, met name Amos Niles.
Allen wist niet of hij Bertha hulp zou bieden of den broeder volgen, om dezen te verhinderen een ongeluk te begaan. Na een korte aarzeling liet hij zijne zuster aan de zorgen der vrouwen over en snelde zijn broeder Ralf achterna. Deze had een voorsprong en vervolgde met dreigende gebaren den ontstelden bruidegom, die op de rivier toesnelde, welker oevers dicht begroeid waren. Maar de maan scheen helder en de vervolger was hem zoo dicht op de hielen, dat Harry geen mogelijkheid zag, zich te verbergen. Allen riep zijn broeder toe en verzocht hem stil te staan. Maar Ralf luisterde niet naar hem en stormde met wijd opgespalkte oogen en gebalde vuisten als razend voort en kwam den vervolgde steeds nader.
Nu bereikten beiden, gevolgd door de schreeuwende menigte, de rivier. Harry sprong op het ijs en zette zijne vlucht ijlings voort. Iets hooger op was eene kromming in de rivier; kon hij deze bereiken dan was hij gered, daar het dichte onderhout van het bosch aan de overzij een zekere schuilplaats bood.
Toen hij over de gladde, glinsterende oppervlakte voortstormde, riepen verscheidene stemmen: ‘Voorzichtig, voorzichtig! bij de kromming is de rivier open!’
De waarschuwing kwam te laat, indien zij al gehoord werd. Juist toen Ralf de hand uitstak, om zijn vijand te vatten, verdwenen beiden voor de oogen der verschrikte menigte in de diepte. Een akelige angstkreet klonk door de lucht. Als verlamd bleven allen staan, toen plotseling een schelle stem riep: ‘Beneden de kromming is de rivier ook open.’
De mannen begrepen terstond den zin dier woorden, sprongen op het ijs, wierpen zich op den rand van de gapende spleet languit neder en wachtten ademloos wat de strooming brengen zou.
Het scheen lang, zeer lang te duren, en toch verliepen er hoogstens een paar minuten toen een donkere massa van onder het dikke ijs te voorschijn kwam. Alle handen grepen er naar en zij werd ondanks de geweldige strooming aan land getrokken. Het waren de beide mannen: Ralfs armen hielden Harry's lichaam vast omklemd. Waren zij dood? Het scheen zoo. Uit eene gapende wonde aan Harry's slaap zijpelde bloed en verfde de glinsterende sneeuw.
‘Wij moeten hen naar het hotel vervoeren,’ riep Allen; ‘wie wil een wagen halen?’
Twee mannen spoedden zich weg en de anderen beproefden intusschen de verstijfde drenkelingen in het leven terug te roepen.
‘Dat is een dwaze geschiedenis!’ morde Paul,