De Belgische Illustratie. Jaargang 15
(1882-1883)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– AuteursrechtvrijIn de prairie.
| |
VIII.Bertha had zich den ganschen voormiddag in hare kamer opgesloten gehouden om over het gewichtige aanzOek van Harry tot een besluit te komen. Zij voelde geene genegenheid voor den man, die zoo dringend naar hare hand dong, maar van den anderen kant woog ook haar afhankelijke positie, haar volslagen gemis van familie. In hare droevige, tegenstrijdige overwegingen werd zij plotseling gestoord door een haar welbekende stem en zij snelde naar buiten in tante Polly's moederlijke armen. Rubbin volgde de beide vrouwen met de bagage en strekte zich, nadat deze hem afgenomen was, met den schijn- | |
[pagina 235]
| |
baar onschuldigen wensch wat van zijne vermoeienis uit te rusten, voor de deur op de vloermat uit. Zijn oor echter legde hij luisterend zoo dicht mogelijk aan de spleet van de slecht sluitende deur. ‘Men moet den huid niet verkoopen vóór men den beer geschoten heeft, massa Harry,’ grinnikte hij ‘en als ik de oude dame eens een paar woordjes in het oor fluisterde, zouden er wel eens aardige dingen aan het licht kunnen komen.’ Rubbin had den avond te voren het aanzoek van zijn meester bij Bertha afgeluisterd en was terstond naar het blokhuis gereden om mistress Chapman daarvan te verwittigen. Zijne dubbelzinnige toespelingen en geheimzinnige woorden hadden hare vroegere achterdocht weer gewekt en zij had besloten zich bij het aanbreken van den dag naar Nieuw-Baltimore te begeven, waar zij voor de deur van het hotel door Rubbin met al de blijken van de grootste verbazing over hare onverwachte verschijning ontvangen werd. ‘Zeg mij nu echter eens, waarom gij eigenlijk weent?’ vroeg tante Polly hartelijk, nadat zij hoed en doek afgelegd had. Blozende en aarzelende verhaalde Bertha Harry's dringend aanzoek en hare gronden die er voor en tegen waren. ‘En gij bemint hem niet?’ ‘Neen, tante-lief, wees niet boos; hij is knap, goed en vriendelijk, maar ik bemin hem niet genoeg om hem te trouwen - ten minste nu niet.’ ‘Dan moet gij het ook niet doen; op zulk een manier laat ik u niet weghalen. Bemint hij u, gelijk hij zegt, dan kan hij wachten, tot gij hem wederliefde schenken kunt, wil hij dit niet, dan laat hem loopen.’ ‘O! ik ben zoo blij dat gij gekomen zijt, tante-lief; welk goed gesternte voerde u hier heen. Ik gevoel mij zooveel beter en krachtiger, als ik op u steunen kan.’ Het arme meisje was zeer verheugd toen zij zich ontheven zag van de noodzakelijkheid, persoonlijk het aanzoek van Harry van de hand te wijzen. ‘En wat uwe afhankelijkheid betreft, dat is klinkklaar verbeelding,’ ging mistress Chapman voort; ‘uwe hulp in huis vergoedt ruimschoots uw kost en inwoning; en bovendien spraken de buren er over u te verzoeken in den winter een kleine school te openen. Zij zullen u goed betalen en dan kunt gij onafhankelijk zijn als gij wilt.’ ‘Wat kunt gij iemand goed troosten, beste tante,’ nep Bertha en kuste de vriendelijke vrouw op beide wangen. ‘Gij keert vandaag met mij naar huis terug en als gij het gaarne hebt, dan zeg ik Harry dadelijk, hoe gij over de zaak denkt.’ Zoo vond er geen huwelijksvoltrekking dien dag plaats en de stoomboot vertrok zonder vermeerdering van passagiers. Harry schikte zich beter, dan men vermoed zou hebben, in de omstandigheden. ‘Tante,’ sprak hij op het einde van hun onderhoud, ‘gij werkt mij uit een mij onbekende grond tegen; ik verklaar u echter onbewimpeld, dat het u niets baten zal, dat Bertha onvermijdelijk mijne vrouw worden moet. Ik wil wachten en geef toe, dat het onredelijk van mij was, tot een overijld huwelijk bij haar aan te dringen, - mijne vrouw echter moet en zal zij worden en dit wel binnen kort.’ ‘Ik zal het niet verhinderen, Harry; ik verlang slechts dat gij wacht, tot zij haar eigen hart kent en u gaarne volgt. Er is geen haast bij de zaak. Bertha is ons zeer welkom en breekt de dag aan, dat gij haar van ons wegneemt, laat het dan een volledige huwelijksvereeniging zijn en verdwijn niet met haar gelijk een dief in nacht en nevel.’ Zoo keerde Bertha dan weer in het prairiehuis terug en de frissche gezonde octoberlucht verfde weldra weer hare lippen en wangen. En toch voelde zij zich niet gelukkig. Ralfs lot was een bron van aanhoudenden angst en dikwijls meende zij in de nachtelijke stilte zijne stem of zijne voetstappen te hooren. Harry's voortgezette aandrang verontrustte haar eveneens. Zij voelde dat haar hart koud voor hem was, en toch vreesde zij, dat zij niet altijd de noodige kracht zou bezitten om hem af te wijzen. Het was een zonderlinge mengeling van vriendschappelijke genegenheid en wantrouwen, dat zich in haar geheel doen en laten tegenover hem openbaarde. Op een der laatste dagen der maand october mocht Harry er evenwel in gelukken haar te overtuigen, dat zij hem beminde, zonder het zelf te weten en dat het onbillijk en wreed van haar was zonder gegronde reden te weigeren zijne vrouw te worden. ‘Nu hebben wij juist nog schoon weer voor de reis naar huis, bepaal dus den huwelijksdag.’ ‘Doe dat zelf, of laat het aan tante over,’ antwoordde Bertha somber; ‘ik wil hierin geen beslissing nemen.’ ‘Welaan, vandaag is het de laatste october - laat het donderdag de 7 november zijn, juist over acht dagen.’ Tante Polly toonde zich over de meedeeling van de verloving minder verrast dan Harry verwacht had. ‘Wat geschieden moet, zal geschieden,’ morde zij en verliet zuchtende het vertrek. Er zou een wezenlijke bruiloft gevierd worden, de eerste in de nieuwe neerzetting, en tante Polly besloot de zaak zoo feestelijk mogelijk te doen plaats hebben. Alle naburen der kolonie werden op het feestmaal genoodigd; zelfs de waard en de waardin van het ‘Nieuw Baltimore Hotel,’ ontvingen een uitnoodiging. Daags na de verloving verscheen Harry in de keuken met de vraag of hij ook iets doen kon om de toebereidselen te bespoedigen. ‘Het liefste zou het mij wezen, dat gij niet den ganschen dag in huis rondslentert en de menschen uit den weg gaat. Neem toch uw geweer en ga op jacht. Wij hebben versch wildbraad en kwartels en prairiehoenders in menigte noodig.’ ‘Ik zal het doen, tante, en mij zooveel mogelijk buiten ophouden; van tijd tot tijd echter zal ik toch wel eens een oogslag naar binnen mogen werpen, om te zien of Bertha niet weggeloopen is.’ ‘Onzin! een verliefde man is waarlijk het domste schepsel van de wereld. Het is te hopen, dat uwe liefde de wittebroodsweken overleeft.’ ‘Zij zal duren, zoo lang ik leef,’ antwoordde de jonkman ernstig; ‘doch eer ik het vergeet, tante, wees zoo goed, en maak een lijstje van hetgeen gij voor het feestmaal noodig hebt, dan rij ik naar de neerzetting en zorg voor alles.’ ‘Dat is onnoodig; uw oom is wel in staat de kosten van het bruiloftsmaal alleen te dragen.’ ‘Dat weet ik wel, maar ik zou toch liever ook iets daaraan betalen.’ ‘Hebt gij ook geld genoeg voor al uwe uitgaven?’ vroeg de tante kortaf. Zij had het schijnbaar druk met een brood in den oven te schuiven, maar hield in het geheim haar neef scherp in het oog. Harry verschoot van kleur. ‘Gij hebt waarlijk zonderlinge invallen, tante; denkt gij, dat ik met mijn zakgeld niet toekom?’ ‘Och! ik herinner mij van u gehoord te hebben, dat gij om iets te verdienen naar de goudwasscherijen wildet gaan, alvorens naar huis terug te keeren. Daar dit niet gebeurd is, dacht ik, dat gij wellicht van oom eenig geld wildet leenen.’ Mistress Chapman bespiedde met spanning den indruk van hare woorden. ‘Ik wilde naar de gouddelvers gaan en zou dit ook gedaan hebben, indien ik Bertha niet gezien had. Wat echter de geldkwestie betreft ik heb nog genoeg om thuis te komen en suiker en koffie voor den bruiloft te koopen.’ De morgen van den 7 november brak aan. Het weêr, tot dusverre nog zacht en schoon, begon te veranderen. De hemel werd donker, de lucht zwaar, de geheele natuur scheen onheilspellend stil en rustig. Bertha voelde zich onbeschrijflijk treurig gestemd. Bange twijfel folterde haar gemoed op dezen laatsten morgen van hare vrijheid. Had zij er wel aan gedaan, Harry's aanzoek aan te nemen? Waarom was het zoo angstig in haar gemoed en waarvoor was zij bang? Zij wist het niet, en deed zichzelve verwijten zich in dit laatste uur nog zulke vragen te doen. De gasten begonnen aan te komen en werden op hartelijke wijze ontvangen. Op het middaguur zou de huwelijks-inzegening plaats hebben en door den maaltijd gevolgd worden. Het kon ongeveer elf uur wezen; de geestelijke was aangekomen en onderhield zich met het bruidspaar, toen het eensklaps zeer duister werd en een vreemd gerommel, gelijk aan verwijderde donderslagen, de algemeene opmerkzaamheid trok. Allen ijlden naar buiten om de oorzaak te ontdekken. Er vertoonde zich een kleine, waaierachtige wolk, die met groote snelheid naderde en uit welke stralen vuur schoten. Aller oogen vestigden zich angstig op dit natuurverschijnsel. Daar berstte een vreeselijke donderslag met zulk een ontzettend geweld boven de plek los, waar zij stonden, dat allen als kaf voor den wind uit elkander stoven. Eenigen werden op den grond geworpen, anderen een eind ver weggeslingerd; de paarden, welke de gasten aan het huis en in de stallen vastgebonden hadden, rukten zich los en vlogen als razend over de prairie voort, of renden in blinde angst tegen gebouwen en omheiningen. Mistress Chapman was nog in de keuken bezig geweest en verliet het laatste het huis; haar kleinste zoontje klemde zich weenend aan de verschrikte moeder vast. Het was een onheilvol oogenblik. Het geweld van den orkaan lichtte juist een dak van een der bijgebouwen af en slingerde het tegen de deur, uit welke de vrouw des huizes naar buiten kwam. Er volgde een ontzettende stilte. De wolk vloog voorwaarts en de tornadoGa naar voetnoot(1) had ter nauwernood vijf minuten gewoed. Toen het gezelschap zich eenigermate van den schrik hersteld had, onderzocht men de kwetsuren, die men bekomen had, en ontdekte nu eerst dat de vrouw des huizes ontbrak. Een dozijn sterke mannen hieven het dak weg en nu vertoonde zich aan de ontstelde oogen de bewustelooze moeder, die het deerlijk verminkte lijk van haar kind vast omklemd hield. Daar lag de arme kleine Rudolf in feestgewaad, getooid met al zijne kinderlijke schatten en met - verbrijzelden schedel. Bertha boog zich over het misvormde lijkje en morde vol ontzetting: ‘Ben ik vervloekt?’ ‘Er kan vandaag van geen huwelijk sprake zijn,’ luidde de algemeene meening, en de gas ten, die een gedeelte van hun huisgezin thuis gelaten hadden, braken haastig op om te vernemen hoe het met de hunnen gegaan was. Het huis, dat voor het vieren van een feest gastvrij zijne deuren had geopend, was een huis van rouw geworden en het huwelijk werd voor onbepaalden tijd uitgesteld. (Wordt vervolgd.) |
|