Een huis in de XVe eeuw.
Gregorovius in zijne sterk geromantiseerde en dikwijls met haatlijkheid doorweven geschiedenis over de Borgia's, beschrijft als volgt het inwendige van een huis in de XVe eeuw, te Rome:
Over het algemeen is het inwendige van een huis te Rome, zooals nu nog, ontdaan van sierlijkheid. Zware trappen geleiden naar het eigenlijk gezegde verblijf, hetwelk uit een hoofdvertrek en daaraan grenzende kamers bestond, geplaveid en zonder tapijt. De zoldering was gemaakt uit balken, door een parket verbonden en met een laag verf bedekt.
De muren der kamers waren gekalkt; in de prachtiger gemeubelde huizen waren zij met tapitserijen bedekt, doch dit was nog slechts in plechtige omstandigheden. In de XVe eeuw werden de muren slechts zelden met schilderingen versierd, en ware dit, dan verkoos men daartoe familieportretten. In ieder geval vond men in de kamer eene relikwiekas, heiligenbeelden en het beeld der H. Maagd, voor welk laatste altijd eene lamp brandde.
Zware meubels, groote en breede bedden, met eenen hemel bekroond; hooge bruine houten stoelen met beeldhouwerij versierd en op welker zitting men kussens legde. Massieve tafels met een marmeren of ingelegd houten blad, stonden langs de muren. In het hoofdvertrek zag men eene groote kas van geschilderd hout, waarin het linnengoed geborgen werd.
In de meeste huizen vond men destijds oudheden. Men maakte met een zekeren drift kollekties van deze, 't Was het tijdstip dat de eerste opdelvingen plaats hadden. Elken dag leverde de grond van Rome schatten, en men bracht in overvloed oudheden aan, die te Ostia, Tivoli, in de villa Adriana, Porto-Anzo en Palestrina werden opgedolven.
Wat men echter in alle huizen vond, waren wonderen der moderne kunst, zooals bekers, vazen van marmer en porfier, en juweelwerken. Het onmisbare meubel in een romeinsch huis, was destijds de aanrechttafel of kas, van gouden, zilveren en schoone glijzen schotels voorzien. Bij groote maaltijden maakte men parade met alle die kostbaarheden.
Van eene bibliotheek zal nog niet veel sprake geweest zijn.
Trad men nu de paleizen binnen, dan vond men daar eene wezenlijke pracht. Van het paleis van Rodiguez Borgia, schrijft Jacob de Volterra in 1486 het volgende: ‘De groote menigte zilveren schotels, peerlen, met goud en zijde geborduurde stoffen, de boeken, over allerhande wetenschap handelende, die hij bezit, is zeer aanzienlijk en zou eenen koning of eenen paus waardig zijn.’