der stad gesloten en bewaakt, en Peter, zijn aanslag ontdekt ziende, moest de vlucht nemen.
Nu kwam de steen des aanstoots voor Savonarola. In de wet, die hij voor Florence geschreven had, was bepaald, dat hij die voor een politiek misdrijf veroordeeld werd, in beroep kon gaan bij den hoogen raad.
Tijdens de samenzweering van de Medicis te Rome, had men de veelvuldige reistochten opgemerkt van Lambert dell' Antella. Hij werd dan ook sterk verdacht in de samenzweering betrokken te zijn geweest. Aangehouden, werd hij voor de praica gebracht; Antella bekende zijn verraad en maakte de samenzweerders bekend.
Bernard del Nero, Nicolaas Ridolfi, Laurent Tornabuoni, Jan Cambi, Gianozzo Pucci werden aangehouden en na eenige dagen ter dood veroordeeld. Er bleef deze ongelukkigen slechts ééne hoop over, namelijk krachtens de wet van Savonarola, een beroep te doen op den consilio grande. Te vergeefs wierpen de bloedverwanten der veroordeelden zich aan de voeten van den monik van San Marco. Hij was onverbiddelijk in het weigeren van dat beroep en vertrapte alzoo de wet, die hij zelf had gemaakt.
Op eenen avond werden de vijf samenzweerders in den kerker onthoofd en den volgenden dag hunne lijken aan het volk ten toon gesteld; ‘maar,’ zegt de priester Clement, ‘het bloed liet eene vlek op het kleed van den Dominikaner, die door de eeuwen niet is kunnen uitgewischt worden.’ Dat is eene andere droevige bladzij in de geschiedenis van Savonarola. Hij werd, door de miskenning zijner eigen wet, hij, een priester des vredes, de dwingeland van Florence; hij werd daarenboven, zooals wij zegden, ongehoorzaam aan het kerkelijk gezag.
De klachten tegen de stoute gezegden en gewaagde stelsels van den monik werden naar Rome overgebracht, en Alexander VI ontbood ten slotte, na lang aarzelen, den Dominikaner naar Rome. Deze ging echter niet; hij beweerde ziek te zijn; een tweeden keer te Rome of ten minste voor den vicaris-generaal te Bologna gedaagd, gehoorzaamde Savonarola evenmin. De Paus bood hem zelfs een vrijgeleide en de reiskosten aan; doch altijd dezelfde uitvluchten: de geest des oproers had zich van hem meester gemaakt.
Men besloot eindelijk hem van het oppergezag in het klooster te ontheffen, en hem te verbieden nog langer den kansel te beklimmen. De heerschappen van Florence bleven nochtans altijd den monik beschermen en in alles wat zij deden, en alvorens een wettelijk besluit te nemen, gingen zij zijne raadgeving inwinnen. Nog altijd stond Savonarola op den preekstoel en verkondigde daar gewaagde stellingen, dus ketterijen.
Den 18 juni 1497 werd dan ook de banvloek tegen den monik van San Marco, in de zes kerken van Florence, afgelezen. In den eersten oogenblik was Savonarola door die veroordeeling ter neêr geslagen; hij wilde zich onderwerpen en liet de plaats op den preekstoel aan een anderen broeder over; doch de booze geest kwam spoedig boven, en na eene soort van rechtvaardiging te hebben uitgegeven, waarin hij de wettigheid der censuur betwistte, beklom hij andermaal den kansel. Het was echter alsof de censuur op hem drukte en om zich in de oogen van 't publiek te rechtvaardigen, nam hij zijne toevlucht tot spitsvinnigheden, die hem niet meer konden doen beschouwen als kind der Kerk.
Savonarola, na een prachtig voorgaande, was in de macht van den booze; doch hoe wanhopig hij ook worstelde, hij gelukte er niet meer in zich tegen de immer grooter wordende afdaling te verzetten. De oproerigheid nam zóódanig toe, dat Savonarola ten slotte beweerde dat Alexander VI de stadhouder Kristi niet was.
Men vreesde te Rome eene scheuring in de geloovigen te Florence; men was reeds te toegevend en te lankmoedig geweest, en de overheden van gemelde stad hadden al te stout de hand over den oproerigen preêker uitgestrekt. De onberedeneerde geestdrift van een van Savonarola's discipelen, verhaastte den val van den monik.
Onder de bestrijders van Savonarola merkte men een Franciscaner-monnik op, Francesco de la Pouille. Openlijk zegde deze dat Savonarola's stelsels eene pest voor de ziel waren. ‘Dominicus de Pescia heeft gezegd,’ voegde hij er bij, ‘dat hij, om te doen zien dat zijn meester de waarheid preekte, ten vure wilde gaan; welnu, ik ook ben gereed die proef te onderstaan.’ De uitdaging werd aangenomen. Iets dergelijks noemde men, in de middeleeuwen, zich ‘aan het oordeel Gods’ onderwerpen.
Men moet zich met zijne gedachten in de XVe eeuw verplaatsen, om zich een juist denkbeeld van dat zonderling rechtsgeding te maken. De Kerk heeft zich altijd tegen de beroepen op de Godheid, in dergelijke twisten, verklaarden men wist wel dat Rome de toestemming weigeren zou. Om dus geene weigering te ontvangen, haastte men zich te Florence aan de zaak een einde te maken. Inderdaad, wat men ook gezegd hebbe, officieele stukken verklaren, dat in een te Rome gehouden Consistorie de proefneming werd afgekeurd. Carle, zegt Clement, heeft de aanmoediging die Alexander VI aan de Franciscanen gaf, om de dwalingen van Savonarola te blijven bestrijden, voor eene goedkeurig der proefneming beschouwd. Wij herhalen 't, de uitdaging tot de vuurproef vond nooit goedkeuring te Rome, en het doorgaan van die proefneming, doet ons zien dat de kerkelijke tucht in die dagen op verre na niet volledig was.
De 7 april werd dan ook tot het nemen der proef, als de dag aangewezen. Het heidensch Florence, altijd belust op zinprikkelende en opwekkende tooneelen, was te been. De overheid der stad was daar; de Franciscanen kwamen ter plaatse, en de aanhangers van Savonarola niet minder. De brandstapel werd aangestookt. Rondinelli verving broeder Francesco, tegenover Pescia. Men glimlacht inderdaad droevig als men ziet tot wat blinde daden men destijds verviel en nog vervallen zou, wanneer men de stem der Kerk niet meer hoort, of als men aan deze niet meer gehoorzaamt.
Wie vergeet dat Rome alleen te beslissen heeft in kerkelijke zaken en zich aan deze uitspraak onttrekt, vervalt in het bijgeloof, in de dwaling. God, van wien men in hoogmoed een wonder vroeg, deed er een. Bij een helderen en klaren dag, berstte er eensklaps een verschrikkelijk onweer los; de vlam van den brandstapel werd door een fellen stortregen uitgedoofd. ‘De hemel,’ zegt Audin, ‘wilde niet dat de mensch hem uitdaagde.’
Het ijdele, wispelturige, florentijnsch volk was te leur gesteld; de ontgoocheling doodde in die licht ontvlambare karakters het Crediet van Savonarola. De moeielijkheden, die er waren opgerezen, toen de beide concurrenten voor den brandstapel stonden, waren immers van den monik gekomen, zegde men! Nu eerst moet Savonarola gezien hebben over wat lichtzinnig en ondankbaar volk hij geheerscht had.
Den volgenden dag, op Palmenzondag, werd het volk door eenige libertijnen der compagnaccie opgehitst en te wapen geroepen. Het volk randde het klooster aan en bracht dood en vernieling in diezelfde plaats, welke het vroeger zoo vereerd had. Savonarola en Pescia vluchtten voor het volk en men vond ze geknield in de bibliotheek, toen zij namens de overheid der stad werden aangehouden. Hij, die zoo populair was dat hij als op de handen des volks gedragen werd, moest nu, tegen het volk in, door de hellebaarden beschermd worden!
Zoodra de Paus de aanhouding vernam, vroeg deze dringend dat, als de ondervraging zou afgeloopen zijn, de gevangenen aan den H. Stoel zouden worden overgeleverd. Eenige der heeren van de stad, die den monik wilden redden, drongen er op aan, dat dit zou gebeuren; doch de vijanden van Savonarola, de aanhangers van de Medicis, waren zoo talrijk in de stad terug gekomen en zoo invloedrijk geworden, dat men voor die vraag geene ooren had. Savonarola was in den ban der Kerk geslagen, zegde men, en men moest er dus geen ontzag voor hebben!
De ware reden was echter: de vijanden vreesden dat de prooi hun zou ontsnappen! Men besloot nochtans dat men aan Zijne Heiligheid commissarissen vragen zou om de debatten te leiden. De Paus nam dit voorstel aan. Kardinaal Romolie en Turiani, de generaal der Dominikanen zelven, sloegen den weg naar Florence in. De keus van dezen laatste doet wel zien dat de Paus goed gestemd was voor de twee aangehoudenen, bij welke zich vrijwillig een derde Dominikaner gevoegd had. Immers, de generaal der orde was de eerste voorstander en verdediger der aangerande orde.
Had men te Florence lucht van die goede gevoelens, jegens de aangehoudenen, gekregen? Wie weet! In alle geval wachtte men de komst der commissarissen niet af. Den dag na de aanhouding bracht men reeds de drie beschuldigden op de pijnbank. Savonarola was aan zijne heetste vijanden overgeleverd; de zestien rechters waren schier allen arrabiati of compagnacci, razenden of libertijnen. De haat was de drijfveer in dit proces; men dwong verklaringen af door de tortuur; men vervalschte de getuigen.
Nardi zegt dat de blinde haat zóó groot was, dat men de klok in het klooster, waarmee men tijdens den aanval alarm geluid had, en sedert de piagnona (de weenster) genoemd, verwezen als plichtig aan staatsaanslag; zij werd veroordeeld om op eenen ezel door de stad gevoerd te worden en vijftig jaar lang verbannen te blijven. In 1509 werd de klok aan San Marco terug gegeven.
Hoe het zij, vóór dat de pauselijke commissarissen ter plaate waren, werden de drie broeders veroordeeld om verbrand te worden; maar in 't geheel niet, zoo als de protestantsche schrijvers in hunnen haat tegen Rome zeggen, op last of door schuld van den Paus. De dood van Savonarola werd bewerkt door de vijanden van deze, en zij moeten er ook alleen de vor antwoordelijkheid van dragen.
Den 23 mei 1498, twee maanden na het gebeurde met de vuurproef, tastte men den brandstapel voor de drie ongelukkigen op. Hoe hielden zich deze Dominikanen? Zij bereidden zich door de biecht en de HH. Sacramenten tot den dood en gingen dezen moedig te gemoet. Toen de veroordeeling te Rome gekend was, kon men er niet zeer tevreden zijn geweest over het miskennen der overeenkomst, tusschen den Paus en Florence gesloten. De veroordeelden namen den vollen aflaat aan, die de Paus hun gaf en stierven met de verklaring dat zij katholiek waren en bleven.
‘Als Giraloma,’ zegt Audin, ‘zijne broeders evangeliseerde onder de rozelaars van San Marco; als hij op den preekstoel komt om het heidendom aan te vallen; als hij, weergekeerd van zijne sermonen, tegenover het kruisbeeld eenige der bladzijden van zijn Triumphus Crusis schrijft, is hij engelachtig van schoonheid en wij begrijpen den geestdrift dien hij verwekte, en die na drie eeuwen nog voortduurt.
‘Maar als hij vaarwel zegt aan die rozen van Damascus, waarvan zijne woorden schier den zoeten geur zijn; als hij op den grond staat; als hij zich tusschen de heerschappen mengt; als hij van priester staatsman wordt, volksredenaar misschien - dan mag hij zooveel gerucht maken als hij wil: dat gerucht is de zoete stilte niet waard, waarin hij den Heer zocht en vond.’
Eens wetgever geworden, volgde zijn val al heel gauw; hij zelf was niet getrouw aan de wetten die hij zelf maakte. Hij brengt overal de verwarring; hij bestrijdt zijne overheid, hij is ongehoorzaam aan Rome. Hij is plichtvergeter geweest, zijne staatkundige vijanden hebben hem doen vallen.
Van dien kant heeft hij voor ons niets dat bewondering wekt, en men heeft ongelijk hem