Een duister verleden.
Uit het hedendaagsch leven.
(Vervolg.)
VII.
Het bezoek van Paul Gibraltar aan den heer Desherbiers, het besluit van dezen om Brussel te verlaten, kwamen nog den pijnlijken toestand verergeren, waarin Pauline verkeerde. Op dat oogenblik vreesde zij meer dan ooit den ex-colonel der Commune, en indien haar grootvader er bij bleef naar Parijs terug te keeren, hield zij zich bij voorbaat overtuigd, dat Donatien hem niet derwaarts zou volgen. Zij zou zich dus voortaan alleen met haren echtgenoot te Brussel bevinden.
Mevrouw Martinpré, van den staat van zaken onderricht, was erg met de zaak verlegen; zij kende het karakter van den heer Desherbiers, zij begreep de redenen, die hem aandreven om Brussel te verlaten. Van den anderen kant was de tegenzin welken de echtgenoot van haar petekind voor de fransche hoofdstad toonde, voor haar een overtuigend bewijs, dat hij het verblijf aldaar als niet zonder gevaar voor hem beschouwde.
Er verliepen twee dagen zonder dat de beide dames de dubbele vraag durfden aanroeren bij degenen, die geroepen waren er een antwoord op te geven. Eindelijk besloot Pauline nog een uiterste poging te doen bij haren grootvader om dezen over te halen België niet te verlaten. Tot hare groote verrassing vernam zij al dadelijk van hem, dat hij van plan veranderd was en ziehier hoe hij haar die verandering uitlegde.
‘Gisteren,’ zegde hij, ‘ontving ik een brief van dien deugniet, waarin hij mij een plaats van bijeenkomst opgaf, waarheen ik mij begeven heb. Hij had mij eerst onmogelijke voorwaarden gesteld, zoodat ik hem in mijn toorn de deur gewezen had: vandaar het voornemen dat ik u heb medegedeeld; maar ik heb beginnen in te zien dat Gibraltar alles aan uw echtgenoot zou openbaren; en gij zoudt dan de vreeselijke keuze gehad hebben, om òf van hem te scheiden, òf zijne gegronde verwijten, misschien zijn mishandelingen te verduren... In alle gevallen zou uw leven allertreurigst geweest zijn, ongelukkig kind! Helaas! dat noodlottige huwelijk! de liefde heeft u verblind en ik heb te veel eerzucht gevoed. Wij zouden hebben moeten nadenken, niet zoo hoog reiken ons geen begoocheling omtrent de toekomst moeten maken: moeten inzien, dat ondanks alle genomen voorzorgen de burggraaf eenmaal... de waarheid zou leeren kennen. Kortom, om op den waardigen vriend van uw broeder terug te komen, daar hij zich handelbaarder toonde, heb ik opnieuw zijn stilzwijgen gekocht, in ruil voor een door hem onderteekend geschrift, dat hem, naar ik hoop, zal beletten zijne afpersingen te hernieuwen. Evenwel sidder ik nog altijd. Kom, spreek openhartig, mijn kind: is uw echtgenoot nog steeds dezelfde tegenover u?’
‘O ja, papa.’
‘Maar mij dunkt dat er eenige verkoeling tusschen u bestaat.’
‘Hij heeft het zeer druk met beursspeeulatiën sinds hij vriendschapsbetrekkingen aangeknoopt heeft met dien beambte van de Bank, die voor hem speelt en hem groote winsten doet behalen. Ik van mijnen kant, ben nog niet geheel en al bekomen...’
‘Uwe woorden stellen mij gerust; een ding staat echter vast: namelijk dat uw echtgenoot bijna al zijn tijd buitenshuis doorbrengt en een landsman heeft mij verwittigd, dat hij, een burggraaf van geboorte, omgaat met lieden, die ver beneden zijn stand zijn. Ik acht mij verplicht u dit alles te zeggen, opdat gij niets zoudt verwaarloozen om hem tot zijne vroegere gewoonten te doen terugkeeren.’
‘Ik zal uw raad volgen, grootvader,’ antwoordde Pauline, die blijde was te vernemen, dat het gevaar, waarmede zij zich opnieuw van den kant van den ex-colonel der Commune bedreigd geacht had, voorhands weer bezworen was.
Kort daarna kwam haar echtgenoot thuis, vergezeld van San Marco, met wien hij zijn schrijfvertrek binnenging. Zij begonnen overluid te spreken, zoo luid zelfs, dat Pauline de volgende woorden verstaan kon:
‘Zijt gij er wel zeker van, dat hij het was?’ vroeg Donatien.
‘Och kom! ik heb hem gezien gelijk ik u zie, en als ik mij niet gehaast had mijn blauwe bril op te zetten en mijn hoed dieper in de oogen te trekken, had hij mij insgelijks herkend.’
‘Zijne tegenwoordigheid te Brussel is onverklaarbaar. Nochtans te gelooven, dat de advocaat hem heeft doen komen, zou zijn bij dezen een kennis van zaken, een macht veronderstellen, welke zich niet zoover kan uitstrekken. Want ik vraag het u eens, hoe zou hij dien geringen onderofficier opgespoord hebben?’
‘Hoe slim! En Hector Valenson dan?’
‘Deze heeft Jules Berthenay niet tijdens den oorlog kunnen kennen; is hij het dus wezenlijk, dien gij gezien hebt, dan behoeft zijn tegenwoordigheid in deze stad bij ons volstrekt geen ongerustheid te verwekken.’
‘De tijd zal het leeren. Weet gij wel, mijn waarde, dat het evenwel niet kwaad zou zijn in tijds onze maatregelen te nemen voor het geval, dat de grond onder onze voeten te heet mocht worden.’
‘Ik weet, dat gij van al de hoedanigheden van de slang, in de hoogste mate de voorzichtigheid bezit; maar ik voor mij geef de partij niet zoo gemakkelijk op. Hoedanig overigens ook de grond moge zijn, dien wij zullen betreden, staat het evenwel te vreezen dat die Morlant er ons zal ontdekken. Ik heb dus, wat mij betreft, twee machtige redenen om hier te blijven. Eerstens wanhoop ik er niet aan dien advocaat voor goed voor ons onschadelijk te maken; tweedens, zal ik, indien dank zij onzen nieuwen vriend mijne speculatiën zoo goed blijven gelukken, weldra in het bezit zijn van een aardig kapitaal, en dan zal het tijd zijn een verdere beschikking te nemen.’
‘En uwe vrouw?’
‘Spreek mij niet van haar!’ riep Donatien met heftigheid uit; ‘ik kom meer en meer tot de overtuiging, dat ik bij haar verraden ben... Het is wederom die Morlant, daar ben ik zeker van!..... En die twee intriganten, die Martinpré, en die de Trénoy?..... O! mijne wraak zal meer dan een hoofd treffen, dat verzeker ik u!’
‘Uw stijfhoofdigheid om niet met Paul Gibraltar in onderhandeling te treden, verbaast mij uitermate. God weet wat gij omtrent uw bekoorlijke wederhelft en haar grootpapa zoudt vernemen..... Het zal u niet veel kosten, Gij zijt waarlijk niet zeer nieuwsgierig.’
‘O ja! maar het oogenblik is nog niet gekomen. Ik heb wel wat anders te doen. En wel beschouwd, wat gaat mij het verleden van die vrouw en hare familie aan? Het voornaamste is, dat de zaak gelukt is..... financieel.’
Ziedaar het onderhoud dat Pauline van woord tot woord afgeluisterd had.