De portière, welke den ingang van de aangrenzende kamer verborg, werd teruggeslagen en tusschen de zware donkerfluweelen plooien vertoonde zich het vriendelijke aangezicht van Ella.
De dochter des consuls Walter was feestelijk getooid. Een kleed van zware witte zijde met langen sleep omhulde in rijke plooien hare sierlijke gestalte. Een gouden bladerkrans in het donkerblonde zijdeachtig haar, een halsketen, uit gouden blaêren bestaande en op de borst in een medaillon eindigende, vormden den geheelen opschik der dochter van den millioenair.
‘Mijn vader zendt mij, mijnheer von Elliot,’ sprak Ella met hare welluidende stem, ‘wij zijn bij den oostenrijkschen gezant genoodigd en papa is nog aan zijn toilet. Mag ik u gezelschap houden tot hij komt - maar wat deert u?’ brak zij plotseling af. ‘Groote God, gij weent!’.....
Ja, Max weende, hij schaamde zich die tranen niet, hij drong ze niet terug de druppels, die langzaam over zijne wangen liepen. De voorvallen van dien dag hadden zijne buitendien licht prikkelbare zenuwen ten hevigste geschokt - fantasie en wezenlijkheid dwarlden in zijn geest dooreen - zich zijne handeling nagenoeg onbewust zonk hij aan Ella's voeten op de knieën met de woorden:
‘Ach! Ella, Ella, ik ben grenzeloos ongelukkig!’
Het jonge meisje was onthutst een stap teruggeweken, maar reeds in het volgende oogenblik overtoog eene schemering van het innigste geluk haar aangezicht. Licht raakten Ella's handen het blonde hoofd van den jongen man aan.
‘Max..... om Godswil!..... wat is er gebeurd?’
‘Iets vreeselijks, Ella, iets vreeselijks, waarvan ik de herinnering slechts hier vergeten kan - ik moet voort; uit het huis mijns ooms ben ik verdreven; men moet mij schuwen als een melaatsche indien ik de daad gepleegd had, waarvan men mij beschuldigt. - Ella..... zij zeggen, dat ik een dief ben!’
‘Een dief!’ - Had men haar zelve van de zwartste misdaad beschuldigd, dan zou de uitroep, welke Ella von Walters lippen ontsnapte, niet getrouwer de verontwaardiging hebben kunnen uitdrukken, welke haar vervulde.
‘Ella,’ ging de jonkman smeekend voort, ‘onlangs zegdet gij tot mij: “Ik vertrouw u!” ‘Bij deze woorden, die als een hemelsch licht mijn levenspad verhelderen: ik ben onschuldig! - Ik zal u alles verhalen, en laat mij dan nog eenmaal die woorden vernemen, die mij ver van hier verwijderd in vreemde oorden aansporen zullen in mijn rusteloos streven mij u immer waardig te toonen, - zeg dan nog eenmaal: “Ik vertrouw u.”’
‘Spreek op, alles wil ik hooren,’ riep Ella, ‘maar sta op. - Och! ik duldde dat gij in deze houding....’
Ella was diep geschokt. Hare hand zocht de leuning van een stoel, om er op te steunen. En nu verhaalde Max, tegenover haar staande, van dien dag af, dat de oom in de ziekekamer zijner moeder verschenen was tot op het uur, dat hij, als een eerlooze dief gebrandmerkt, der vertwijfeling ter prooi, het huis zijns ooms verlaten had. ‘En thans ben ik tot u gekomen,’ besloot hij, ‘tot uwen vader die vriendelijk en goed voor mij was gelijk niemand anders; in zijne hand wil ik mijn lot leggen, hij zal den smeekende niet terugstooten; hij, wiens heldere blik tot in het hart dringt, zal in het mijne lezen....’
‘Hij heeft gelezen!’
Het voorhangsel scheidde zich - in elegant gezelschapscostuum, een ordeteeken op de borst, stond de consul von Walter op den dorpel.
Verrast richtte de jongeling zijne oogen op de ridderlijke figuur, blozend snelde Ella op haren vader toe: ‘O! trek u mijner aan, gij zijt zoo goed - hij is ontwijfelbaar onschuldig!’
De consul wierp een langen onderzoekenden blik op het gelaat zijner dochter; zonder haar te antwoorden trad hij op Max toe.
‘Hoor mij aan, jong mensch?’ sprak hij zeer ernstig. ‘Gij hebt geen roeping tot koopman, maar ontegenzeggelijk aanleg tot schilderen. Max, uwe teekeningen, uwe schetsen, hoe onvolledig zij ook zijn mogen, droegen de goedkeuring weg van beroemde meesters, wien ik ze voorlegde. Gij hebt geen thuis meer. Welnu! zoek een onderkomen in den tempel der ware kunst; wie haar trouw dienen kan, diens geweten kan door geen misdaad gedrukt zijn. Reeds morgen moet gij voort naar Munchen - dan naar Italië, - ik zorg voor alles. Dikwijls heb ik met uw oom over onze grondbeginselen gestreden, thans zal de theorie door de praktijk bevestigd worden. Wat gij van Thomas Hoveling zegt, kan ik zeer goed aannemen; er kwam mij toch reeds zoo menig gerucht ter oore; zijn voorkomen bevalt mij niet. Gij echter zult mij eer aandoen - gij zult uw oom bewijzen, dat de geest zich niet aan boeien laat leggen en, in staat gesteld zijn aandrift te volgen, zich tot veel edeler doeleinden kan ontwikkelen. Van heden af blijft gij voor hem verdwenen - tot het tijdstip gekomen is, waarop gij hem met het bewustzijn onder de oogen kunt treden, een grooten naam te hebben verworven. Wat den diefstal aangaat, ik zal in liet geheim nazoekingen in het werk stellen om de schuldigen te ontmaskeren, al huiver ik ook bij de gedachte wie daaraan deelnam, wie in uw koffers geld en sleutels verborg. Laat nog heden uit het huis van Hoveling halen wat eenige waarde voor u heeft; morgen vertrekt een mijner schepen naar Australië; voor uw oom reist gij daarmede af tot aan de plaats zijner bestemming, in wezenlijkheid echter stapt te Cuxhaven aan land. En daar nu deze ernstige zaak geregeld is, moet de opgeruimdheid weer tot haar recht komen; de bediende zal u naar een logeerkamer voeren, waar gij rust en verkwikking zult vinden. Wij voor ons willen ons echter aan geen onbeleefdheid schuldig maken, uwe dansers wachten, Ella. Neem afscheid van mijne dochter, Max, - het kan lang duren, eer gij haar in dit leven weer ontmoet.’
De beide jonge lieden stonden elkander tegenover, hunne handen waren ineengestrengeld, hun mond bleef stom - des te welsprekender waren hunne oogen en beiden verstonden elkander in hun hart.
De consul blikte zeer ernstig, maar niet onvriendelijk.
Buiten in het rijtuig, dat nu in galop voortrolde om den verloren tijd in te halen, trok hij Ella tot zich, dicht, zeer dicht aan zijn hart.
‘Mijn kind,’ sprak hij zacht met weeke stem, ‘mijn schrander, goed kind, ik kan op u vertrouwen! Hoed u, hersenschimmen voor wezenlijkheid aan te zien, kunstmatige gevoelens, u zelve misleidend, in eigen boezem aan te kweeken - vreeselijke teleurstelling volgt vroeg of laat. Ella, gij bezit geene moederlijke vriendin die u kan raden, bij wie gij uw hart kunt uitstorten; wat er echter ook moge gebeuren - hebt gij ooit behoefte aan eene ziel, die met u gevoelen en u verstaan kan, bedenk dan, dat uw vader zonder vooroordeelen is en niets wil dan uw geluk, mijn kind, uw tijdelijk en eeuwig geluk.’
Vast klemde de dochter zich aan den vader, hij voelde hare tranen op zijne handen druppelen.