het ook schijne, het was onmogelijk de plek te ontdekken, waar de misdaad gepleegd was, want nergens bestond het geringste spoor van bloed of worsteling. En nochtans had, gelijk ik reeds gezegd heb, de misdaad niet zonder tegenstand plaats gehad ten minste van den kant des ouden Silvesters.’
‘Hier hield meester Andrea op, als iemand wiens ademhaling door een geweldige ontroering afgesneden wordt. Gij kunt oordeelen hoe groot de mijne was en vooral mijne spanning...
‘Om Godswil, deel mij mede wat er met den heer de Monaville gebeurd is, smeek ik u!’
‘Helaas!’ hernam de hotelhouder, men heeft de zekerheid dat de ongelukkige jonkman inderdaad dood is...
‘En hoe heeft men die zekerheid verkregen?’ vroeg ik met een overkropt gemoed.
de bunzing.
‘Dat zal ik u vertellen: Op zeker punt van de vallei ontdekte men een zeer smal voetpad, dat rechts afweek en den weg eenige minuten verkort. Bijna aan het einde van dat voetpad verheft zich een klein boschje, door verscheidene hooge boomen overschaduwd. Het is op die plek, welke als voor een hinderlaag geschapen is, dat de moordenaars zich verborgen hadden, die hunne slachtoffers ongetwijfeld vooruit gegaan waren en tusschen het dichte kreupelhout hun komst bespiedden.
‘Ik ril nog bij de herinnering aan hetgeen men daar zag... Niet alleen was de grond vertrapt en met bloed besproeid, maar men vond er zelfs stukken van een hersenpan en overblijfselen van hersenen..... en bovendien een stuk van een jas, waaraan een knoop bevestigd was. Dat alles is mij vertoond geworden... O! er bestaat geen twijfel meer.....’
‘De goede man, die mij dit verhaal deed, scheen hoe langer hoe meer van streek te geraken, want de vriendelijke manieren van Donatien de Monaville hadden hem voor dezen ingenomen, tijdens de vijf of zes keeren dat hij in zijn logement zijn intrek had genomen.
‘Ik zal u niet beschrijven, welke gewaarwordingen mij bestormden... Evenwel wilde ik alle hoop nog niet opgeven.
‘Voorzeker,’ sprak ik, ‘zijn die laatste ontdekkingen van zeer veel gewicht, maar toch geen stellige bewijzen...’
‘Hoe, geen stellige bewijzen!’ riep de logementhouder uit; ‘ik heb vergeten u te zeggen dat aan die stukken hersenpan haren kleefden, die als die van den burggraaf herkend werden...’
‘O! dan is er geen twijfel meer!’ riep ik diep aangedaan uit..... ‘Maar wat ik mij niet verklaren kan, is dat het lichaam van den meester niet te gelijk met dat van den bediende gevonden is.’
‘Men heeft toch niets onbeproefd gelaten, dat verzeker ik u. Honderden. personen hebben geen duim gronds ondoorzocht gelaten. Daaronder schuilt een geheim, dat alleen de moordenaars kunnen ophelderen.’
‘Wat weet men van deze? Heeft men vermoedens?’
‘O! voorzeker, en meer dan dat..... Men spoort de beide personen op, met wie gij bij Guiseppo kennis gemaakt hebt.’
‘Is het mogelijk!’ riep ik uit; ‘die Leo Durocher?..... O! wat hem betreft, ik kan niet gelooven.....’
‘Er zijn nochtans zware vermoedens tegen hen gerezen, die ik u ga mededeelen. In de eerste plaats logen zij toen zij zegden, dat zij elkander eerst sinds den vorigen dag kenden. Meer dan veertien dagen te voren zijn zij met elkander op verschillende punten van de kust gezien. De Franschman gaf voor met beheerders van den spoorweg gesproken te hebben over plaatsing. Dat was teenemale onwaar. Gij hebt u met eigen oogen kunnen overtuigen, dat hunne geldmiddelen zeer beperkt waren; welnu, op den dag der misdaad heeft de gewaande Isola bij een onzer bankiers verscheidene bankbiljetten tegen goud ingewisseld. Dit is echter nog niets..... Ik bespeur, dat ik alles dooreen haspel, maar ik ben ook nog geheel van streek..... Ik had moeten beginnen met u te zeggen, dat Parido de justicie het eerste op hun spoor gebracht heeft. Tijdens den nacht, dien gij bij hem hebt doorgebracht, heeft hij een onderhoud afgeluisterd, dat de Italiaan en de Franschman met elkander in het Italiaansch voerden. Van den anderen kant is het vastgesteld geworden dat toen Durocher u hier verlaten heeft, hij regelrecht naar zijn kameraad gegaan is, die in een slecht befaamde herberg verwijlde, en daar hebben zij wederom woorden gewisseld, die een arbeider gehoord en aan de justicie medegedeeld heeft, Zoodra de verdenking op hen rustte. Dat alles laat niet den minsten twijfel omtrent het bestaan van een complot over..... Uw arme vriend had, helaas, te veel gepraat.....’
‘Daarin kunt ge wel gelijk hebben..... Maar zijn er geen andere bewijzen?’
‘Ja, bij het lijk van den bediende heeft men een cigarenpijpje gevonden..... gij zult het gewis herkennen gelijk ik het herkend heb..... dat diegene der verdachten die op dien avond bij u was, in den mond had. Dat is toch wel afdoende, zou ik meenen?’
‘Inderdaad,’ antwoordde ik, ‘ik heb dat cigarenpijpje opgemerkt..... ofschoon het niets ongemeens aan zich had. Men verkoopt zulke overal.’
‘Dan zijn er nog eenige fragmenten van brieven gevonden; maar zoo goed mogelijk aaneen gepast, hebben zij bij ongeluk in 't geheel geen samenhang en men vindt er hoegenaamd geen vermelding van plaats of persoon in, want wat kan men maken uit: “Bac..... Mijn waarde Cl.....?” Overigens dagteekenen al die inlichtingen van gisteren..... Misschien heeft de justicie in dien tusschentijd meer ontdekt.’
‘Gij hebt mij nog niet gezegd wat er van de ellendelingen geworden is, die men verdenkt. Heeft men eenige hoop hen in handen te krijgen?’
‘Tot dusverre is men er nog niet in gelukt hen op het spoor te komen. Gij begrijpt dat in een land gelijk het onze het zeer gemakkelijk gaat, zich verborgen te houden. Hebben wij hier niet honderden algemeen bekende bandieten, die zich zelfs straffeloos overal durven te laten zien.’
‘Een kwartieruurs later bevond ik mij in het paleis waar het crimineele gerechtshof zetelt, en daar verklaarde ik aan den magistraat, die met het onderzoek der zaak belast was, dat ik mij te zijner beschikking kwam stellen, om de justicie in hare moeielijke taak behulpzaam te wezen.
‘Uit hetgeen voorafgaat, kunt gij u gemakkelijk voorstellen, omtrent welke punten ik ondervraagd werd. Had ik mij nog met de geringste hoop gevleid bij mijne komst in het paleis, helaas! bij mijn vertrek verkeerde ik niet meer in de geringste onzekerheid omtrent het treurig uiteinde van mijn vriend en de wezenlijke bedrijvers van de misdaad.’