Tafelmode in de XVIIe eeuw.
Nicolaas de Bonnefons schreef in de XVIIe eeuw een boek over de wijze waarop men zijne gasten ontvangen moest. Onder leest men in zijn boek:
‘Ik zou er voor zijn, bij eene vereeniging van dertig personen uit den hoogen stand en die men naar hunnen rang zou willen onthalen, dat de tellooren zóó ver van elkander staan, dat men nog een stoel tusschen de gasten plaatsen kan, opdat iedereen zich gemakkelijk zou kunnen bewegen. Niets is onaangenamer dan dat men aan tafel zijne ellebogen niet roeren kan en men door de engheid der plaats gedwongen is gedurig zijnen buurman of buurvrouw aan te raken.
‘Breed moet de tafel zijn; van alle kanten moet het amelaken tot op den vloer afhangen: aan elken kant der tafel kunnen veertien gasten plaats nemen, een aan het boven- en een aan het benedeneinde. Op zoo'n maal moet achtmaal worden opgediend.’
Schrijver spreekt bij het maal van geene soep, een bewijs dat men destijds de maaltijden met die spijze niet begon. Hij zou dit anders wel gezegd hebben, aangezien hij niets schijnt te vergeten. Zoo herinnert hij den tafeldienaar er aan, dat hij geen groot stuk vleesch of wild voor een voornamen gast zetten mag. Hierdoor zou deze in zijn gesprek, dat hij met zijnen overbuurman te voeren heeft, kunnen verhinderd worden, te meer daar die persoon, indien men eene behoorlijke plaatsing heeft in acht genomen, eene dame zijn zal.
Volgens de regels der beleefdheid moet degene wien men een stuk vleesch voorzet, dit ook snijden, en men zou alzoo dien voornamen persoon dwingen als voorsnijder op te treden.
Bij ieder verschillend gerecht geeft men schoone tellooren, en na twee gerechten worden aan de gasten schoone servetten of handvagen gegeven, zoodat men er, bij achtmaal opdienens, vier aan elken genoodigde moet overhandigen.
Wat het wegnemen der schotels en tellooren betreft, dit vangt aan het benedeneinde der tafel aan, doch bij het opbrengen van nieuwe schotels zal men in het midden der tafel aanvangen, omdat het onaangenaam is voor hooge personen op eene ongegarneerde tafel te staren.
Ziehier hoe Bonnefons eene kleine tafel regelt:
Het beste was vier soorten van groenten op de vier hoeken te plaatsen en tusschen beiden vier tafelringen met vier zoutvaten en op de ringen vier italiaausche schotels met gekapt vleesch. Voor het tweede gerecht diende men vier soorten van vleesch op, in de plaats van de groenten, en in plaats van gekapt vleesch vier soorten van salaad.
Voor het derde gerecht kwamen het boschwild en het huiswild, als kapuinen en kiekens, voor den dag, gediend op platte schotels. Het midden der tafel blijft ledig of liever wordt ingenomen door oranjeappels, fruit, marsepijn, gebakken, compotten, die de vruchten op brandewijn bevatten. Men ziet dat men in de XVIIe eeuw ruim en lekker tafelde.
Over onze Nederlanden vindt men bij pater Poirters eene volledige beschrijving hoe het hier, bij een maaltijd van aanbelang en in de hooge wereld, toeging, waar men den gasten, alvorens aan den geurigen wijn en lekkere marmeladen te beginnen, rozewater in een zilveren bekken voorhield, om zich de handen te parfumeeren.