rijk verbruiken veel van onzen voorraad; vroeger was Amerika eene belangrijke markt voor dezen handel. Doch sinds jaren worden onze strooivlechten bijna overal verdrongen door produkten uit China. Onzaggelijk groot is de hoeveelheid strooivlechten, die uit het hemelsch keizerrijk in Europa en Amerika worden ingevoerd, en de prijzen van deze strooivlechten maken alle mededinging voor den Europeeschen werker schier onmogelijk. Het werkloon is hier op de helft verminderd, en onze nijverheid is met verval, ja, zelfs met ondergang bedreigd. De kamp met China is de groote struikelsteen voor meer dan eene nijverheid in de toekomst!
Welk is de oorsprong van deze nijverheid in ons vaderland? - Niemand heeft tot heden toe het raadsel kunnen oplossen. In eene kronijk der veertiende eeuw leest men van eene Bertha d'Otrange, in het land van Luik, die een strooien boetkleed voor haren edelen echtgenoot, den heer Wauthier de Berlioux gevlochten heeft. Meer weet men niet tot in de helft der achttiende eeuw.
Een vader verdeelt in 1744 zijne goederen, en dit gedurende zijn leven, tusschen zijne kinderen, op voorwaarde, dat hem jaarlijks eene lijfrente en eenige strooibossen zullen uitgekeerd worden, wà de slons, luidt het Waalsch handschrift, hetgene beteekent strooihalmen, voorbereid om gevlochten te worden. Een zeker bewijs dat deze nijverheid reeds in voege was.
Men bewaart verder een handboekje van een strooihoedennaaier, die in en na 1774 jaarlijks in de lente zijne nijverheid in Londen ging uitoefenen, en daarin vindt men bestellingen in strooivlechten en hoeden voor engelsche huizen opgeteekend.
Wonderlijke zaak, voorwaar!
Inderdaad toen bloeide reeds meer dan eene eeuw de strooinijverheid in de koninklijke stad van St. Albans op eenige mijlen afstands van Londen. De ongelukkige koningin van Schotland Maria Stuart, had eenige huisgezinnen van strooivlechters uit Lotharingen naar hare domeinen overgevoerd. Haar zoon Jacob vestigde later deze huisgezinnen in St. Albans en bevoordeelde de ontwikkeling hunner nijverheid, welke weldra eene onuitputtelijke bron van voorspoed werd voor dit gewest. Onze strooivlechten moesten in dit tijdstip reeds keurig zijn afgewerkt, om op de engelsche markt eenigen aftrek te vinden.
Nochtans bleef deze nijverheid langzaam voortslenteren tot op het einde der verledene eeuw. Toen nam een schrander en kundig man de zaak in handen. Hij bestudeerde nauwkeurig de voorbereiding en witting der grondstof voor het vervaardigen van strooivlechten; reisde zelfs met dit doel naar Italië, vestigde zich een tijd lang in de omstreken van Florentië, waar sinds onheugelijke tijden deze nijverheid bloeide en bespiedde al de geheimen van de aankweeking, de witting en het vlechten der strooihalmen. Bij zijne terugkomst was hij een meester in het vak. Met belangloozen iever onderwees hij zijne medeburgers in de kunst om keurige strooihoeden te vlechten. Onder zijne wetenschappelijke leiding nam deze nijverheid eene rasse ontwikkeling in het dal der Geer.
Die menschenvriend, ten rechte door baron Demousseaux, prefekt te Luik onder het eerste keizerrijk, als den weldoener en wetgever van dit gewest geroemd, was een priester, Gilles Jozef Evrard Ramoux, pastoor van Glons. Ten jare 1750 in de stad Luik geboren, was hij in zijne jeugd professor van latijnsche letterkunde en later schrijver van vele latijnsche gedichten, maar die den man niet overleefden. De liederen, integendeel, welke hij in waalschen tongval dichtte, worden heden nog door het volk gezongen. In 1783 werd hij benoemd tot de pastorij van het belangrijk dorp Glons, gelegen in het midden van het dal, door de Geer bespoelt. Nu wijdde de ieverige dorpsherder onvermoeid gansch zijn leven toe aan de bevordering van het zedelijk en stoffelijk heil zijner parochianen. De landstreek was niet alleen arm, maar geteisterd door familietwisten en overgeleverd aan wanorde en losbandigheid - en, zie wat een krachtdadig en ieverig man vermag! - op weinige jaren was dit oord bewoond door eene christelijke, vreedzame en welvarende bevolking.
Ramoux was niet alleen een onvermoeid vredeprediker en godsdienstleeraar, maar daarbij een ervaren meester in het strooivlechten. Hij zette zich dagelijks aan den nederigen haard des werkmans neder, en leerde hun de kunst, welke hij in Italië had afgezien, om volmaakter de strooihalmen voor te bereiden en ineen te vlechten. Het goede zaad viel op geen dorren grond; het schoot weldra op in een weelderigen oogst. Nog voor zijnen dood werd hij alom gezegend als den weldoener dezer landstreek.
Zijne edele pogingen voor het welzijn der bevolking, werden met onverdroten iever geschraagd door een nederig schoolmeester, Mathieu Delvenne, een man ervaren in de kruidkunde en in de vaderlandsche geschiedenis. Hij is bekend door een werk Biographie des Pays-Bas, ancienne et moderne (Liège 1828 - 1829; 2 vol. in 80); eene verdienstelijke verzameling van levenschrijvingen, welke eene groote belezenheid verraadt. Geboren te Luik in 1778 werd Delvenne, na het verlaten der schoolbanken, met het onderwijs der jeugd in Glons belast. Vele jaren wijdde hij zich aan die taak toe. Van 1810 was hij daarbij gemeente-secretaris, en kreeg weldra, door zijne aanhoudende werkzaamheden, bijna gansch het gemeentebestuur in handen. Deze buitengewone, en zelfs onwettige invloed op de gemeentebelangen berokkende hem echter vele vijanden. Zoozeer wies de verbittering tegen zijne aanmatigende handelwijze, dat in 1833 hij van zijn ambt als schoolmeester ontslagen werd, en een tiental jaren later in de diepste ellende, vergeten en van allen verlaten, in het graf daalde. Politieke dorpsgeschillen doofden bij zijne tijdgenooten alle dankbaarheid uit voor vroegere weldaden!
En nochtans dank aan de pogingen van Delvenne en Ramoux had de nijverheid van het strooivlechten zich volmaakt en eene groote uitbreiding gekregen. Honderden nijveraars richtteden voorspoedige strooihoedenfabrieken op in de bijzonderste steden van België, Holland, Frankrijk en Duitschland.
Het strooivlechten werd een zegen voor deze voormalige arme landstreek. De bestellingen voor de keurige voortbrengselen onzer nijverheid stroomden van alle zijden toe; duizenden handen konden de aanvraag naar belgische strooivlechten niet voldoen. De uitvinding van een klein en eenvoudig werktuig vermeerderde nog den bloei dezer nijverheid. Tot in het begin dezer eeuw werden de strooihalmen, ofwel geheel en onverdeeld ineengevlochten, ofwel ruw en onregelmatig met een mes gekloven, om verwerkt te worden.
Pastoor Ramoux wordt wel eens geroemd als de uitvinder van dit nuttig werktuigsken om stroopijlen te klieven, en in waalschen tongval ustège genaamd. Het is een ijzeren kokerken op den top door zoovele gaatjes doorboord als men gedeeltens regelmatig wil splitsen. De eer van deze uitvinding of veeleer van de invoering van dit werktuig hoort toe aan een franschen soldaat, alleen bekend onder den bijnaam van e Marseillee, naar zijne geboortestad Marseille. In het begin der eeuw vestigde hij zich te Ruckelingen en huwde er een meisje van het dorp. Zoo waren het insgelijks fransche krijgsgevangenen in 1803 te Luton, in het graafschap Bedfort, ingekwartierd, die dit onontbeerlijk werktuig in Engeland bekend maakten; hierdoor nam de nijverheid van het strooivlechten zoo rasse uitbreiding, dat men de jaarlijksche voortbrenging op eene waarde van boven de vijftig millioen franks berekent.
Alhoewel hier te lande de ontwikkeling dezer nijverheid niet tot zulkdanige hoogte steeg, werd zij toch eene milde en onuitputtelijke bron van welvaart voor de landbouwers van de vallei der Geer.
Men doorloope deze fraaie, welbekomde dorpen, over eenige jaren nog vuile en morsige vlekken; een hoop hutten hier en daar rond eene groote hoeve verzameld, om zich een waar denkbeeld te maken van den weldadigen invloed dezer bijna onbekende nijverheid. ‘Ja, roept reeds in 1862 een uitstekende economist uit, het is eene wonderlijke zaak te zien, wat eene nijverheid vermag, in nauw verband met den landbouw, voor de welvaart van eene weinig vruchtbare en afgezonderde landstreek. Het is waarlijk een lust deze schoone dorpen te doorwandelen, deze fraaie en schilderachtige woningen te beschouwen, de reinheid, orde en smaak, die overal heerscht te aanstaren. Deze uitstralende welvaart op een schralen bodem is des te treffender, als men de dorpen van La Hesbayes doorloopen heeft, zoo ellendig, zoo vuil en zoo wanordelijk, en dit nochtans te midden van eene vruchtbare landstreek.’
Het dagloon der strooivlechters is nochtans gering, nu vooral in dezen aanhoudenden handelcrisis en daarbij nog gedrukt door zich opvolgende koude en vochtige zomers, welke den aftrek der strooivlechten op de helft verminderd heeft.
Gelukkiglijk is de bevolking doorgaans zedelijk, vlijtig en matig.
Met taai gemoed en bewonderingswaardige veerkracht biedt zij het hoofd aan den storm. Daarbij jaarlijks in de winter- en lentemaanden, verlaten vier of vijf duizend strooihoedennaaiers hunne haardsteden, om hunnen stiel uit te oefenen, in de voornaamste steden onzes vaderlands, van Holland, Duitschland en Frankrijk. En als zij tegen den oogsttijd blijgemoed bij de hunnen terugkeeren is de buidel wel voorzien van spaarpenningen, toereikend, om gedurende het overige des jaars hunne huisgezinnen voor armoede te vrijwaren.
Heden is Ruckelingen de voornaamste zetel dezer nijverheid. Het is een fraai dorp, door de Geer bespoelt, en te midden des dals op de grensscheiding der provinciën Limburg en Luik gelegen. Zijne bevolking is niet talrijk; doch mag het als een der schoonste landelijke gemeentens onzes lands geroemd worden. Voorwaar, een lief en bekoorlijk vlek, met breede straatwegen en pleinen, omringd door groene weilanden. Eene menigte kleine villa's door de bijzonderste strooihandelaars en hoedenfabrikanten bewoond, geven het dorp een schilderachtig aanzien en getuigen van een zonderlingen welstand.
Ongelukkiglijk, zoo als wij hooger zegden, is er sinds eenige jaren geen vooruitgang meer in deze nijverheid. De reden van deze verkwijning zijn menigvuldig. De bijzonderste reeds ter loops aangeduid liggen buiten het bereik van menschelijke pogingen: geduldig moet men betere tijden afwachten. Doch zou men niet mogen beweren, dat een weinig meer wilskracht veel aan den toestand zou kunnen verhelpen? Onze landelijke bevolking is wars van alle nieuwigheid, en past de ontdekkingen der wetenschap slechts traag en als met weerzin aan de nijverheid toe. Lang duurde het alvorens men de naaimachienen voor het vervaardigen van strooihoeden wilde gebruiken, en terwijl onze mededingers den handenarbeid door de kracht des stooms vervangen, blijft men in het oude voetspoor armzalig voortslenteren.
Ware het, echter, niet spijtig, dat zulke bloeiende nijverheid moest in verval geraken? - Het is geen fabriekarbeid, maar een werk, door oud en jong, aan den huiselijken haard verricht. De huismoeder biedt wekelijks de vervaardigde strooivlechten bij de handelaars aan, bedingt vrij en onafhankelijk den verkoopprijs, en rijzing en daling der stroovlechten worden onmiddellijk den arbeider aangerekend.
Maar er is eene leelijke keerzijde aan dit anders bekoorlijk tafereel. Het is het ouder-