Nieuwjaarsgiften.
Het geven van nieuwjaarsgeschenken is een gewoonte, die voortkomt van de Romeinen. Tijdens Romulus zond men blaêren van ijzerkruid of takken, die, in het aan Strenua, de godin der sterkte, toegewijde bosch, waren gekapt. De noordervolken zochten in de heilige bosschen den marentak, die langen tijd, volgens de denkwijze des volks, eene bijzondere kracht bezat.
Toen later de Romeinen meer de waarde van het soliede kenden, werden die nuttelooze takken en blaêren vervangen door vruchten, dadels, alsmede door honigraten, en weldra door goud, zilver en andere kostbaarheden. De keizers hadden voor alles de hand open. Keizer Augustus nam die geschenken zelfs van het gemeenste volk aan. Overigens de keizer bedelde alle jaren één dag in de straten van Rome en besteedde dit geld tot versiering der godenbeelden in de stad.
Tiberius wilde geene geschenken aannemen van het volk; hij verwijderde zich op den daartoe bepaalden dag uit Rome, maar Caligula, een gierig en schraapzuchtig man, hield zitting vóór zijn paleis en nam al aan wat het volk hem brengen wilde.
De frankische koningen deden hetzelfde; zij aanvaardden allerlei geschenken, zelfs paarden. Dat paard droeg den naam des schenkers, om dezen te onderscheiden van anderen die den koning niet gedachtig waren geweest. Die geschenken waren een goed deel van het inkomen des konings en bleven dan ook, in zekeren zin, eeuwenlang voortbestaan.
Toen het koninkdom onder den insluipenden invloed der hofmeiers al zijnen glans verloren had, en de luie en vadsige vorsten zich als het ware schier niet meer bewogen, kwamen zij toch op den bepaalden dag buiten hun paleis, om de geschenken des volks meester te worden, van dat volk dat zij echter zoo diep minachtten!