heer de Monaville aan onzen reisgenoot geheel zijn vervlogen leven, al zijne plannen voor de toekomst. Het spreekt van zelf dat zijne verloofde voor een groot gedeelte in het gesprek voorkwam, te meer wijl Durocher hem in die richting scheen aan te moedigen, zeggende dat ook hij in het schoone Frankrijk beminde en bemind werd. Dank zij het welwillende oor dat hij onzen verliefde leende, was hij weldra op de hoogte van zijne zaken en zelfs van alles, wat de Marchesa Pazzaro, haar verblijf, haar familie enz. betrof.
‘De tocht liep zonder eenig ongeval af en te Syracuse aangekomen, lieten wij ons naar het hotel ‘Bella Parigi’ voeren.
‘Op het oogenblik dat wij zouden binnengaan, wilden onze beide reisgenooten ons verlaten; doch wij drongen bij hen aan om met ons te blijven soupeeren. Leo Durocher nam alleen de uitnoodiging aan; de Italiaan weigerde halsstarrig en verwijderde zich ijlings na ons tamelijk koel vaarwel gezegd te hebben.
de hal te haarlem.
‘Wij zetten ons aan tafel, maar het gesprek wilde niet vlotten. Leo Durocher at om zoo te zeggen stilzwijgend, terwijl hij verstrooid op onze vragen antwoordde. Hij wachtte zelfs niet eens het einde van den maaltijd af om ons te verlaten; hij vreesde, naar hij voorgaf, den persoon, bij wien hij een bezoek moest brengen, niet meer te zullen treffen. Wij deden geen moeite om hem terug te houden, te meer daar wij in onze voorgaande gesprekken overeengekomen waren, dat wij elkander den een of anderen dag zouden wederzien, als hij de betrekking kreeg, waarom hij aanzoek deed.
‘Gij kunt begrijpen, waarde vriend, dat dit vooruitzicht ons zeer toelachte. De heer de Monaville was voornemens zich op Sicilië metterwoon te vestigen en ik van plan er den geheelen winter door te brengen; het was derhalve voor ons een buitenkansje van tijd tot tijd een Franschman, een landgenoot, een innemend jong mensch, met uitgebreide kundigheden tot onze beschikking te hebben. Zich herinnerende dat hij een hoofdambtenaar van dien spoorweg kende, verzekerde Donatien mij dat hij zich haasten zou, dezen ten gunste van onzen nieuwen bekende te schrijven.
Den volgenden dag brak zeer treurig voor mij aan. Mijn hart was beklemd en de heer de Monaville scheen insgelijks ontroerd. Dat komt omdat het oogenblik daar was, dat wij van elkander zouden scheiden.
‘Komaan,’ zeide Donatien tot mij, ‘gij zijt zoo vriendelijk geweest mij tot hier te vergezellen; ik heb nog slechts een afstand van vijf uren af te leggen, om de villa van mijn aanstaanden schoonvader te bereiken. Als gij mij eens vergezeldet!... Gij zoudt kennis maken met mijne verloofde en morgen avond te Catane terug kunnen zijn. Gij zult een heerlijke landstreek aanschouwen, de boorden van den Anapo, het Anapus der Grieken, een rivier, vermaard in de fabelleer en de geschiedenis. Wij zullen paarden nemen tot aan twee derden van de weg en het overige zijn wij gedwongen te voet af te leggen; maar wij zullen reikelijk schadeloos gesteld worden voor onze moeite, door de schoonheid der inderdaad grootsche en woeste gezichtspunten.
‘Geloof mij,’ antwoordde ik, ‘ik zou mij gelukkig achten nog vier en twintig uren met u door te brengen, maar helaas, het is mij onmogelijk... Er is reeds gisteren avond te Catane een brief voor mij moeten aankomen, dien ik onmiddellijk zal moeten beantwoorden, anders zou ik de levendigste ongerustheid veroorzaken aan mijne oude moeder, die mij slechts onder voorwaarde heeft laten vertrekken, dat ik haar minstens twee maal per week tijding zou doen toekomen.’
‘Wanneer zullen wij elkander dus wederzien?’
‘Dat zal er van afhangen... Gij gaat over veertien dagen trouwen, niet waar? En daarna, hebt gij mij gezegd, vertrekt gij naar Frankrijk, waar gij een paar maanden met uwe vronw gaat doorbrengen... Welnu, laten wij elkander hier in Syracuse na uw terugkeer weerzien.’
‘O!’ sprak de heer de Monaville glimlachende, ‘dat is zeer lang... Maar weet ge wat? Kom over een dag of tien terug en woon dan mijn huwelijk bij.’
‘Dat treft toevallig,’ riep ik uit; ‘ik wilde u juist meededen dat die gedachte bij mij opgekomen was. Het blijft dus afgesproken: Over acht dagen zien wij elkander weer.’
‘Het innemende en schoone gelaat van den heer de Monaville drukte eene tevredenheid uit, welke mij diep trof, want zij bewees mij, dat ik in hem een waren vriend gevonden had.
‘Gij begrijpt, mijn waarde, dat wij, onder die omstandigheden, nog al opgeruimd scheidden.
‘Daar ik hier spoedig wil terugkeeren, ben ik van plan het hotel niet te verlaten, voor het uur dat de stoomboot gaat vertrekken, want ik wil van dat vervoermiddel gebruik maken om naar Catane terug te keeren en ik maak van den tijd, die mij nog rest, gebruik, om u dezen brief te schrijven.’