die voor de artillerie te Boom, die voor de genie te Schelle aan wal gebracht. Eerst den 29 november was alles ter plaatse en de opening der loopgracht werd op den eerstkomenden nacht bepaald.
Maarschalk Gérard begaf zich naar Berchem, om dit dorp niet meer te verlaten, vóór dat het beleg ten einde zijn zou.
Bij het vallen van den nacht van 29 op 30 naderden de drie brigades infanterie, hoofdzakelijk voor het beleg bestemd, Berchem en de belgische posten, die krachtens de wapenschorsing van 1831 eene linie bezetteden op korten afstand der Citadel, werden door de fransche posten vervangen.
Generaal Haxo had de loopgraaf geteekend; 3500 soldaten werden er aan gebezigd; muren, hagen, grachten en een felle slagregen, die in den nacht viel en 's morgens met nieuwe kracht hervat werd, maakten de werkzaamheden zeer moeielijk. Voor het aanbreken van den dag was men echter tegen den aanval gedekt.
Het was acht uren 's morgens toen de belegerden het werk gewaar werden. Geen schot viel, en men dacht in het fransche kamp dat men in het Kasteel eene andere vijandelijkheid van zins was. Des middags donderde het eerste schot van het Kasteel en joeg den Antwerpenaar andermaal een doodschrik in het hart. Het vuur was in den aan vang zwak. ‘Wij dachten, zegt de fransche schrijver, dat dit het voorteeken was van eene zwakke verdediging; wij hebben ons later hierin bedrogen gezien.’
Het water hinderde op eene gevoelige wijze de werkzaamheden der Franschen; de regen en het gemis van afloop van de beek op 't Kiel, deed de loopgraven vol water schieten. In de meeste dezer stond het water en het slijk tot aan de knieën. Men vermeed wel is waar zooveel mogelijk de watervakken en grachten, en dit gelukte rond de oude Harmonie, maar niet overal.
Ook de artillerie had veel te worstelen met den doorweekten grond; ofschoon zij hare batterijen in den nacht dat de loopgracht geopend werd, begon op te werpen, gelukte zij er slechts vijf dagen later in het geschut te beginnen. Den 4 december, te half 12 des morgens, vingen 82 kanons, obitsen en mortieren, in twaalf batterijen verdeeld, het vuur aan.
‘Vele personen, zegt de Relation, dachten dat de Citadel in een omzien zou verpletterd en gedwongen zijn zich nog denzelfden dag over te geven. Hunne hoop werd verijdeld. Het vuur der Citadel, wel verre van te verzwakken, werd integendeel steeds heviger.’
De Franschen werkten manhaftig onder dat moordend vuur voort. Op den regen, die hen in de eerste nachten zoooveel leed en moeite had aangebracht, volgde nu een andere hinderpaal: de nachten waren nu door het maanlicht zoo helder, dat men van het Kasteel alles nauwkeurig zien kon. De bommen sloegen de schanskorven om, de verliezen aan menschenlevens waren groot en het werk ging trager van de hand.
De linkerhand der lunette St. Laurent was slecht verdedigd, en het was langs dien kant dat een vlot met mineurs werd afgelaten, zonder dat men deze op de forteres zien kon. Een hevig geweervuur duurde op dit gedeelte voort, zonder dat de Hollanders het maken der mijnen konden beletten. Vier dagen moesten de Franschen arbeiden eer deze voltrokken waren. In den nacht van den 13 op 14 december sprong de muur en maakte eene groote bres.
De lunette had slechts eene bezetting van 100 man. Na de ontploffing stormden de Franschen binnen, namen een 60tal Hollanders gevangen, terwijl de overigen over den muur sprongen en de verdere werken bereikten. Er bevonden zich in Antwerpen een aantal vreemde, vooral engelsche en pruisische officiers, die al de bewegingen van het beleg nauwkeurig volgden.
Wanneer zij de Franschen, doornat, beslijkt en in hunne gelederen gedund, uit de loopgrachten zagen terugkeeren, dachten zij aan een weinig eervol einde van het beleg; doch de inneming van dit buitenwerk verhoogde den moed en deed eindelijk aan een bepaald goeden uitslag denken.
De fransche artillerie bracht op de Citadel eene overgroote vernieling en schade toe. De gebouwen werden in brand geschoten, de kleine poeiermagazijnen sprongen in de lucht, een aantal kanonnen werden gedemonteerd, doch onmiddellijk door die der uiterste en niet bedreigde werken vervangen, en het vuur werd met nieuwe hevigheid voortgezet. Wat de troepen op het kasteel aangaat, deze vonden nog alleen schuilplaats in de kazematten.
De uitvallen, die de Hollanders deden, waren niet veel meer dan proeftochten; de twee voornaamsten waren die van den 2 december en die in den nacht van 10 op 11. Beiden werden gedaan door 50 à 70 manschappen; in den laatsten uitval werd de infanterie door mineurs vergezeld, die, ziende dat de infanterie aarzelde, vooruit snelde, de fransche werkliê op de vlucht dreef, de schanskorven omwierp en het werk deels vernielde.
Wij zullen de verschillende bewegingen van twee kanten niet stap voor stap nagaan. Het hevigste vuur was, van den kant van 't Kasteel, den 21 december; 't ging uit van het bastion Hermando, en de rechterflank van het bastion Paciotto. Het fransche vuur was grootendeels onmachtig tegen dat der Nederlanders. Toch schoot het bres aan het bastion Toledo. Den 23 vroeg generaal Chassé om te capituleeren.
Generaal Chassé vroeg om met zijn garnizoen naar Nederland terug te keeren, na de Citadel ontruimd te hebben, alsmede het Vlaamsch-Hoofd en de daarvan afhangende forten. Dat voorstel had maarschalk Gérard gedaan den eersten dag van 't beleg; doch men kon nu, na de bovenhand behaald te hebben, niet meer toestaan wat men toen voorsloeg. De fransche generaal eischte dan ook dat het garnizoen de wapens zou neerleggen en krijgsgevangen zon gemaakt worden. Hij beloofde echter dat de wapens zouden worden teruggegeven als de Nederlanders de forten van Lillo en Liefkenshoek zouden ontruimen.
Die forten waren echter, toen de Franschen in het land kwamen, aan het bevel van generaal Chassé onttrokken. Het antwoord des konings afwijzend zijnde, opzichtens die twee forten, zoo werd het garnizoen naar Frankrijk gezonden. Van weerszijden was het getal dooden en gekwetsten vrij aanzienlijk. De Franschen beweeren echter dat zij slechts 100 dooden en 600 gekwetsten telden. Volgens het verslag van generaal Chassé waren er op het kasteel meer dooden en minder gekwetsten.
Vele fabels staan er in de dagbladen van dien tijd over het beleg vermeld, 't Is eene fabel onder ander, dat eene marketentster op het vlot der mineurs zou gegaan zijn, om hun in hunne opening eten te brengen, dat hunne oversten vergeten hadden hun te doen geworden; 't is ook een fabel, dat de monster-mortier te Luik gegoten, zooveel kwaad deed aan het Kasteel. Dit groot kanon, dat aan de dulle Griet van Gent denken deed, schoot slechts in de twee laatste dagen; het wierp eenige bommen, die niet het minste nadeel teweegbrachten. Men kan hierin, zegt de Franschman, baron Chassé gelooven, die zich in zijne verslagen beklaagde over la brutalité énorme van het artillerie-vuur der Franschen. Het monster-mortier werd niet door de Franschen bediend.
Wat de hollandsche artillerie betreft, zij schoot verdienstelijk; de Franschen merkten bij haar geene fouten op, na den eersten dag toen zij, volgens sommigen, met zwakheid te werk ging. Zij herstelde met behendigheid en vlugheid het nadeel aan hare batterijen toegebracht, en gelukte er in tot het einde toe het vuur gaande te houden.
De soldaten waren gehoorzaam, onderworpen, aan tucht gewoon, en had generaal Chassé, die ziek was en slechts met groote moeite gaan kon, soms zijne kazemat kunnen verlaten, om zijne soldaten aan te wakkeren, men zou gelukkiger zijn geweest in de verschillende uitvallen. De fransche schrijver, blijkbaar een officier van het leger, zegt dat de nederlandsche troepen zich slechts hebben overgegeven, op het oogenblik toen men meende dat eene overgroote mijn springen en den stormloop plaats hebben zou.