De vingerringen.
De ring is eene oostersche dracht en uit het Oosten ging dat sieraad naar de Romeinen en Grieken over. Bij deze laatsten was de ringvinger de vierde der hand. Waarom juist deze? Omdat men bij eene ontleding of opening van het menschelijk lichaam, bevonden had dat een fijne vezel van het hart met dezen vinger in verband stond.
Anderen zeggen integendeel dat de ring nu eens aan de rechter-, dan eens aan de linkerhand als zegelring gedragen werd. Alleen den man van onderscheiding was dit te Rome toegelaten, omdat hem alleen de kennis eigen was van 't geen mocht gezegd, van 't geen onder zegel moest gelegd worden. Ook als sluiting werd de zegelring in zekere tijden gebezigd, bij gebreke van slot en sleutel, om verschillende voorwerpen tegen diefachtige slaven te beveiligen.
Toen later de pracht veid won, ging de ring bepaald van de rechter- naar de linkerhand over. Hij werd met allerlei snijwerk versierd en minder gebezigd tot handteeken en zegel. De vinger naast den pink kreeg hoofdzakelijk den voorrang, en wel, zegt een oud schrijver, omdat hij verre van den duim staat, die gedurig in werking is en als het ware eene tweede hand genoemd wordt.
De Romein droeg in de vroegste tijden slechts één enkelen ring; senatoren en patriciërs droegen een gouden, de plebejer een ijzeren. Soms kreeg deze laatste een gouden ring voor eene groote en edele daad, zooals wij in onzen tijd een medaille of een ridderkruis bekomen, ofschoon dit laatste thans zelfs voor daden gegeven wordt, die verre van groot, verre van edel zijn.
Bij de Romeinen reeds vereerde men aan zijne verloofde een ijzeren ring, ten teeken van trouwbelofte; doch de weelde veranderde weldra dit metaal, zooals zij de gewoonte veranderde van het dragen der ringen zelven door de mannen. In den aanvang beschouwde de man den ring als eene verwijfde dracht; weldra droeg hij er twee en meer, en toen eindelijk de weelde ten toppunt geklommen was, waren alle vingers met ringen bezet. Of spreekt Martialis, de hekeldichter, niet van den modegek, die er zes aan elken vinger droeg?
De hand was dus letterlijk door het goud en de edelgesteenten verstijfd. Heliogabaal droeg iederen dag andere ringen, zoo als hij ook een ander kleed aantrok. De ringen waren met jaspis, diamant en andere toen gekende steenen versierd, terwijl de steenen kunstig gegraveerd werden, waarschijnlijk met uitzondering van den diamant, want wij vinden nergens vermeld dat de ouden de kunst verstonden, om dezen steen aan insnijdingen te onderwerpen.
Het waren vooral de grieksche kunstenaais, die befaamd waren in de kunst van snijden en graveeren, en niet zelden erlangde een ring, door die bewerking, eene overgroote waarde.
Wij weten door de geschiedenis wat ongelooflijke pracht de romeinsche vrouwen, vooral die van zekeren stand, alsmede die wier deugd niet altijd hoog geroemd werd, ten toon spreidden. Men begrijpt dus ook dat de ring bij die dames eene groote rol vervulde. Niet zelden ontmoette men vrouwen, met zestien en twintig ringen aan de vingers en waarvan de waarde een kolossaal fortuin in onzen tijd beloopen zou.
Wij zegden hooger dat de vinger naast den pink, den voorrang kreeg in de dracht der ringen; doch velen droegen de prachtigste ringen aan den pink zelven, als zijnde de plaats waar dit kostbaar voorwerp het minste beschadigd werd.
De ring mocht bij de Romeinen en Atheners, waar hij in ijzer zelfs door de slaven gedragen werd, veelvuldig in voege zijn, toch behield hij in zeker opzicht zijne innerlijke waarde, zijn hoog aanzien. De vader leverde zijne ringen over aan zijnen zoon en er zijn voorbeelden in de geschiedenis, dat, om het wangedrag af te keuren, de familie aan den zoon den ring afnam, waarop het aanschijn zijns vaders stond afgebeeld.
Bij de volken, die deze landstreken bewoonden, vindt men in vroegste tijden ringen. De zegelring zien wij hier bij allen gebruikt worden tot de Xe eeuw, wanneer de zegels eene grootere afmeting kregen en ook de schrijfkunst zich meer indrong.
De Kristenen hebben aan den ring altijd eene zekere waarde gehecht; de trouwring is nog een heiligdom; nog draagt men ringen, tot zekere godvruchtige intentie, gewijd; doch voor het algemeen is de ring meer dan ooit een voorwerp van weelde, vooral bij de vrouwen, geworden.
M.