afwezig was, maar waarschijnlijk weer spoedig thuis zou wezen.
De meid liet mevrouw de Monaville in de kamer gaan, waarin de meesteres des huizes gewoonlijk zat en verzocht haar wat te willen wachten.
‘Mevrouw is sedert den morgen afwezig, zegt gij? vroeg Pauline; ‘dat is iets ongewoons; dat gebeurt haar niet veel.’
‘Neen,’ antwoordde de meid; ‘maar zij is tamelijk ver van hier.... twee uren hier vandaan.... te Beersel.’
‘Een bezoek aan de bouwvallen van Beersel, om dezen tijd van het jaar!’
‘Ach! het is om een treurige, zeer treurige zaak, dat zij er heengegaan is.... Gij kent wel dien franschen advokaat die hier woont, dien goeden mijnheer Morlant? Welnu, men heeft in dat oude kasteel op hem geschoten en hem een gevaarlijke wonde toegebracht... Het moet zeer slecht met hem staan, naar het schijnt!’
Zoo sprekende wischte de goedige boerin een traan met de punten van haar voorschoot weg.
‘Hoe! wat zegt gij daar?’ riep Pauline uit; ‘vertel mij eens spoedig....’
‘Ach! ik weet er niets meer van dan hetgeen ik u daar verteld heb.... Alleen dit nog dat toen de tijding gisteren avond kwam er niet veel hoop bestond, dat de gekwetste den nacht zou doorkomen, maar heden morgen, toen mevrouw vertrokken is, had zij, naar het schijnt, gunstiger berichten ontvangen.’
‘En kent men den dader niet? Heeft er geen aanhouding plaats gehad?’
‘De man, die hier de eerste tijding is komen brengen, sprak van een tweegevecht dat zou plaats gehad hebben zonder getuigen.... Kortom, ik heb slechts hier en daar een woord opgevangen; maar in wezenlijkheid niets stelligs, gelijk ik reeds de eer had van u te zeggen. Bij haar thuiskomst zal mevrouw waarschijnlijk wel volledige berichten meebrengen.’
Men kan zich voorstellen met hoeveel ongeduld Pauline den terugkeer van mevrouw de Trenoy verbeidde. Zij had René Morlant slechts vluchtig gezien, maar hij had toch een uitmuntenden indruk op haar gemaakt; en daarbij scheen het bezit van dat boek omtrent Sicilië, waarin zij den naam van haren echtgenoot gelezen had en waaraan hij blijkbaar zooveel gewicht hechtte, onbestemd een geheimzinnig verband aan te duiden tusschen hem en Donatien....
Er verstreek een half uur. Mevrouw de Monaville had reeds, om zich den tijd te korten, verschillende tijdschriften en modejournalen doorbladerd, toen zij op een tafel eenige opeengestapelde boeken in het oog kreeg. Zij zag ze achtereenvolgens in, en, o verrassing! toen zij het laatste in de hand nam, ontwaarde zij.... dat het juist dat was, hetwelk haar zoo bezig hield....
Zij ging zitten, opende het met bevende hand en zocht er het hoofdstuk in op, dat haar de eerste maal getroffen had, toen de meid binnenkwam met een geopend telegram in de hand.
‘Mevrouw komt eerst met den laatsten trein terug,’ zegde zij; ‘dat is dus tegen tien uren.’
Pauline nam het papier en las er de volgende aan toegevoegde woorden in: ‘Er is verbetering in den toestand.’
De zooeven door haar gedane ontdekking plaatste mevrouw de Monaville in een moeielijken tweestrijd; het boek waarnaar zij zoo vurig verlangd had, hield zij in de hand, en toch moest zij er van afzien om het door te bladeren, want zij kon onmogelijk langer blijven. En het meenemen?..... Zij begreep, hoe ernstig haar daad was; het zou een misbruik van vertrouwen zijn, hetwelk hare vriendin gerechtigd zou zijn haar met bitterheid te verwijten.
Geplaatst tusschen een gemoedsbezwaar, een onkiesche daad, en de hevigste der bekoringen, leed zij een ware marteling; herhaaldelijk nam zij het betooverend boek op en legde het weer neer. Na haar mantel omgehangen te hebben, verborg zij het ten slotte onder dezen en ging heen, zich zelve met die redenen paaiende, welke de menschelijke geest, helaas! altijd vindt, wanneer hij onder den invloed van een of anderen hartstocht handelt.
Naarmate zij echter haren weg vervolgde, verkoelde haar overspannen verbeelding en meer dan eens was zij op het punt naar de stem te luisteren, die haar zeide, dat zij verkeerd handelde, dat zij God tergde, maar de stem der nieuwsgierigheid behield de overhand..... De teerling was geworpen. Alleenlijk nam zij zich voor den volgenden dag terug te keeren en hare vriendin alles te bekennen.
Toen Pauline thuis kwam, werd zij aangenaam verrast, door bij hare grootouders hare peettante, mevrouw de Martinpré te vinden, die zij sinds haar huwelijk niet meer had weergezien en wederom eenige weken te Brussel kwam doorbrengen.
Het middagmaal stond gereed; men zette zich aan tafel. Maar Pauline verlangde er naar alleen te zijn; zij wendde eene hevige hoofdpijn voor, om spoedig naar hare kamer te kunnen gaan.
Daar sloeg zij het werk van den markies G. de B. open met een ontroering, gelijk voorzeker zelden degenen ondervonden zullen hebben, die, aan de mogelijkheid der openbaring van de toekomst geloovende, zich in de tegenwoordigheid bevonden van het geduchte orakel, dat het aan hunne begeerige blikken gaat ontsluieren.
Hare lezing duurde langer dan een uur, gedurende hetwelk zij, met strakken blik, hijgende borst, trillende leden, door de meest verscheiden en pijnlijkste aandoeningen geslingerd werd.
Eindelijk legde zij het boek op de tafel en met den blik onafgewend op den stommen aanklager gevestigd, bleef zij als wezenloos staan.