Pootjes geven.
Een tafereeltje uit het dagelijksche leven! Wij zien die kleine marteling van Fidel of Marquise schier ieder dag in onze huiselijke omgeving. De kleine plaagstok doet haren lieveling het fijn geschoren pootje in de hand leggen, en die hondenbeleefdheid wordt door een lekker brokske beloond.
Gij ziet met eene soort van meelijden op dien bedelhond neer, o gij, groote wijsgeer? Maar gaaft gij in uw leven niet dikwijls pootjes, om een lekker brokske, soms kruis en lint, eene goede subsidie, een gegaloneerde frak of eenen leeraarstoel, in eene akademie of hoogeschool, meester te worden?
Wel ja, o gij wijsgeer, me dunkt, ik zie u al zitten, evenals die poedel daar op zijn.... achterpooten: nederig, lief, vleiend, onderdanig, met den smeekenden blik omhoog, half naar het opgestoken lekkers, half naar den machtigen en soms plaagzieken gever gericht.
Maar zie, ik hou meer van den hond dan wel van u, heer professor, heer dichter, heer minister, of wat gij ook zijn moogt. Is die goede poedel zelfs niet dankbaar, dan ten minste is hij niet ondankbaar zoo als gij somtijds wordt, heer dichter, heer professor, enz.
Van uwe soort heb ik er gekend in het leven, die precies het hevigst, het nijdigst in de hand beten die hun eens goed deed, die hun de lekkerste brokskens had toegediend! Ik ken wijsgeeren, die de princiepen verloochenden, aan welke zij hunne opkomst te danken hadden, om er aan te kleven die hun meer in aanzien konden brengen.
Ik heb poëten gekend, in de oude en nieuwe geschiedenis, die epigrammen maakten tegen die welke hun hadden opgebeurd, geholpen en verheerlijkt, en er waren ministers in de wereld, die in de hand beten van die, welke jong zijnde, hunne beurs opensnoerden om het arm vergeten kind tot stand te brengen!
Had ik ongelijk toen ik zegde, dat de hond meer dan eens beter is dan de mensch, al draagt deze dan ook den naam van wijsgeer, van dichter of wat dan ook: dus van menschen, die het uiterlijk hebben van beter te zijn dan zijne medemenschen?