Lieven Bauwens.
In het voortreffelijk werk de Opkomst der Stoomtuigen van den eerw heer kanunnik J.B. Martens, leeraar van natuur-wetenschappen, bij het seminarie van St. Nicolaas - een boek dat de verdienstelijke boekenrei, door het Davidsfonds uitgegeven, zal vergrooten - wijdt de geachte schrijver eenige bladzijden aan den Gentenaar Lieven Bauwens, buiten Gent niet genoegzaam bekend.
Wij willen onze lezers een oogenblik met die historische figuur bezig houden; ons artikel zal tevens eene aanbeveling zijn voor het boek, dat wij hopen iedereen zien ter hand nemen, zooals de vroegere wetenschappelijke schriften van den achtbaren man, die inderdaad de wetenschap tot ieders begrip brengt.
Wij moeten alvorens ons met Lieven Bauwens bezig te houden, wat hooger in het werk van kanunnik Martens opklimmen en te binnen brengen, dat de fransche geleerde Berthollet, na Scheele's uitvinding van den chloor, er in gelukte het bleek water uit te vinden, 't geen ‘het middel verschaft om op weinige uren de stoffen schooner en witter te bleeken, dan men het eertijds kon doen, met ze weken lang op het gras in den zonneschijn open te leggen en met water te besproeien.’
Berthollet hield zijne uitvinding niet geheim, nam er geen brevet op, trok er dus geen aanzienlijk voordeel uit: hij liet er iedereen de vruchten van genieten. Hiervan genoten de Engelschen in ruime mate, evenals van de verbeterde stoomtuigen van Watt en den spinmolen van Arkwright (1769), en daarmee uitgerust, konden de Manchestersche fabrikanten alle mogelijke konkurrentie uitdagen en hunne produkten aan een zoo geringen prijs stellen, dat de moed aan hunne toenmalige medestrevers moest ontzinken.
Zelfs Indië moest weldra voor Manchester zwichten. ‘De Engelschman kocht het katoen in Indië, en vervoerde het naar zijn land, gansch Afrika omvarend, wat eene reis van 5000 uren uitmaakte; toen bestond immers de vaart van Suez nog niet. In Engeland werd de stof verwerkt en dan onder de gedaante van weefsels naar Indië teruggestuurd, waar zij, niettegenstaande al die reiskosten, nog beterkoop konden verkocht worden dan de inlandsche weefsels.’
Welhaast kreeg de indische nijverheid een anderen slag: men plantte het katoen in zuidelijk Amerika, en in 1784 verscheen te Liverpool een amerikaansch schip dat 8 balen katoen aan boord had. De overheid, met de tolrechten belast, weigerde die koopwaar als amerikaansch produkt te beschouwen.
‘Amerikaansch katoen!’ riep men; wel dat bestaat er niet! ‘Het bestond niettemin en de invoer klom zoodanig dat men vijftig jaar later, in Engeland voor 265 millioen franken katoen uit Amerika ontving, en dertig jaar later beliep dit cijfer 850 millioen.
Om terug te komen tot de verbeteringen aan de nijverheid toegebracht, herinneren wij dat Manchester de onbaatzuchtigheid van Berthollet niet aan den dag legde en integendeel de prohibitie erlangde van allen uitvoer der mekanieken, die den bloei en den rijkdom van gemelde stad uitmaakten.
In 1758 kwam een Duitscher te Manchester en wierf er eenige werklieden aan, om de nijverheid naar Duitschland over te planten; hij werd gegrepen en tot 12.500 franken boeten verwezen; een jaar later werd andermaal een Duitscher tot dergelijke boete verwezen, omdat hij eenige werktuigen gekocht en deze had willen uitvoeren.
Die strengheid was nog niet afdoende; want de fabrikanten van Manchester onderhielden op eigen kosten, rond de stad, een kring van wachten, om den uitvoer van alle werktuigen te beletten en de overtreders bij het Magistral aan te klagen. Inderdaad, Albion heeft zijnen naam van inhaligheid niet gestolen!
Welnu, het was Lieven Bauwens, die deze willekeurige en baatzuchtige maatregels wist te verschalken, en Europa deelachtig maakte van de weldaden der verschillende uitvindingen, in Engeland op het gebied der nijverheid, gedaan. Ziehier hoe onderhoudend kanunnik Martens de lotgevallen van den kloeken Gentenaar vertelt: